HELDERSCHE
EN NIE1JWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AdvertentieWad yoor Hallaais WoorderNwartier.
1887. N°52.
Zondag 1 Mei.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER
Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
SINT-MICHAËL.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiëu: Van 1—4 regels 60 ceuts, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.'
De Burgemeester tier gemeente Helder brengt in herinnering,
dat het vergunningsrecht voor dm kleinhandel in sterken drank
vóór den eersten Meie. k. ten kantore van den gemeente
ontvanger moet worden voldaan.
By niet-voldoening van het recht wordt het geacht, dat de
vergunning niet is verlengd, en moet die handel op dien datum
gestaakt worden.
Helder, 27 April 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
28 April.
We zijn weêr in ons gewone doen gekomen. De Am
sterdamsche stedemaagd heeft haar huisjapon ik zou
kunnen zeggen: haar schoonmaakpakje, om in den geest
van den tijd te spreken weer aangetrokken en zfch de
bloemkrans van de slapen genomen. Het maatschappelijk
leven heeft weer zijn werktuigelijken, dagelijkschen koers
genomen. Onze feestlogés zijn naar het Noorden vertrokken
of naar het Zuiden afgereisd en schrijven ons brieven,
waarin zij nog eens ophalen van de aangename dagen, die
zij bij en met ons hebben doorgebracht. Wij lezen dat
met een glimlachje, laten ons het hartelijk gemeende com
plimentje aanleunen, maar denken er niet verder over na.
De gewone eischen van het dagelijksch leven doen weer
hunne rechten gelden en eischen voorziening en behar
tiging. Het voorjaar, met zijne eigenaardige drukten
en veranderingen, is gekomen en legt onverbiddelijk beslag
op ons.
Het voorjaar gekomen, eigenlijk kan ik dit niet
zonder eenig voorbehoud zeggen. Gekomen is het, ja,
in de confectiemagazijnen en de modewinkels, blijkens de
reusachtige aankondigingen van die etablissementen. Hier
en daar heb ik zelfs reeds de opening van het zomersei
zoen vermeld gezien. Maar al die lente-verschijnselen
mogen binnen in de magazijnen aanwezig zijn, daar
43)
Door E. WERNER.
Terwyl de beide vaders zoo vijandelyk tegenover elkander
stonden, zaten hunne kinderen recht vreedzaam en vriendschappelijk
bij elka&r. Joban NV e hl au was van Tanberg overgekomen om
zijn dierbaren ouden heer eens te zien en naar den toestand van
de gravin te iniormecren. Dit laatste scheen echter wel het
voornaamste te zyn, want hij deed dit geregeld het eerst en
wendde zich daarbij niet tot zijn vader, die bem zeker het best
en het schielijkst op de hoogte had kunnen brengen, maar
tot freule van Eberstcin, die hem dan gewoonlijk zelve de ver
langde inlichtingen gaf. De professor vermoedde natuurlijk niets
van deze informaties en inlichtingen, maar dacht niet anders dan
dat zijn zoon uitsluitend overkwam om hém te zien, en verheugde
zich over die kinderlijke gehechtheid, die blijkbaar van den jongsten
tijd dagteckende.
Ook op dezen dag had de jonge schilder zich bij de freule
laten aandienen en was de freule ijlings in het salon bij hem
gekomen, waar zij nu al langer dan een half uur by elkander
zaten en waarschijnlijk ook over andere dingen dan de ziekte
van de gravin gesproken hadden, want juist zcide Johan:
„Ge hebt het dus nog niet aan uw vader verteld? Houdt hij
mij nog altijd voor een Wehlau-Wehlenberg
„Ik ik heb nog geen gelegenheid gehad om het hem te
zeggen," antwoordde Gerlinde stamelend. „Schrijven wilde ik
het papa niet, daar ik begreep dat het hem zou hinderen; en
zoo heb ik hem onze ontmoeting maar geheel verzwegen. Toen
gingen wij naar Berkheim, en toen wij hier kwamen, werd die
armo tante al den eersten dag ziek en toen kon ik toch
onmogelyk over zulke dingen praten?"
De woorden kwamen haar zeer angstig en beschroomd over
8e lippen. Johan merkte duidelyk, dat het haar niet zoozeer
aan de gelegenheid als wel aan den moed had ontbroken.
„En bovendien vreest ge, dat de baron geweldig verstoord op
mij zal zijn," liet hy er dus op volgen. „Ik begryp dat besten
zal u natuurlyk die pijnlijke mededeeling besparen. Eerstdaags
rjjd ik zelf naar den Ebersburg en biecht daar boetvaardig myn
zonden."
„Neen, doe dat in 's hemels naam niet!" riep Gerlinde ver
schrikt. „Gij kent papa niet, hy heeft zulke strenge principes
in dat opzicht en zou nooit toestaan
„Dat zoo'n burgerman als Johan Wehlau als gast bij hem aan
huis komt en met zijne dochter omgaat dat's zeer wel mogelijk 1
't Is alleen de vraag, of gy mjj dat vergunt, freule?"
„Ik?" vroeg het jonge meisje in de grootste verlegenheid. „Ik
heb immers niets te verbieden of te vergunnen?"
„En toch verlang ik het antwoord van u alleen! Waarom
denkt ge eigenlijk, dat ik hier ben gekomen? Toch niet om
mijne familie daar te Tanberg? Ik kon bet in de stad niet meer
uithouden, hoeveel geluk my daar in de laatste maanden ook ten
deel is gevallen. Het eerste succes van een schilder heeft iets
bedwelmcnds, en ik heb dat zoo ruimschoots genoten, aU ik
het mij nauwelijks had durven voorstellen. Van alle kanten
werd ik geprezen en gevierd, en toch kon ik éóne herinnering,
Óen verlangen niet van mij afzetten, dat altijd weer by mij boven
kwam, dat mij rust noch duur liet en eindelijk te machtig werd,
zoodat het my met geweld heendreef naar het voorwerp
daarvan
Gerlinde luisterde met neergeslagen oogen en gloeiende wangen.
Hoe jong en onervaren ze nog mocht wezen, die taal verstond
zij niettemin en begreep, waarheen dat verlangen hem had ge
dreven. Hij was opgestaan en stond nu naast haar, en terwyl
buiten lijkt het er nog volstrekt niet naar. Dezelfde
scherpe, gure winden, die reeds in de feestweek vruchte-
looze pogingen deden om ons en onze gasten uit ons hu
meur te brengen, neutraliseeren ook nu nog de koesterende
stralen der voorjaarszon. De Amsterdamsche booinen zien
er uit, alsof zij eeuwig zullen blijven knoppen, en strekken
hunne bladerlooze takken ten hemel, of zij wilden zuch
ten: „Och, kwam de lieve lente maar!" En de Amster
damsche menschen, hun winterjas of gewatteerden mantel
dichtknoopend, zijn het met die verzuchting volkomen eens
en gelooven dat moeder natuur ons straffen wil voor de
malle voorbarigheid van kleermakers en modistes. Lieden
van den ouden stempel, die na Paschen geen kachels meer
in huis willen hebben en „al dien rommel* door den smid
lieten weghalen, denken met stillen weemoed aan hun
kostelijk haardvuur, waarvan zij zich te kwader uur door
den zoon van Vulcaan hebben laten berooven. Niettemin
zijn er velen die het opruimings-voorbeeld volgen en de
smid heeft het braaf druk. En door 't verhuizen en schoon
maken is er ook in vele andere vakken werk aan den
winkel gekomen. De stucadoor weet zich van de drukte
„niet te bergen* en wordt op tien plaatsen tegelijk ont
boden; de timmerman en meubelmaker moeten allerlei be-
standdeelen van den huishoudelijken inboedel onder handen
nemenen de behanger, de man die zooveel bijdraagt tot
het gezellig aanzien van uw huiselijk ensemble, heeft het
zoo volhandig als een Amsterdamsche banketbakker op
Sinterklaas. Nu, het laat zich denken dat die voorjaars-
drukte voor den werkenden stand geen onwelkome tijding
is. De winterrust heeft voor de meesten waarlijk reeds
lang genoeg geduurd.
Groote beweging heerscht thans ook op het terrein achter
het Rijksmuseum, waar in de maanden Juni, Juli, Augus
tus eu September de Tentoonstelling van Voedingsmiddelen
zal gehouden worden. Het groote voorgebouw is nu reeds
bijna geheel afgetimmerd en geschilderd. Van de daar
onlangs gehouden expositie van tuinbouw en plantkunde is
hij zich diep tot haar overboog, had zijne stem weer dien zachten,
teederen toon, dien men zoo zelden uit den mond van den over-
moedigen jongen schilder hoorde.
„Mag ik op den Ebersburg komen? Ik zou daar zoo gaarne
nog eens weer zoo'n zonnigen morgen willen doorbrengen tusschen
die puinhoopen van den ouden burg en hoog boven die groene
zee van wuivende bosschen. Daar, aan uwe zjjde, heb ik voor
het eerst al de poëzie van het verleden, al de bekoorlijkheid
van de oude sprookjes leeren kennen. Daar heb ik het Schoone
Slaapstertjc voor het eerst in haar donkere, peinzende oogen
gezien. Die oogen heb ik niet meer vergeten, ze zyn mij diep
in het hart gedrongen Mag ik komen, Gerlinde?"
De blos op het gelaat van het jonge meisje werd nog dieper,
maar hare oogleden bleven neergeslagen en haar antwoord was
nauwelijks hoorbaar.
„Ik had altijd gehoopt, dat gij zoudt terugkomen den heelen,
langen winter door maar tevergeefs."
„Maar nu ben ik er!" riep Johan opgewonden, „en nu ga ik
niet meer heen, zonder zeker te zijn van mijn zaak. Myn zoet,
lief prinsesje, ik hebt u immers bij onze eerste ontmoeting wel
gezegd, dat er eens een dag zou komen, waarop de ridder ver
schijnt, die de doornhaag verbreekt en [de Schoone Slaapster
uit haar sluimering wakker kust; en reeds toen wcnschte ik in
het diepst van mijn hart, dat die ridder Johan Wehlau mocht
heeten."
Bij deze laatste woorden sloeg by den arm om haar heen
en Gerlinde schrikte, maar onttrok zich niet aan zijn om
helzing; langzaam hief zij de donkere, „peinzende" oogen tot
hem op en zacht, byna onhoorbaar, maar innig gelukkig,
zeide zy:
„Ik ook."
Het was den jongen man niet kwalijk te nemen, dat hij bij
die bekentenis zich ook verder aan den inhoud van het sprookje
hield en zijn schoon prinsesje kuste, dat het hoofd tegen hem
aan vlijde en gelukkig naar hem opzag. Maar toen hy nu
den arm nog vaster om haar heensloeg en haar zijn aanstaand
vrouwtje noemde, sprong Gerlinde plotseling doodsbleek van haar
stoel op.
„Och, Johan, beste Johan, dat gaat immers niet. Ik had het
geheel vergeten we mogen nooit samen trouwen."
„En waarom niet?" vroeg Johan verbaasd.
„Mijn papa hij zal nooit daarin toestemmen wij stammen
immers uit de tiende eeuw ai!"
„De tiende eeuw is voor mij volstrekt geen verhindering om
in de negentiende te trouwen. Van den baron zal ik wel is
waar een geduchten uitval krjjgen, maar daarvoor ben ik in het
minst niet vervaard. Op dat gebied heb ik een uitgebreide
ondervinding, en weet wat het zeggen wil, een woedenden papa
te trot8eeren en ten slotte toch mijn zin te krijgen."
„Maar dien zullen we niet krijgen!" hernam Gerlinde be
kommerd. „Het zal juist zoo met ons gaan als met Gertrudis
van Eberstein en Diederik Fernbacher, die ook zooveel van
elkaar hielden. Maar Gertrudis werd de vrouw van den ridder
van Ringstetten en Diederik trok ten oorlog tegen de onge-
loovigen kwam nooit terug!"
„Dat was recht dom van dien Diederik!" antwoordde Johan.
„Hij had met die ongeloovigen niets te maken, 't Was vrij wat
beter geweest, als hij thuis gebleven en met zyne Gertrudis
getrouwd was!"
„Maar zy mocht geen huwelijk met hem aangaan, wyl hij niet
van adellijke afkomst, maar de zoon van een koopman was!"
riep Gerlinde met tranen in de oogen, terwyl zij onwillekeurig
weêr in den kroniekstijl verviel.
„Dat was in de middeleeuwen," stelde Johan haar gerust. „Nu
thans geen spoor meer te ontdekken en alles wordt er in
gereedheid gebracht voor de nieuwe, groote tentoonstelling.
Op 15 Mei moeten timmerman en schilder hun werk op
leveren, en naar het zich laat aanzien, zal men wel vóór
dien bepaalden termijn kant en klaar zijn. Op bedriege-
lijke wijze is de houten gevel zoo geschilderd, dat hij er
uitziet als geheel van rooden metselsteen opgetrokken, hier
en daar afgewisseld met (houten) consoles en sluitstukjes,
waarop de bekwame schilder zoo handig zijn verfkwast
heeft laten werken, dat zij er sprekend als van echten hard
of zandsteen uitzien. De gevel zal zich met zijn twee
groote torens en acht kleinere spitsen of torentjes schilder
achtig en forsch genoeg aan het oog voordoen. Ook de
binnenbetimmering van het uitgestrekte gebouw schiet goed
op, en als de inzenders met hunne te exposeeren voedings
middelen komen, zullen ze niet vruchteloos naar berging
van hunne artikelen behoeven te zoeken. En wat zal de
omgeving van het hoofdgebouw, het oud-Hollandsche markt
plein, en pittoresk uitzienOok daar is men druk bezig aan
de artistieke geveltjes der oud-vaderlandsche huisjes, welke
dat plein ineen wijden kring zullen omringen. Verscheidene
firma's van naam hebben reeds met de commissie der tentoon
stelling onderhandelingen aangeknoopt voor do daar in te
richten étalages; een likeurstokerij, een chocoladefabriek,
een varkensslachter, een bierbrouwerij en nog vele anderen
zal men er kunnen aantreffen. Van alle kanten valt de
Commissie de meest gewenschte medewerking te beurt,
waardoor hare taak zeer vergemakkelijkt wordt. Van groot
gewicht is het b. v. te achten, dat de Minister van Finan
ciën de zeer gunstige beschikking heeft genomen, dat alle
goederen uit het buitenland, zonder-betaling van inkomende
rechten, regelrecht naar het tentoonstellingsgebouw mogen
vervoerd worden, om aldaar tot na den afloop in vrij
entrepót te blijven. En voorts hebben de voornaamste
Belgische en Fransche Spoorweg-Maatschappijen vrij ver
voer voor de teruggaande goederen toegestaan. Uit het
buitenland verwacht men eene allerbelangrijkste mede-
zijn de menschen veel verstandiger in dat opzicht. Ik trek niet
ten oorlog tegen de ongeloovigenin het uiterste geval loop ik
storm tegen den Ebersburg, en dien neem ik in, wat er ook
moge gebeuren."
„O, hemel, papa daar hoor ik zijn stap!" riep Gerlinde,
terwijl zy zich loswikkelde en ijlings de weg nam naar het
venster. „Johan, wat vangen we nu aan?"
„Wij beginnen met ons als verloofden aan hem voor te stellen
en zijn toestemming te vragen," verklaarde do jonge man kort
en bondig. „Ééns moet het toch geschieden, en dan maar hoe
eerder hoe liever."
Werkelijk hoorde men in de aangrenzende kamer den zwaren,
slependen tred van den baron en het stooten van zijn stok op
den vloer. Nu opende hij de deur, maar bleef als verstijfd op
den drempel staan. Daar zag hij dien „jonkman zonder naam
of familie" bij zijne dochter, voor het oogenblik, wel is waar,
op een eerbiedigen afstand van haar verwijderd, maar het feit
alleen, dat hij hen by elkander aantrof, was al voldoende om
zijne verontwaardiging gaande to maken. Langzaam kwam hy
naderbij.
„O mijnheer Johan Wehlau!" zeide hij met een bijzonderen
nadruk en op hoonenden toon. De jonge man boog.
„Uw dienaar, mijnheer van Eberstein!"
De oude heer wilde blijkbaar een statige houding aannemen, in
overeenstemming met het gerechtelijk onderzoek, dat than3 zou
plaats hebben; maar daarbij rekende hij buiten zijn jicht. Straks
had hij zich al overspannen; nu weigerden de voeten hem allen
verderen dienst. Hij viel in den eersten den besten stoel neer en
bood daar veeleer een droevig dan angstwekkend gezicht. Noch
tans verkropte hij zyn pyn en ging voort:
„Ik kom daar juist van een hier verzwolg hy een ander,
minder beminnelijk woord van zekeren professor Wehlau, die
zegt dat hij uw vader is."
„Dat is hij ook!" verklaarde Johan, begrijpende dat zyne be
kentenis nu niet meer noodig was.
„En stemt ge dat waarlijk toe?" riep de baron verwoed.
„Bekent ge dus zelf, dat ge mij een schandelijke komedie
hebt voorgespeeld, dat ge u onder een valschen naam toegang
bij mij hebt verschaft, dat ge u een adellijken titel hebt aange
matigd
„Met uw verlof, mijnheer van Eberstein, dat heb ik niet
gedaan," viel Johan in. „Ik was alleen maar zoo vrij bij myn
eigen naam, die toch myn onbetwistbaar eigendom is een tweeden
te voegen. Dat „baron" hebt gijzelf mij opgedrongen. Overigens
zijt gij volkomen in uw "recht, als ge mij verwijtingen doet, en
ik vraag u nederig excuus voor den dollen inval, waarmede ik
uwe gastvrijheid met geweld heb afgedwongen. Ik roep freule
van Eberstein tot getuige, dat het mijn voornemen was, uit eigen
beweging naar den Ebersburg te gaan en u de waarheid te be
kennen. Den vluchtigen gast, die 's avonds kwam en den volgenden
morgen alweer vertrok, kon men zijn dwazen streek misschien
nog vergeven; de zaak langer vol te houden, zon bedrog zijn
geweest. Dat bogreep ik terstond, toen ik de freule in de hoofd
stad terugzag, en ik heb dan ook geen oogenblik geaarzeld met
haar de waarheid te bekennen."
Eberstein wierp zyne dochter een verbaasden en vertoornden
blik toe.
„Wat hoor ik, Gerlinde, hebt gy dat geweten en het voor my
verzwegen? Hebt gy dien mynheer Johan Wehlau toch io je
nabijheid geduld en misschien wel zijn verontschuldiging aange
nomen over diDgen, die niet to verontschuldigen zijn. Dat vind
ik al zeer ongepast."
Gerlinde ^antwoordde noch boe noch ba. Zij stond bleek en
bevend by het venster en keek angstig naar den kant, waar