HELDERSCHE
EN NIEUWED1EPER COURANT.
Nieuws- et Advertentieblad yoor Hollands Noorderfcwartler.
1887. N° 50.
Woensdag 27 April.
Jaargang45.
Uitgever
A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
SINT-MICHAËL.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
A' innementBprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elko
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Yoor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente Helder
maakt by dezen bekend, dat de LIJSTEN DER KIEZERS voor
de Tweede Kamer der Staten-Gcneraal, de Provinciale Staten
en den Gemeenteraad, door hem op heden gesloten, opnieuw
aangeplakt, en op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter
inzage zijn nedergelcgd.
Helder, den 21 April 1887.
De Voorzitter voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
Het Sociaal Weekblad schrijft naar aanleiding van de
feestviering te^Amsterdam o. a. het volgende:
„Inderdaad - en in menig opzicht schoon feest gevierd.
Wel gelooven^ ij, dat de staatkundige en maatschappelijke
beteekenis er tan door velen overdreven wordt, maar haar
geheel miskennen kan toch niemand. Zelfs wie, met eene
onverbeterlijke Nurks-natuur, gelooft, dat de week, die
Amsterdam achter den rug heeft, vóór alles en meer dan
iets anders eené kermisweek is geweest, moet er zich over
verheugen, dat het eene kermis was met veel pret, betrekke
lijk zeer weinig dronkenschap en geene rustverstoring. En
toch in één opzicht moet eene betuiging van leedwezen
ons uit de pen.. Ons heeft het gespeten, dat, hoe luide
ook avonden achteleen door duizenden en nog eens duizenden
gezongen is, zoo zelden een „Wien Neêrlandsch bloed" of
een „Wilhelmus," of een „Gij schittrende kleuren" werd
gehoord. Gespeten heeft het ons nog meer, dat het „Hang
de socialisten op" eindeloos weerklonk, en dat aan het
„Leve Willem III" keer op keer voorafging het „Nieuwenhuis
moet zakjesplakken." Waarlijk niet betreurenswaardig dunkt
het ons, integendeel buitenmate verblijdend, ind i en werke
lijk ook de tienduizenden der achterbuurten van het drijven
der sociaal-democraten afkeerig zijn. Maar die afkeer moest
in geen geval zich uiten op deze wijze. Een „hang ze op"
41)
Door E. WERNER.
Het duurde een geruime poos, eer de man, half bewusteloos
▼ap vermoeienis en doodsangst, alle vragen uitvoerig kon beant
woorden. Hij was een oude huisknecht van de familie Steinruck,
wien men in het dagelijksch leven gerust kon vertrouwen, waarom
de gravin hem dan ook zelve had aangewezen om hare dochter
te vergezellen; maar in het gevaar was hij blijkbaar de kluts
kwyt gerankt en had den toestand zijner meesteres slechts doen
verergeren.
Zij hadden inderdaad, zooals Michaël onderstelde, den ver
keerden weg ingeslagen en ontdekten eerst bij de kapel hunne
vergissing. Nu wendden zij wel is waar de paarden, maar de
maan, die tot dusver vrij helder had geschenen, trok zich thans
achter de wolken terug en weldra wisten zy weg noch steg.
Vruchteloos wendden zij zich nu her- dan derwaarts; ze konden
den straatweg niet terugvinden en dwaalden al meer en meer
van den rechten koers af. De paarden, afgejaagd en schuw
geworden door het doelloos ronddolen, waren eindelijk niet
meer voort te krygen, en er bleef, dus niets anders over dan te
voet verder te gaan.
Nu barstte de storm uit en werd de lucht steeds dikker en
donkerder. De freule had hem gelast de paarden terug te halen,
die zij op niet verren afstand bij de helling van een berg hadden
achtergelaten. Het was hun laatste redmiddel, zich aan het
instinct der dieren toe te vertrouwen, en de bediende had ook
aan dat bevel willen voldoen. Eensklaps was hij echter door
een kouden, dikken mist omringd geweest, die hem had verhinderd
zelfs een hand voor oogen te zien. Hij kon noch de paarden,
noch den weg naar zijne meesteres terugvinden. Door den gewel
digen wind kon zyn angstig roepen niet tot haar doordringen,
en waarschijnlijk had hij, haar zoekende, zich al verder en verder
van haar verwijderd. Iioe hij eindelijk dezen kant uit was
gekomen, wist hij zelf niet.
„Dat's nu nog het gekst van alles!" barstte de houtvester uit.
„Nu is dc freule geheel alleen en misschien heeft zc wezenlijk
de verkeerde richting naar den Arendswand ingeslagen, zooals
kapitein Rodenberg zich in het hoofd heeft gezet. En wat kan
zy hem eigenlijk schelen, dat hij zoo dol en blind zyn eigen
leven voor haar waagt? Dat begrijp ik volstrekt niet! Maar nu,
voorwaarts! Terug naar de kapel! Onderweg zullen wemaar
naar alle kanten roepen misschien helpt het nog!
Het stormweer houdt nog altijd met onverminderde kracht
aan. De wolken jagen door het uitspansel en omstuwen de
bergen, een woest leger van schimmen en schaduwen. Alles
raast, loeit en huilt dooreen; duizende onheilspellende stemmen
weergalmen door de lucht en stijgen op uit de kloven.
Aan den voet van een grooten denneboom, welks kruin dor
en kaal hemelwaarts ryst, is een vrouwelijke gestalte inéénge
zonken, doodmoede van het uren lang ronddolen, verstijfd door
den ijskouden nevel, zonder hoop meer op hulp en redding.
Het teere, verwende freuletje, slechts door weelde en pracht
omringd, onbekend met alles wat cenige inspanning en moeite
vercischt, heeft zich toch dapper en onverschrokken gehouden,
toen de nood aan den man kwam, cn haar angstigen metgezel, zoowel
als zichzclve moed ingesproken, terwyl zij nog bij elkander
waren. De oude, aan al zijne leden bevende knecht kon zijn
jonge meesteres niet beschermen of redden, maar hij was in elk
geval nog een mensch, dien ze om cn bij zich had; nu
ook hy verdwenengéén roepen, géén zoeken brengt hem terug
nu is ze alleen, geheel alleen in het donker, in dien afgryselijken
atorml
als volksdreun, bestorven ook in kindermonden, is ons
althans eene ergernis. Anderen de Echo b. v. mogen
spreken van „goedig krijgsgezang," wij zien daarin eene
leelijke vlek op het kleed der feestviering. En wij hadden
gewenscht, dat de groote bladen, met hun invloed op de
openbare meening, hunne afkeuring daarover niet verzwegen
hadden."
Men leest in de Arnh. Crt.:
„De paperassenmanie, die in Nederland misschien sterker
dan in eenig ander land heerscht, was onlangs weder aan
leiding, dat een jong mensch, voor het leger in Indië
willende teekenen, niet werd aangenomen. Hij werd in de
registers van den burgerlijken stand ingeschreven met de
bijvoeging „vader onbekend." Zijne moeder had hem ook
aan zijn lot overgelatenhij werd in een weeshuis en na
zijn elfde jaar in een huisgezin verpleegd. Maar om aan
genomen te worden moest hij het bewijs van toestemming
overleggen van zijn moeder, die niet te vinden was, en een
bewijs van goed gedrag vóór zijn elfde jaar!
En dit geschiedt in een tijd, waarin men erkent, dat
soldaten voor Indië hoognoodig zijn."
Blijkens het 27ste jaarverslag over 1886 der Vereeniging
voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs is het getal
scholen, die een subsidie van f 200 en f 100 per jaar ont
vangen, thans tot 200 gestegen. Scholen die zich bij de
Vereeniging hebben aangesloten maar geen subsidie ontvangen
zijn er 29. De scholen worden bezocht door 34,120 leer
lingen; het onderwijs wordt gegeven door 226 hoofdonder
wijzers en hoofdonderwijzeressen, 347 onderwijzers en onder
wijzeressen en 239 kweekelingen. Op elke 60 leerlingen
komt 1 onderwijzer.
Van 194 scholen ontving men financiëele mededeelingen;
zij hebben gekost f 453,335 of gemiddeld per school omstreeks
f 2337. Daarbij komen nog 32 scholen, niet in deze
berekening opgenomen, ad f 74,784.
Het getal normaallessen bedraagt thans 18, bezocht door
240 kweekelingen, tegen 267 in het vorige jaar. Zij zijn
Reeds een groot uur is vcrloopcn en slechts een onbestemde
herinnering aan dien tijd is Hertha bijgebleven: donkere, zwaai
ende bosschen, steile rotsgevaarten, die spookachtig voor haar
opdoemen, schuimende beken, die als mat zilver in den mane
schijn glinsteren dit alles is haar als in een droom voorbij
gegaan, en zoo is zij al verder en verder afgedwaald, altijd nog
in de hoop van ergens een uitweg te vinden. Als een nacht-
wandelaarstcr heeft zy langs kloven en afgronden geloopen, zonder
hot gevaarlijke van dien weg te vermoeden, dien ze nooit van
haar leren by daglicht had betreden. Maar nu eindigt het pad,
dat zij steeds heelt gevolgd, en kan ze ook geen voet meer ver
zetten. Machteloos zinkt zij neer.
De storm schijnt één minuut te bedaren, de lucht is wat op
gehelderd, en nu komt de maan achter de wolken te voorschijn
en verspreidt een helder licht over de gehcele omgeving. Hertha
ziet, dat zij op een smalle, rotsige helling is beland en dat ze
aan den rand van een afgrond is neergezegen rotsspleten en
klippen om haar heen, meer naar beneden de donkere bosschen,
en op duizelingwekkende hoogte boven haar den Arendswand,
rondom welks steile hellingen cn getande kruinen de wolkge
vaarten woelen en drijven, cn welks toppen in hun verblindend
kleed van sneeuw als reusachtige geesten voor haar opryzen.
Dof maar duidelijk hoorbaar dringt het geruisch en geklater
van de neerstortende gleischerbeken tot haar door; doch dit
alles duurt niet langer dan een paar minuten. Nu verheft zich
opnieuw het geraas en getier, waurdoor elk ander geluid wordt
gesmoord; de maan verduistert zich cn weer vloeit alles ineen
en verdwynt in een vale, hnivcringwekkende schemering.
De oude den wankelt en kraakt en buigt meer en meer voor
over, alsof de wind hem uit zijn rotsigen bodem wil rukken.
Ilertha houdt den stam met beide armen omklemd. Ze weent
niet, ze steunt niet, maar haar lichaam trilt van doodclyken
angst, cn allengs bekruipt haar een gevoel van kilheid, van
verlamming. Haar blik hangt nog altijd aan die witte, glinste
rende toppen, het ecnige wat zij in den chaos om haur heen kan
onderscheiden, en de oude sage van Sinl-Michaël schiet haar
onwillekeurig te binnen. Van daar daalt Sint-Michaël immers
neer, zoodra de dag aanbreekt? Kan de machtige schutspatroon
van haar geslacht, de zegevierende aanvoerder der hemelsche
heerscharen, tot wien duizenden morgen hun smeekbeden opzen
den, dan ook niet een arm menschenkind redden, een jong, pas
beginnend leven, dat huivert voor de kille omhelzing van den
dood? Maar zijn ryk begint immers pas met den opgang der
zon, eerst met het ochtendgloren treft zyn vlammend zwaard
zegen en geluk aanbrengend de aarde cn nu hcerschen nog
nacht en ellende rondom!
Een vurig gebed stijgt uit haar binnenste op. In gedachten
ziet zij nog zoo duidelijk het beeld van den aartsengel vóór zich
met zijn adelaarsvleugels cn vlammen schietende oogen, zooals
hij boven het hoogaltaar prijkt, door den rooden gloed der onder
gaande zon als met een stralenkrans omgeven, en naast haar op
die zelfde plek heeft een ander gestaan, op wien dat beeld gelykt
en die haar eens toeriep: „Al stond myn geluk zóó hoog en
onbereikbaar vóór mij, als die top van den Arendswand, en al
dreigden mij bij eiken stap dood en verderf, tóch zou ik opwaarts
dringen
Hertha weet, dat dit geen ijdel gezegde isMichaël zou
haar volgen in nood en gevaar. Hij zou haar zoeken en vinden,
als hij wist wat haar was overkomen, maar hij denkt niet
anders dan dat zy goed en wel in haar eigen huis onder dak
is. En toch heeft zij een gevoel, alsof liet angstig, het harts
tochtelijk verlangen, waarop al haar denken en trachten is
gericht, hem tot haar moet voeren, alsof hij den kreet moet
hooren, die thans luid en wanhopig aan hare horst ontsnapt,
met 2 verminderd, daar die te Zutfen en te Dockuui werden
opgeheven. Ook de normaalles voor hoofden te Sneek
heeft opgehouden te bestaan. De kosten voor de normaal
lessen werden gedeeltelijk gedekt voor de renten van het
Groen van Prinstererfonds en het ontbrekende uit de kas der
Vereeniging bijgepast.
De ontvangsten bedroegen f 70,829, de uitgaven f 69,994.
Op het terrein waar dit jaar te Amsterdam de Ten
toonstelling van Voedingsmiddelen zal worden gehouden
achter het Rijksmuseum wordt met ijver gearbeid.
Het hoofdgebouw is nagenoeg voltooid en in elk geval
reeds geheel gereed om de inzendingen te ontvangen. De
boomen op het marktplein zijn geplant; de 17de eeuwsche
huisjes beginnen er te verrijzen; over weinige dagen zullen
er al eenige staan.
Dat in overleg met het bestuur van den Nederlandschen
Bakkersbond de beste maatregelen zijn genomen, om een
der belangrijkste voedingsmiddelen zoo goed mogelijk ver
tegenwoordigd te krijgen, is door mededeelingen van dit
bestuur reeds bekend. Toch mag er nog wel eens de
aandacht op worden gevestigd, dat de grooten gouden
medaille is uitgeloofd voor brood, dat door samenstelling,
voedingswaarde en smakelijk blijven zich als degelijk
voedingsmiddel aanbeveelt. Ook al zou alléén deze prijs
vraag behoorlijk worden beantwoord, dan zou de Amster-
damsche Tentoonstelling ons volk reeds een groote weldaad
hebben bewezen.
Voorts verneemt men dat vooral uit Engeland veel
inzendingen zijn te verwachten.
Als een staaltje van handige oplichterij meldt men
het volgende uit Grave:
Jl. Zaterdag arriveerde alhier een jonkman, zich noemende
Jean Baptist Cuvilier en zich uitgevende voor iemand, die
bij zijne meerderjarigheid over een zeer groot vermogen
kon beschikken, maar die door huiselijke oneenigheden de
ouderlijke woning had verlaten om rond te zwerven tot
zijne meerderjarigheid hem in het bezit der voorgespiegelde
half een gebed tot Sint-Michaël, half een geroep tot den geliefden
man
„Help, Michaël! Help!"
Daar dringt een ander geroep tot haar door, nog veraf en
onduidelijk, maar het is z ij n e stem en deze hoort zij ondanks
hot loeien en bruisen van den storm, zooals hij de hare heeft
gehoord: „Hertha!" En thans ten tweeden male klinkt het als
juichend en zegevierend: „Hertha!" Zij verzamelt haar laatste
krachten om te antwoorden, cn steeds nader komt dc reddende
stem, en nu moet de redder haar ontdekt hebben, want vlak
onder haar klinkt het:
„Daar boven? Goeden moed! Ik kom!"
Wederom verloopen er eenige pijnlijke, eindeloos lange minuten.
Michaël schijnt langzaam en met moeite tegen de helling op te
klimmen, maar daar wordt hij zichtbaar, slaat zyn alpenstok in
den grond en zwaait zich omhoog op de rots. Nu staat hij naast
Hertha en neemt het half bezwijmde meisje in zijne armen, en
zy vlijt zich aan zijn borst, alsof ze elkander nooit weer willen
loslaten.
Maar dat zalig oogenblik, waarin ze alles om zich heen vergeten,
duurt slechts kortnog omringt hen het gevaar van alle kanten,
geen minuut mag ongebruikt verloren gaan.
„We moeten naar beneden," zegt Michaël. „De den wankelt
en is half ontworteld; hij kan elk oogenblik vallen. En hier
tusschen al die kloven en afgronden is het bovendien onveilig.
Kom, Hertha!" dringt hij aan.
Hij heeft haar niet losgelaten en met volkomen overgave en
vertrouwen leunt zy tegen zyn schouder. Michaël gaat vooruit
en, haar leidend, soms half dragend, voert hij haar de helling
af. De maan is weer te voorschijn gekomen en werpt, licht op
hun weg; maar zij laat hen tevens al het onzettende zien van
dien weg, dien Hertha half onbewust heeft afgelegd en die bij
den terugtocht nog dubbel gevaarlijk blijkt. Maar Michaël heeft
niet tevergeefs tien jaren lang in dat gebergte gewoond, en de
man heeft niet vergeten, wat de knaap eens heeft geleerd, voor
wien geen rots te hoog en geen kloof te diep was dit bewijst
hij thans. Zóó dalen zij langzaam af, den afgrond nevens zich,
den stormwind om hun hoofd bruisende, maar met een onbegrensd
gelnk in het hart, dat door geen stormen en geen afgronden meer
kan gedeerd worden. Zóó bereiken zij eindelyk den vasten grond.
Michaël heeft woord gehouden hij veroverde zich het geluk
op den Arendswand!
Tegen den ochtendstond bedaarde de storm. De kracht van
den wind nam af en ook de lucht begon langzamerhand op te
klaren; allengs zonken de wolken in de dalen neer en rondom
de bergen vertoonde zich. het eerste matte grauw van de morgen
schemering.
Aan het eind der rotsspleten gekomen, had Michaël halt ge
maakt. De kapel lag nog op bijna een uur afstauds en hij moest
zijne uitgeputte gezellin noodzakelijk cenige rust gunnen. Ze
waren het gevaar nu te boven en de verdere terugtocht leverde
geen bezwaren meer op, als zij het daglicht afwachtten. Hij
had Hertha onder een overhangenden rotsbrok in veiligheid
gebracht, waar de wind haar niet bereikte, en een steen tot
zitplaats voor haar ingericht, terwijl hij naast haar stond. De
kleeding van de jonge gravin droeg maar al te duidelijke sporen
van hare nachtelijke wandeling; haar donkere regenmantel was
aan flarden gereten, ze had haar hoed verloren, de zware vlechten
waren losgegaan en vielen haar over de schouders, terwijl haar
hoofd nog bleek en afgemat tegen den rotswand leunde. En toch
had Michaël haar nooit zoo schoon gevonden als op dit oogenblik
zijne zoo duur gekochte, zyne onder storm en noodweer ver
overde bruid.
Onderweg hadden zy nauwelyks een woord gewisseld; met