HELDERSCHE EN NIEUWED1EPER COURANT. Nienws- en Aivertenüeblatf voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N°79. Jaargang 45, Zondag 3 Juli. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. EEN ARM MEISJE. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. A-bonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1-20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 30 Juni. Wie te Amsterdam zijn weg neemt over de Raamgracht, een vrij stille dwarsgracht tusschen den Kloveniers- en den Zwanenburgwal, in den omtrek der Nieuwmarkt, ziet daar sedert verleden jaar een huis staan, dat zich door zijn uiterlijk en zijne grootte al dadelijk eenigszins van zijne buren onderscheidt. Het Genootschap //Liefdadigheid naar Vermogen," een der heilzaamst werkende instellingen op philantropisch gebied hier ter stede, heeft daar zijn zetel opgeslagen. Het is een in zeer eenvoudigen stijl opge trokken gebouw van zes ramen breed en vijf verdiepingen hoog. Met het oog op het ontstaan, de ontwikkeling en den tegenwoordigen bloei van dit Genootschap zou men in den gevel van dit huis een gedenksteen kunnen plaatsen met het motto: De macht van het kleine. Om het groot belang der zaak, en ook om de practische middelen te doen kennen, waarmede dit Genootschap zijn rationeel en voortreffelijk stelsel van armenzorg in toe passing brengt, zal ik de geschiedenis en den werkkring dezer instelling hier in korte trekken trachten te omschrij ven. De daarbij vermelde cijfers, enz. put ik uit het jongste jaarverslag van //Liefdadigheid naar Vermogen/ dat ik zeer in de belangstellende aandacht aanbeveel van allen, die iets met liefdadigheid, bedeeling of andere vormen van philanthropie te maken hebben. Het boekje is een door loopend pleidooi voor de waarheid der oud-vaderlandsche spreuken van het //Eendracht maakt macht" en //Door eendracht worden kleine dingen groot." De oorsprong van het nu zoo breed vertakte Genootschap was zeer eenvoudig, zoo goed als geheel onopgemerkt. Zestien jaar geleden werd het opgericht door drie jongelieden hier ter stede, die hunne eerste vergaderingen hielden op een bovenkamer ten huize van een der oprichters. Zij wilden eens beproeven of er geen betere wijze van armenzorg mogelijk was dan de tot dusver te Amsterdam gevolgde. Aan het geven in 16) Door W1LHELMINA HEIMBURG. Frieda had bezoek van haar zuster Lili, een kleine brunette, niet zoo mooi als de jonge vrouw, maar zij kon zoo hartelijk lachen en verstond nog beter dan Frieda de kunst, om het geheele huis in rep en roer te brengen. Mevrouw Van Ratenow vond het gelukkig, dat zy met Annie Cramm vriendschap gesloten hadhet was juist een span. Maar niettegenstaande de vele uitspanningen, waarop de dames plan gemaakt hadden, bevond freule Lili zich altijd op het theeuur by de «lieve" mevrouw Van Ratenowzij hield zooveel van oude dames en heeren en zij zou nooit op een jongen man ver liefd kunnen worden. De mannen van ongeveer vijftig jaar waren haar het liefste en hoe interessant voor een jonge vrouw, om een ouden man te hebbenHet was zeer grappig, als zij zoo iets verteldemevrouw Van Ratenow had ook tegen wil en dank moeten lachen. «Maar hij moet veel geld hebben, Lili, niet waar «Natuurlijk, lieve, beste tanteöf veel geld, óf hij moet ten minste excellentie zijn, commandeerend generaal, of zoo iets." En de Bennewitzer kwam tegenwoordig zoo dikwyls en tante Ratenow was meer dan ooit met hem ingenomen. wElze, hij is een hoogst fatsoenlijk man!" En Frieda had altyd een vriendelijk lachje voor hem en Lili sloeg haar oogen met de lange wimpers wel eens zoo langzaam en zwaar op, als zij met hem sprak. Het was een ware wedren, wanneer zijn elegante equipage het voorplein opreed. Tante Ratenow ging hem tegemoet tot aan den gang, Frieda stond reeds met Lili op den trap, en mijnheer Van Hegebach was waarlijk verlegen, of hy het liefelijk boudoir der jonge vrouw, dan wel de deftige kamer van tante Ratenow zou binnentreden; maar of hij zijn schreden rechts of links richtte, het geheele gezelschap volgde hem. Elze stond schijnbaar buiten dezen kring; toch wist zij bepaald, dat zy steeds meer en meer naar het middelpunt gedreven werd. Altijd en altijd weder zocht zij ieder handbreed van het haar met geweld afgedwongen terrein te herwinnenonbewust hingen haar oogen, alsof zij om erbarming smeekten, aan het gelaat harer tante; altijd en altijd trok zich haar jeugdig hart, als dat van een bang kind, voor den blik van twee donkere mannenoogen terug, maar altijd verloor zij de eene voetbreed gronds na den ander. Dezen morgen vroeg had er een prachtig bouquet op de tafel gestaan in tante Ratenows kamereen groote visitekaart noemde den geverook was er een brief van tante Lotte, de goede oude tante Lotte. Moritz had Elze de hand gedrukt en een fraaie schrijfportefeuille van rood juchtleder gebracht, de kinderen hadden haar juichend omhelsd. Lili en Frieda waren ook verschenen, de laatste met allerlei strikken en dergelijke „takelage", zooals tante Ratenow het noemdeeen lichtblauwen strik had de oude dame teruggegeven, met de opmerking, dat die er zeker by ver gissing tusschen geraakt was, daar hij op Frieda's toilettafel behoorde, zooals de speld, die er nog in zat, duidelijk bewees. Ach, en Elze gevoelde zich zoo gedrukt; het was haar vol komen onverschillig, of Frieda haar oude sieraden mede wilde binnensmokkelen; zij was immers toch maar een arm meisje, waarom zou zy dan geen afgelegde strikken dragen Zy had voor deze //liefelijke dwaasheid des levens," zooals Moritz de kostbare prullen zijner schoone vrouw geliefde te noemen, geen geld; het was ten slotte geheel natuurlyk; Frieda meende het niet kwaad Ach, had men slechts niets meer van haar ver langd l den blinde, het geven op geluk of ongeluk, wenschten zij een einde te maken, omdat zij diep overtuigd waren, hoe onvoldoende, ja dikwijls verderfelijk de op die manier uit- gereikto aalmoezen werkten. Geven met beleid, geven na onderzoek, geven naar behoefte, dat werd hunne leus. Zij wenschten als bemiddelaars op te treden tusschen wel doeners en beweldadigden, ten einde het kolossale bedrag, dat hier ter stede jaarlijks op het altaar der liefdadigheid ten offer gebracht wordt, zoo niet geheel en al, dan toch meer dan vroeger aan zijne bestemming te doen beant woorden. Met waren heldenmoed toog het drietal aan 't werk en zetten zij hunne jeugdige, maar krachtvolle schouders onder deze reuzentaak. Veel hulp hadden zij aanvankelijk niet4 leden, benevens 41 donateurs en donatrices steunden het jonge Genootschap, dat op drieërlei wijze aan zijne beschermelingen hulp wenschte te verstrekkendoor werk verschaffing, door rentelooze voorschotten en door losse giften. Klein en bescheiden, alles op eenvoudige schaal, was de aanvang. Maar de ontwikkeling was voorspoedig, ondanks de vele wederwaardigheden, waaraan natuurlijk ook deze stichting was blootgesteld. Het stekje is een boom geworden niet in een broeikast gekweekt, is het in weer en wind tot wasdom gekomen. De grond, waarop het geplant werd, was echter vruchtbaar, want de ingezetenen van Amsterdam hielpen het Genootschap op uitnemende wijzede oprichters hadden behoefte aan zedelijken en geldelijken steun, en deze bleef niet uit. Men vond reeds in den beginne alge- meene en warme sympathie. Waaraan was deze te danken Naar het mij voorkomt aan dezen onwrikbaren grond- en hoeksteen van het geheele stelsel der oprichters: hulp ver- leenen aan aüen, zonder eenig onderscheid van godsdienstige belijdenis. Het kerkelijk geloof der hulpbehoevende ge zinnen is nooit een reden van toelating of afwijzing, van bevoorrechting noch van achteruitzetting. Dit verklaart dan ook dat in een voor mij liggende circulaire het streven van het Genootschap met warmte wordt aanbevolen door 28 invloedrijke Amsterdammers van allerlei richting en Tante Ratenow had haar heden verteld van haar geboortedag, hoe treurig alles geweest was, hoe sinds dien tyd haar papa een sombere, eenzame man geworden was en dat zij tegen hem ge zegd had: het kind zou nog een zegen voor hem worden, een groote zegen. «En dit hebt gij in uw macht, Elze!" had zij er bij gevoegd. Het jonge meisje daar ginds op het kerkhof stond plotseling ophaar overviel weder dat ijskoude gevoel. Haastig ging zij langs den wegzy zag niet hoe heerlijk de zon scheen, hoe haar stralen fonkelden in de droppels, die aan de teere blaadjes der struiken trilden overal lente, overal jeugdig groen en lustig gekweel der vogels; zelfs de oude toren op de poort had een licht groen takje op zijn eerwaardig hoofd gezet. Haar wangen gloeiden koortsachtig toen zij haar vaders kamer binnentrad. Zy wilde zich tot hem wendenhij haatte immers den Bennewitzer, hij zou haar toestaan, tot hem haar toevlucht te nemen, als De oude heer had beide ramen geopend, de courant lag voor hem op de tafel en naast de koude pijp stond een half geledigd wijnglas. «Papa, zijt gij niet wel?" vroeg Elze. «O ja, kind l Alleen het ademhalen en hoesten het is nu reeds veel beter. Gy kunt de ramen wel weder dicht doen. Ik kan geen aandoening meer verdragen en de dag van heden Hij reikte haar de hand en hield een oogenblik haar fijne, smalle hand in de zyne. «Trek de gordijnen ook dicht, de zon schijnt zoo fel, Elzeen dan misschien schenkt het u eenige vreugde dat kistje daar had uw moeder altijd op haar werktafeltjedaarin lagen al de kleine jurkjes en mutsjes, die zij voor u naaide. Ik heb het altyd bewaard, Elzeneem het mede. Ziet gy, het was zoo aardig als zij er voor zat; het was toch één lichtpunt in mijn leven op een dag als deze komt dat alles weer bovenEens was zy uitgegaan, tegen Kerstmis en toen zij later aan haar naaiwerk zat, zag zij mij met haar bruine oogen zoo vroolijk aan en zeide: «Hegebach, ik heb een prachtig hobbelpaard gezien by den zadelmaker Lehman Ja, Elze, als ik u een hobbel paard had mogen koopen, dan was alles geheel anders geweeBt." Het meisje boog het hoofd. Altijd het oude lied! «En dan, kind," hij schoof haar het mahoniehouten kistje met het zilveren plaatje en de naamletters harer overleden moeder er op toe, dan ik heb myn aanklacht tegen den Benne witzer ingetrokken." „Papa!" Het klonk als een uitroep van schrik. „Ja, kind, moest ik niet? Gy hebt my dikwijls genoeg ge zegd, dat ik er geen recht op had." „Ja, papa, vergeef mij zij zeide dit bijna wanhopig. „En nu wil hij zich met mij verzoenen, Elzehet zou een verrassing voor u zijn, kindzij willen mij heden met den wagen laten halenwij zullen daar gezamenlijk eten, by tante Ratenow namelijkmaar ik, ik weet niet of het gaan zal, Elzeik kan geen aandoeningen meer verdragen, en ziet gij, het is zulk een oude antipathie, het valt mij volstrekt niet zoo lichtik weet wel, dat ik het om uwentwil doen moet, maar „Papa Om Godswil, niet om mij I" smeekte het meisje, terwijl zy doodsbleek werd. «Wie zeide u dat?" „Tante Ratenow, kind, en zij heeft gelyk, ja zij heeft gelyk! Elze sprong van den stoel op. Zij poogde te spreken. Wees niet boos, Elze, dat ik het verraden heb ik ben toch ook weder zoo blyde. Ziet gij kind, het is een vreeaelijk gevoel voor een vader, wanneer hij zyn kind achterlaten moet in de wereld zonder iets of iemand." „Lieve, lieve, papa!" Haar bleek gelaat boog zich tot hem neder, „ik ken geen vrees, zeker niet, gij leeft nog, zult nog lang leven en ik mag by u blijven. Met die bede kwam ik tot kleur, o. a. door de heeren: B. H. Heldt, W. Hovy, P. H. Hugenholtz Jr. (predikant der moderne Vrije Gemeente), Mr. A. Kerdijk, Dr. E. Laurillard, H. Poppen (deken en priester), Prof. H. P. G. Quack, Prof. J. A. Alberdingk Thijm, H. De Veer en anderen. Ook buiten Amsterdam zijn die namen genoeg bekend, om te beoordeelen welk een bonte verscheidenheid zij op maatschappelijk en kerkelijk gebied vertegenwoordigen. En die allen wijzen gelijktijdig op den nuttigen werkkring, de verstandige armenzorg en het goede beheer van het Genootschap „Liefdadigheid naar Vermogen," verklaren met dien arbeid in te stemmen en bevelen het derhalve in de medewerking van alle stad- genooten ten zeerste aan. De neutraliteit dus in zijn zuiversten en gelukkigsten vorm. Alleen door die neutraliteit in het kerkelijke kon het Genootschap langzamerhand tot de groote dingen geraken, die het nu tot stand vermag te brengen. De oprichters hadden gelijk, toen zij meenden dat geene kerkelijke richting bij het Genootschap den doorslag mocht geven, wij zijn nu zegt het Bestuur terecht zedelijk sterk, omdat wij onbevooroordeelt het goede en het kwade van elk gezin kunnen nagaan, geen vertoon van schijnvroomheid ons kan misleiden en geen godsdienstige overeenstemming tusschen ons en een gezin, er toe leiden kan daaraan bijzondere voorrechten toe te kennen. Hadden de oprichters van het Genootschap een zienersblik? Voelden zij komende dagen van strijd op kerkelijk gebied, volgens sommigen zoo geheel ten nadeele van eene humane toepassing van armenzorg? Meenden zij, zooals menigeen oordeelt, dat armenzorg niet bij de Kerk thuis behoort, maar dat deze heilige plicht op iedereen rust, ook op hen welke niet tot een kerkgenoot schap behooren? Wij weten het niet; maar écn ding is zeker, dat zij eene leemte hebben aangevuld, welke bestond; op kunstmatige wijze zou ons Genootschap zijne tegen woordige hoogte niet hebben bereikt. Vooral in de latere jaren heeft men het Bestuur en zijne medewerkers flink geholpen, en men vroeg terecht „Maak mij niet zoo van streek, ElzeDat alles heeft mij zoo ontroerd, en juffrouw Siethmann is zoo knorrig en zoo luidruchtig, ik Hij kreunde plotseling en greep naar zijn borst." „Die nare benauwdheden; het is immers goed, dat alles zoo gebeurt voor u, ElzeGij weet volstrekt niet, hoe een zaam, koud en akelig het leven wezen kan, anders waart gij niet zoo vol moed. De hemel hangt voor u nog vol rozen." Zij zweeg als stom zij wist nu dat zy niemand meer had, die haar verstond. Op dit oogenblik stormde juffrouw Siethmann ontsteld naar binnen. „De oude mevrouw van het slot en de heer Van Bennewitz komen de trap op „Dus tochDe oude man in zyn stoel veranderde eensklaps van kleur. „Ga in de zijkamer, Elze, gij behoeft niet te zien, hoe Zij ging door de kleine deur naar dc kamer harer moeder en stond plotseling tegenover mevrouw Van Ratenow. „Wij zijn hier gekomen, Elze te huis hebben zelfs de muren ooren; Lili is overal en nergens en zy behoeft alles niet te hooren. Ik weet niet, wat dat dwaallicht beweegt, altijd zoo om Hegebach rond te draaienhet schynt tegenwoordig wel mode te zijn de heeren het hof te maken." Zij ging in haar zwaar zijden mantel op een stoel bij het venster zitten en maakte de banden van haar hoed los. „Ik geloof waarlyk, dat juffrouw Siethmann vuur heeft aange legd ging zij voort. „Ja, het was om te stikken," dacht ook het bleeke, met moeite ademhalende meisje. In de zykamer klonk de heldere stem van den Bennewitzer zoo verzoenend, zoo goedig en de oude dame hier speelde zoo kalm met haar groote, fraaie handen op de vensterbank. Haar gelaat toonde een uitdrukking van buitenge wone tevredenheid. „Zie, Elze," zeide zy, „in dezen hoek van de sofa laagt gij voor negentien jaar en schreeuwdet jammerlijk. Ja, als men alles vooruit had kunnen weten, zou ik u niet met zulk een bezwaard gemoed op de armen genomen hebben." „Wat bedoelt gij, tante?" „Ja kind, het loopt soms wonderlijk in de wereldGods wegen nemen vaak verrassende wendingen, maar alles komt toeh weder terecht. Wat ik hiermede zeggen wil? Zie Elze, gij zijt geen meisje van het gewone slag, gemaaktheid is u vreemdik weet, dat gij die vraag niet behoefdet te doen, omdat gij zelve het antwoord daarop geven kunt. En als gij dit met uw helder doorzicht doet, dan moet gij zeggenGode zij dank, dat het zoo ver isDe oude tante Ratenow was weliswaar altijd zeer goed voor mij, maar het is toch vrij wat anders, eigen meester te zijn het was toch altyd maar een zich schikken en voegen naar aller lei luimen, en myn oude vader zal nu ook nog eenige vroolijke, onbezorgde dagen hebben I Niet waar, myn kleine schelm i/Tante, ik bid u I" klaagde het jonge meisje. „En zie eens, kind, hij is zoo goed, zoo dood goedhij is waarlijk een edel menschLaat ik 't u eens vertellen, Elze toen ik vernam, gij waart nog op de kostschool dat hy zyn zoons verloren had, toen dacht ik zooby zal wel weder trouwen en het zou zeker een vingerwijzing van boven zyn, als gy hem kondt bevallen, Elze. Ik heb het zoo langzamerhand zien komen, niet zonder innige vreugde en nu is hij daar binnen en vraagt uw vader om uw hand. Kom eens hier, lieve ling, dicht by mijdenkt gij, dat ik de zaak met uw kleinen, knappen luitenant niet bemerkt heb Elze, dan was ik immers ook niet jong geweest. Luitenants, kindlief, zijn zeer aardig om.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1