koloniën bezit, tot oneer strekken; en zij zou voorzeker al
zeer slecht te rijmen zijn met al die vaderlandslievende en
terecht geestdriftvolle ontboezemingen, in de laatste weken
geuit."
Een commissie, daartoe uitgenoodigd door de Maat
schappij tot bevordering der bouwkunst in ons land, heeft
een rapport uitgebracht over de eischen voor een goede
regeling van het vakonderwijs voor handwerkslieden in de
bouwambachten.
Aan dat rapport wijdt de heer H. L. Boersma in het
laatste nommer van de Tijdspiegel een uitvoerige beschou
wing. Naar aanleiding van den in het rapport uitgesproken
wensch, dat het ambachtsonderwijs ten spoedigste geregeld
worde bij de wet, somt de schrijver de bezwaren op, die
tegen zulk een wettelijke regeling zijn aan te voeren en
die vooral daarin bestaan, dat ten opzichte van de daar
omtrent gedane voorstellen niet de minste eenstemmigheid
bestaat en de practische proefnemingen tot zeer verschil
lende resultaten hebben geleid. Met het oog daarop waar
schuwt de schrijver tegen het in het leven roepen van een
wet, die te veel ingrijpt of vooruitloopt op bestaande toe
standen en te weinig rekening houdt met andere denk
beelden en pogingen ter verkrijging eener nieuwe orde van
zaken. Een treurig voorbeeld leveren ons de op die wijze
tot stand gekomen wetten op het lager en middelbaar
onderwijs, die dringend herziening behoeven.
„Dat wij die herziening" gaat schrijver voort „hier
ter sprake brengen, geschiedt met het oog op den reeds
meermalen geuiten wensch, dat in de nieuwe wet op het
middelbaar onderwijs ook het ambachtsonderwijs moge
worden opgenomen, een wensch dien ook de samenstellers
van meergemeld rapport deelen. Welnu, mocht het ondanks
de hierboven geopperde bezwaren, spoedig tot een wettelijke
regeling van dat onderwijs komen, dan zouden wij aan een
afzonderlijke wet verre de voorkeur geven boven de zoo
even bedoelde combinatie. Waarom? Omdat bij middelbaar
onderwijs algemeene ontwikkeling, bij ambachtsonder
wijs vakopleiding hoofdzaak is en het huldigen van
twee zulke uiteenloopende beginselen in een zelfde wet o. i.
nimmer tot zulk een goed resultaat kan leiden, als de
verschillende voorstanders dier twee takken van onderwijs
beoogen en, bij afzonderlijke regeling daarvan, bereiken
kunnen."
De voorkeur geeft de schrijver echter aan regeling van
het ambachtsonderwijs bij koninklijke besluiten, daar deze
gemakkelijker tot stand komen en lichter te wijzigen zijn
en bovendien een uitstekende voorbereiding zouden zijn
voor een wettelijke regeling, beter dan nu terstond tot
stand gebracht kan worden.
De Vereeniging tot ontwikkeling van den landbouw
in Holland's Noorderkwartier heeft onlangs besloten, bij
wijze van proefneming, aan te koopen 6 8 biggen van
iedere der volgende varkenssoorten: Yorkshire, Berkshire,
Polin China, halfbloed Deensch en Noordhollandsch, om
deze voor rekening der Vereeniging te doen vetmesten op
de stoom-Edammer-kaasfabriek van de heeren Swart, Haring
huizen en Groot te Nieuwe Niedorp. Met genoemde heeren
namelijk is overeengekomen dat zij bij hunne fabriek eene
schuur met hokken zullen inrichten, naar opgegeven maat,
waarvoor hun eene vergoeding zal worden verstrekt van
f 100, dat zij de zoete wei zullen leveren voor een halven
cent per liter, voor voldoend stroo zullen zorgen, waartegen
hun de mest wordt afgestaan en zij het voeder zullen
aankoopen voor x-ekening der Vereeniging. De oppasser,
die op door het bestuur te verstrekken formulieren aan-
teekening zal houden van den loop der proef, ontvangt
daarvoor f 100. Het toezicht zal door eene commissie
van bestuur worden uitgeoefend. Het voeder zal bestaan
uit gemalen inlandsche gerst met zoete wei.
De schuur met hokken is ï'eeds nagenoeg gereed en
weldra worden nu de aangekochte biggen aldaar verwacht.
De uitslag dezer belangrijke proef zal later worden mede
gedeeld.
De oudste zoon van den Prins van Wales, de 23jarige
Prins Albert Victor, die incognito in ons land vertoeft,
bracht jl. Vrijdag een bezoek aan Breda.
Berichten uit Batavia, dd. 9 Maart 11., luiden o. a.
„De leger-commandant heeft, naar het Bat. Hld. ver
neemt, aan den Koning zijn ontslag ingediend. Hij zou
reeds in 't begin van Juni repatriëeren."
De „Locomotief" meldt in eene Atjeh-correspondentie,
dat professor Pekelharing te Kotta-Radja zijn onderzoek
naar de berri-berri heeft aangevangen. Het eerst zijn aan
de beurt manschappen, als versche troepen aangevoerd.
Druk is men bezig met het in orde brengen van het labo
ratorium, aangezien de professor drie maanden te Kotta-
Radja denkt te vertoeven.
Het Bestuur van de Duitsche Koloniale Vereeniging
te Berlijn heeft zich gewend tot den directeur van het
Koloniaal Museum der Nederlandsche Maatschappij ter
bevordering van nijverheid te Haarlem, met verzoek om
inlichtingen omtrent de opi'ichting en organisatie dezer
instelling, daar de Vereeniging voornemens is een Duitsch
Koloniaal Museum te vestigen. Een nieuw bewijs van
den goeden naam, dien bovengenoemde Nederlandsche
instelling zich ook in het buitenland heeft verworven.
De Vereeniging tot bestrijding van knoeierijen in
den boterhandel looft uit de som van duizend gulden, voor
het opsporen en mededeelen van een nieuwe methode om
bijmengselen te ontdekken in de natuurlijke, van koemelk
bereide, boter.
De antwoorden moeten vóór 1 Januari 1888 worden
ingezonden aan het adres van den secretaris der vereeni
ging te Leiden, voorzien van een kenspreuk en vergezeld
van een gesloten naambriefje met dezelfde kenspreuk.
„Johan, ik verzoek je, in het vervolg geen altaarstukken meer
te schilderen!"
„Neen, papa. Mijn eerste schilderij zal ik nu aan een philo-
sopbisch onderwerp wijden en wel aan het levensgroot portret
van onzen beroemden navorscher op dat gebied. Wanneer wilt gij
voor mij zitten?"
„Laat mij toch met vrede!" knorde Wehlau.
„Dat's maar een halve belofte en daarmee stel ik mij niet
tevreden. Vindt ge goed dat we morgen den dag beginnen?"
„Duivelsche jongen nu, ja dan!"
„Victoria!" riep Johan, zijn vader in de armen sluitende, en de
professor stribbelde nu niet meer tegen. Integendeel hield hij
zijn zoon stijf vast, en terwijl hij hem in de van blijdschap
stralende oogen zag, zeide hij in een opwelling van hartelijkheid
„Neen, voor geleerde zyt ge niet in de wieg gelegd, dat heb
ik langzamerhand leeren inzien; maar misschien komt er toch
nog wel iets goeds van je terecht!"
(Wordt vervolgd.)
f Men schrijft ons van Texel, dd. 11 dezer:
„Bij de aanbesteding van postritten, den 7 dezer te
's Hage gehouden, zijn voor de postrit Oude Schild
de Cocksdorp, 13 biljetten ingezonden, 't Minst werd inge
schreven door den heer C. Zegel, en wel voor f 1395.
De tegenwoordige uitvoerder van dien dienst geniet f 2500
salaris per jaar."
Den 5 dezer had ten Raadhuize te Wieringen de
stemming plaats voor de vorming van eene commissie, die
met den gemeenteraad later zal beoordeelen, of het al dan
niet wenschelijk is, dat een gedeelte van de Zuiderzee aan
de gemeente Wieringen worde toegevoegd.
Er werden uitgebracht 55 stemmen. Daar niemand de
volstrekte meerderheid bekomen heeft, moet er eene her
stemming plaats hebben tusschen de veertien personen, die
de meeste stemmen op zich vereenigden.
Het eenige maanden geleden ingediend verslag van
den staat der scholen in Nederland over 1885/86 is thans
in druk vei'schenen. Wij ontleenen daaraan, wat het lager
onderwijs betreft, het volgende:
Het cijfer van het onderwijzend personeel is in 1885
met 387 vermeerderd. Er werden in dat jaar 111 openbare
scholen nieuw gebouwd en 180 belangrijk verbeterd. De
neiging om het ontbrekende personeel aan te vullen, schijnt
bij de gemeentebesturen te verminderen. De meeste wachten
met het aanbrengen van noodzakelijke verbeteringen tot de
wet hun daartoe de verplichting oplegt.
Doordat het meermalen is voorgekomen, dat onderwijzers
f-» vergeefs geruimen tijd naar een plaatsing dongen, schijnt
bij velen de lust, om zich aan het onderwijs te wijden, te
bekoelen. Niet alleen toch, dat zich bij kweekscholen en
normaallessen 581 jongelieden minder aanmeldden dan in
1884, maar bij de normaallessen vertrokken in den loop
van 't jaar 834 kweekelingen, die meei'endeels de onder
wijzersloopbaan verlieten. Oin geen gebrek aan onderwijzers
te krijgen, acht het schooltoezicht het daarom raadzaam,
met het opheffen der normaalinrichtingen niet te overhaast
te werk te gaan.
In een aantal bijzondere scholen wordt door uitbreiding
van den tijd, die aan het onderwijs in bijbelsche geschie- j
denis enz. besteed wordt, veel tijd aan andere vakken ontnomen.
De openbare scholen hadden vrij dikwijls, vooral in den
zomer, te kampen met ongeregeld schoolbezoek; de bijzon
dere minder.
Aan het verlangen om geschikte uren voor godsdienst
onderwijs vrij te laten, werd, bij het opmaken van de
roosters der werkzaamheden, zooveel mogelijk voldaan. Tot
dat doel werd in 298 gemeenten van 620 schoollokalen
door godsdienstleeraren gebruik gemaakt. In het jaar 1884
waren daarvoor in 299 gemeenten 712 schoollokalen in
gebruik. Stoornis in het gewone onderwijs werd daardoor
niet veroorzaakt.
Een van de inspecteurs van het lager onderwijs deelde
hieromtrent mede, dat „van de zijde der kerkelijken, vooral
in groote gemeenten, de catechisatie in de school werd
tegengewerkt." Het beginsel, dat de kerk zich heeft te
onthouden in alles wat de godsdienstlooze openbare school
betreft, woog dikwijls te zwaar dan dat men dit weer zou
loslaten. Daarentegen heeft elders het tegenovergestelde
plaats gevonden.
Uit het verslag over het hooger onderwijs blijkt, dat de
meeste hoogleeraren aan de medische faculteiten klagen over
de geringe ontwikkeling der studenten, die door het litte-
rarisch-mathematisch examen tot de studie voor arts zijn
toegelaten.
Men schrijft aan de Leidsche Crt:
„Jl. Maandag woei het uit het zuidwesten; 's namiddags
stond er een krans om de zon en 's avonds een rad om
de maan. Een krans om de zon daar schreien vrouw en
kinderen om, zeiden reeds oudtijds de zeelieden, bij onder
vinding wetende wat er te wachten stond. De Dinsdag
volgde met doodstil, somber weer en eene aschgrauwe
lucht. Maar Woensdagnacht wras het uit 't Noordoosten
gaan waaien met regen en sneeuw, en weldra brak de
storm los jl. Donderdag. Vooral was de wind zeer hevig
met noodweer soms op de hoogst onstuimige zee. Toch
was de barometer gerezen en New-York had niet eens
storm aangekondigd. Nu was het jl. Vrijdag, de derde
dag dat de Oostenwind, hoewel minder hevig, waaide,
en daar een oud spreekwoord zegt: De Oostenwind is
een koningskind, hij waait maar drie dagen, hopen zee-
en landlieden dan ook dat hij nu zijn rolletje zal hebben
laten afloopen.
Nu heeft de wind uit twee voorname stormhoeken ge
slingerd, maar waar blijven met dat al het lenteachtig
gevoel en de groeizaamheid? Omdat de crocus bloeit en
de koekoek boven het bosch zweeft om een nest te zoeken,
is daarom nog het weiland niet groen, maar dor voor
Grasmaand."
Zeer belangrijk is voor den landbouw in het noord
oosten van Drente de schapenhouderij. Heeft men elders
in die provincie de Drentsche heideschapen hier zijn
het de Friesche melkschapen en de Engelsche of gekruiste
rassen, welke het voornaamste deel der veehouderij voor
de kleine landbouwers uitmaken. Bij den geringsten
arbeider of daglooner worden zelfs eenige dezer schapen
gevonden. De wijze om in het bezit daarvan te komen is
zeer gemakkelijk. Men neemt er een of meer op half gewin.
Daardoor is de helft der wol en de helft der lammeren het
eigendom des houders die de dieren voedt en bij gevolg
ook den mest daarvan heeft. Is het „op half gewin" dus
voor den houder voordeelig, ook voor hem, die die schapen
op zoodanige wijze uitzet, is het zeer rentabel, want er zijn
er die honderden zoodanig uit doen en vijftien tot twintig
percent rente bekomen van het geld waarvoor zij schapen
aankochten.
Vóór een paar jaren legde men zich sterk op veredeling
der schapen toe door kruising van Friesche met Engelsche.
Voor vetgroeiing zijn de gekruiste of volbloed Engelsche
de beste soorten, doch voor melkschapen geeft men in den
laatsten tijd meer aan de volbloed Friesche schapen de
voorkeur. Wijl de arbeidende standen meer naar melk
schapen dan naar de voor vetgroeiing geschikte soort zoeken,
zijn de op half gewin uitgezette schapen meer de Friesche,
terwijl de landbouwers, die de dieren met het rundvee in
dezelfde weide doen, meer Engelsche rassen aanfokken.
Er is hier geen veesoort, die zich sneller vermenigvuldigt
dan de Friesche en Engelsche schapen. Er zijn dit jaar
voorbeelden van, dat een moederschaap in één worp zes
jongen ter wereld bracht.
Een gevaarlijke vijand voor de schapenteelt is vooral in
den herfst en den winter bij natte tijden de schurft, die
deze schapen veel meer teistert dan de Drentsche heide
schapen, hetgeen aan het altijd in het groenland grazen
wordt toegeschreven. De beste wijze om de schurft te
verdrijven, vindt men hier te lande in het inroepen van
de hulp van den Drentschen schaaphèi'der, die hetzelfde
praeparaat, waarmede ook de heideschapen gesmeerd worden,
doch van sterker gehalte, toedient. Buitendien lijdt het
Friesche schaap meer dan het Drentsche heideschaap aan
de galziekte. (N. Rott. Crt.)
In het ruwe jaai'getijde zijn het de beschadigde schoor-
steenen, die vaak de aanleiding van brand zijn. De haard
of kachelvuren der huiskamer, die gedurende den zomer
niet gebruikt worden, worden dan weder gestookt, waardoor
het in den schoorsteen aanwezige roet zeer licht vuur vat
en ontbrandt. Zoowel in steden als ten platten lande onder
vindt men de ernstige gevolgen van dergelijke gevallen.
Tegen zulke gevallen moet een nauwgezette inspectie van
den kant der brandmeesters steeds verbetering en afdoening
aanbrengen. Bij boerenhofsteden moest het belang van
den eigenaar tot waakzaamheid aansporen, en toch laat deze
meermalen bij hem te wenschen over. Onder gunstige
omstandigheden gaat een hofstede in rook op, zoodra de
zoolang ongebruikt geweest zijnde kachel of haard voor
den eersten keer weder wordt gestookt.
Een Amerikaansch vakblad geeft, met betrekking tot het
bovenstaande, de volgende waarschuwing:
Vele familiën worden aan den rand der armoede gebracht
en vele verzekeringsmaatschappijen benadeeld, alleen door
onvoldoende, gebrekkige schoorsteenen.
In den schoorsteen of kachel wordt in geen zes maanden
meer gestookt. De dikke laag roet in den schoorsteen
heeft in dien rusttijd een chemische vei*andering ondergaan.
Woi'dt dan weêr gestookt, dan vat dat roet zeer spoedig
vuur, dat zich van lieverlede voortplant. Het roet brandt
volop en verandert den ganschen schoorsteen in een vuur
oven. De plavuizen worden tot gloeiens toe verwarmd;
zijn dan gebrekkige plaatsen aanwezig, waar kalk en steenen
zijn uitgevallen, of zijn sparren of ander houtwerk met den
muur des schoorsteens in aanraking, dan vatten zij onge-
i twijfeld vuui*. Zulk een brand kan uren, zelfs dagen lang
in het verborgen smeulen en plotseling uitbreken, wanneer
alles in een rustigen slaap ligt en wordt dan te laat ontdekt,
wanneer geen redding meer mogelijk is. De statistieken
der brandverzekeringen levei'en het bewijs, dat een menigte
schade teweegbrengende branden door slechte schoorsteenen
veroorzaakt worden. Niet altijd is misdadige nalatigheid
er de schuld van, maar dikwijls de zuinigheid.
Ten platten lande komt het vaak voor, dat men, wanneer
men een nieuw huis bouwt, en alles gereed is, het over
schot van steenen, halve, enz. gebruikt voor den schoorsteen;
„daarvoor is de afval goed genoeg." De schoorsteen wordt
dus met slechte steenen en kalk gemetseld; hij is misschien
noch van binnen noch van buiten aangesmeerd. Er zijn
misschien plaatsen aan te ontdekken, waar nauwelijks kalk
te bespeuren is en dientengevolge is hij een volkomen
vuurmagazijn. Elke schoorsteen moet in den herfsttijd van
roet gereinigd worden. (De Nederl. Brandweercourant.)
De Staatscommissie tot herziening van het Wetboek van
Koophandel heeft den Koning een ontwerp van wet op het
faillissement en de surséance van betaling aangeboden. De
commissie was eenstemmig van oordeel, dat het bestaande
onderscheid tusschen kooplieden en niet-kooplieden niet
bestendigd behoorde te worden. Haar ontwerp schept
overigens geen nieuw recht; het beoogt niets anders dan
een loutering van het geldend recht. In hoofdzaak heeft
het de indeeling van den bestaanden titel over faillissement
behouden. Het gaat uit van het beginsel, dat het faillis
sement is een gerechtelijk beslag op het geheele vermogen
des schuldenaars ten behoeve zijner gezamenlijke schuld-
eischers en deze opvatting beheerscht alle voorgestelde
bepalingen.
Zij leidt tot de volgende slotsommen:
1. Het faillissement betreft uitsluitend de goederen van
den schuldenaar, niet ook zijn persoon. Het vonnis van
faillietverklaring spreekt de gerechtelijke inbeslagneming
van den boedel uit, laat daarentegen den persoon van den
schuldenaar geheel ongemoeid. Hij blijft dus in het genot
zijner burgerlijke rechten en bevoegdheden. Maar het
gelegde gerechtelijke beslag moet natuurlijk geëerbiedigd
en hij moet zich onthouden van al wat het effect daarvan
zou kunnen verijdelen of verminderen;
2. de schuldenaar blijft eigenaar van het vermogen, blijft
de gerechtigde en verplichte persoon. Het faillissement
kan evenmin als eenig ander beslag den eigendom van
den boedel doen overgaan. Deze blijft waar hij was, bij
den schuldenaar, zoo ook blijven alle rechten en vorderingen
van den schuldenaar zijne rechten, zijne vorderingen; blijven
alle schulden en verplichtingen van den boedel zijne schulden,
zijne verplichtingen. Wel is einddoel van het faillissements
beslag, evenals van ieder beslag, de gearresteerde goederen
ten bate van hen, ten wier behoeve het beslag gelegd is
(hier de gezamenlijke schuldeischers van den schuldenaar),
te realiseeren, en is dan ook de vereffening een wezenlijk
bestanddeel van het faillissement, maar steeds zullen het
de goederen, de vermogensrechten van den schuldenaar zijn,
die verkocht worden door hen, aan wie door de wet de
bevoegdheid is gegeven daartoe ondanks den eigenaar over
te gaan;
3. het beslag omvat niet bepaalde goederen, een bepaald
gedeelte van het vermogen, maar het geheele vermogen
4. het faillissement vindt zijn grens in de realisatie van
het vermogen.
Doel van het faillissement is, evenals van ieder beslag,
realisatie van de in beslag genomen goederen des schulde
naars ten bate van de schuldeischers.
Zoodra dit doel bereikt is, is het beslag gedaan, m. a. w.
het faillissement geëindigd, en keert alles weder terug tot
den vroegeren toestand. Het faillissement kan in beginsel
na vereffening des boedels geen nawerking hoegenaamd
hebben op de rechtsverhouding, waarin de schuldenaar tot
zijn schuldeischers staat.
Te Amsterdam wordt natuurlijk druk gevent met
oranje-bouquetjes enz. De zonderlingste uitroepen worden
daarbij gehoord, als;
„Voor 2 sjenten ben je nasionaal
Draag je 't niet dan ben j'en sosiaal!"
„Je steekt 't op je borst
Yoor Vaderland en Vorst.
Je steekt 't op je hoed
Daar staat Oranje goed.
Of anders in je baard
Dat is de Koning waard I"