HELDERSCHE
\IEUWED1EPER COURANT.
Nieuws- en Aivertentieblai voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 94.
Zondag 7 Augustus.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
BEKENDMAKING.
Brieven uit de hoofdstad.
GESLAAGD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnemeut belangrijk lager.
De Burgemeester der gemeente Helder maakt bij deze
aan de daarbij belanghebbenden bekend, dat de Patent-
bladen der Tappers en Koffieliuisliomlcrs, over het
dienstjaar 1887/1888, aan de Secretarie der gemeente te
bekomen zijn van Maandag 8 Augustus tot en met
Dinsdag 1G Augustus 1887, van des morgens 9 tot
des namiddags 3 ure, den invallenden Zondag uitgezonderd.
Helder, den 4 Augustus 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
De Burgemeester der gemeente Helder brengt, ter
voorkoming van ongelukken, ter algemeene kennis, dat het
schieten van het fort „dc llarsscus" den 9 Augustus
1887 cn vermoedelijk ook den daaropvolgenden
dag zal plaats hebben, terwijl de onveiligheid zal worden
aangeduid door het plaatsen van een roode vlag op
genoemd lort.
Helder, 5 Augustus 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
4 Augustus.
Al hebben Kamers en Gemeenteraden „groot verlof," al
verkeeren wij midden in den komkommertijd, toch ont
breekt het in een groote stad als de onze zelfs in dezen
tijd niet aan nieuws, aan bruikbare stof voor briefschrijvende
Amsterdammers. En mocht er werkelijk gevaar komen
voor al te groote stilte op dit gebied, dan zijn er altijd
hulpvaardige handen gereed, die voor een behoorlijke dosis
4)
Door ELISE POLKO.
De inrichting van Wolfram's huis wekte wel de bewondering
der gehecle plaats op het was toch bekend, dat de pronkkamer
met dure meubelen van zwaar mahoniehout en met trijpen over
trekken voorzien was maar in den grond was er niets in de
wereld, meer prozaïsch en nuchteren, dan deze plaats, waar
mevrouw Wolfram den scepter zwaaide. Eerst had men de pronk
kamer met zijn bont, schreeuwend tapijt, zijne witte, in vaste
vouwen hangende gordijnen en het onvermijdelijke roode, trijpen
pronkstuk, nl. een „divan," waarop men het zich onmogelijk
aangenaam kon makenverder twee nauwkeurig symetrisch
geplaatste styve leuningstoelen aan beide kanten van den half
ronden tafel. Mevrouw Wolfram liet niet toe, dat de stofovcr-
trekken van de meubels werden genomen, dan wanneer zij
plechtig uitgenoodigde gasten verwachtte bij zulk een gelegenheid
werd ook alleen het bonte kleed over de tafel gelegd, dat voor
zichtigheidshalve nog in het midden met een klein, wit servet
werd bedekt. De ongelukkige, smalle en hooge spiegel met zijn
breede vergulde lijst en zware console, die de huisvrouw schuins
in een hoek had geperst, glom daar in dubbele melancholie wegens
de plaats, dien hij innam en wegens zijne omhulling, die mevrouw
Wolfram er voor het stof' om gefabriceerd had. Een glazen
kast stelde zooveel mogelijk de schatten aan zilveren lepels,
suikerpotten, tangen, peetgeschenken enz. ten toon, van de kost
baarheden der wederzijdscbe voorouders af tot aan het kleine
kruisje van koralen, dat Inka, de dochter van het huis, ten
geschenke had bekomen van hare overleden tante, de barones
Werden, en dat zij alleen 's Zondags mocht dragen.
Eenige andere stijf opgevulde en met glad trijp overtrokken
stoelen, verveelden zich op hunne vaste plaatsen aan den wand
en een paar tafeltjes, die niets te dragen hadden en, zuchtend
over hun doelloos bestaan, aan de vensters stonden, zonder dat
iemand wist te zeggen waarom, hielden hun gezelschap. Boven
de sofa hing een ellendige lithografie, de bekransing eener bruid
voorstellend, in breede gouden lijst, aan beide zijden geflankeerd
door een lid van het vorstelijk huis, met opgezet gelaat en de
meest onevenredige ledematen. Een bijziende oude professor had
de middelste prent eens als een „kopergravure" meenen te moeten
roemen, maar mevrouw Wolfram was hem op scherpen toon in
de rede gevallen: „Pardon, professor, wat spreekt u van een
gravure? dit is een echte lithografie!"
De verblufte man hield zich na deze zonderlinge terechtwyzing,
half lachend, half verschrikt, stil. Voor het grootste sieraad
hield de huisvrouw echter de door een doortrekkenden schilder,
uit bittere armoede, vervaardigde familieportretten in olieverf.
Hij had indertijd alle notabelen van het stadje geschilderd; daar
mevrouw Wolfram den kunstenaar echter vijf thaler meer voor
ieder portret gebodeD had, onder voorwaarde, dat hij het dan
ook „heel mooi" zou 'doen, waren de geleverde stukken in hun
bovennatuurlijke grootte zóó geworden, dat de kleine Inka steed3
in erbarmelijk geween uitbarstte, al3 men haar in deze kamer
bracht en haar den blauwrooden papa met de verstijfde oogen
en de versteende mama, die uit het hardste hout schenen gesneden,
liet zien.
Tusschen een waar mengelmoes van oudmodische silhouetten
hing ook nog een klein verbleekt portretje in pastel, een meisje
voorstellend, in het wit gekleed en een blauwe sjaal om, met
lange, donkere krullen, een roos in het haar en het bekoorlijkste
gezicht, dat men zich kan voorstellenhet was Annie, de nicht
van den huisheer, de overledene barones Werden.
leven in tle brouwerij zorgen. Daar hebt ge b. v. gepas-
seerden Maandagavond, toen prof. Allard Pierson en het
bestuur der democratische Vereeniging De Unie zich met
die taak belast schenen te hebben. Toen was het in en vooral
buiten de zaal van het café Maison Stroucken (Leidsche-
plein) zoo druk en levendig als op een ouderwetschen
Amsterdamschen kermisavond. Ja, op sommige oogenblikken
was het hier en daar zóó levendig, dat men voor een Bel
gische „betooging," of zelfs voor een Spaansche „pronun-
ciamiento" begon te vreezen.
Er bestond reden voor die vrees, en het is een dank
zegging waard, dat zij niet verwezenlijkt is. Men speelt
slechts zeer zelden straffeloos met vuur. Dat het dezen
keer bij een vluchtig straatrumoer gebleven is, even schielijk
bedwongen als ontstaan, moge voor de „spelers" een heil
zame waarschuwing zijn. Wie het klavier der volksharts
tochten gaat bespelen, behoeft niet te hopen dat hij zich-
zelven en anderen zal stichten met een opeenvolging van
zachte accoorden en liefelijke klanken. Prof. Pierson heeft
dus met zijn zeer sentimenteel pleidooi ten gunste van
Domela Nieuwenhuis slechts gemaaid wat hij zaaide: een
oogenblikkelijke, onpractiscbe en zelfs gevaarlijke opwinding
van 's volks hartstochten. Hoe sierlijk gebouwd, hoe fraai
gestijleerd deze professorale redevoering ook was, zij bewoog
zich al dadelijk op een verkeerden weg. Toen de redenaar
onomwonden verklaarde, dat in de quaestie der vrijlating
van Domela Nieuwenhuis het gevoel den doorslag moest
geven, deed hij een misstap waarop hij later niet meer kon
terugkomen. Zijn uitgangspunt was verkeerd en daardoor leed
de basis zijner geheele redevoering aan een bedenkelijke zwakte,
't Is dan ook de vraag of Prof. Pierson, als hoogleeraar in de
letteren en wijsbegeerte, hier wel de rechte man op de rechte
plaats was. Een professor in de rechtsgeleerdheid zou de zaak
anders behandeld hebben en met den zuiver juristischen toets
steen onderzocht hebben of hier werkel ijk termen tot de geëischte
„onmiddellijke invrijheidstelling" aanwezig waren. Maar de
lieer Pierson, die ook reeds schriftelijk zijn invloed ten
gunste van Domela Nieuwenhuis deed gelden, zit nu een
Zij maakte in deze omgeving den indruk van een vreemde
bloem op een veld met stoppels.
Mevrouw Wolfram noemde het af becldsel echter onverdragelijk
fantastisch en zou het gaarne weggedaan hebben, maar Wolfram
was aan de doode gehecht, evenals hij eens aan de levende
gehecht was geweest en hoe goedmoedig cn toegevend hij anders
tegen zyne vrouw was, zij wist, dat er een grens was, die zij
alle reden had niet te overschrijden. Aan alles, wat Annie
betrof, mocht niemand komen het was een soort eeredienst,
dien haar man de overledene wijdde en na zijn kind nam Annie
zonder kwestie de eerste plaats in zijn hart in. Dit vermoedde
zijne vrouw en verwekte bij haar een bitterheid, die bij het
afstoffen van de liefelijke beeltenis ten allen tijde bovenkwam.
De woonkamer was veel eenvoudiger gemeubeleerd met een
groen tapijt, stoelen met blauwe damasten overtrekken en gor-
dynen met witte en roode streepen. Of de kleuren bij elkaar
pasten, daarnaar vroeg mevrouw Wolfram nooit; wat men toe
vallig had, werd gebruikt. De wanden waren geheel kaal, zonder
versiersel, want de spykers cn krammen zouden het behangsel
bederven. Op geen enkelen tyd van den dag zou ook het scherpste
oog hier een stofje hebben kunnen ontdekken, evenmin echter
eenig voorwerp, dat de naam van overtollig meubel zou kunnen
verdienen. Geen sierlijk mandje, geen vaas, geen vogelkooi, geen
bloem was te zien, geen boek lag op een verkeerde plaats. Indien
het mogelijk ware geweest, de slaapkamer nog prozaïscher in te
richten, de huisvrouw zou het gedaan hebben.
Inka bezat sedert haar tiende jaar, zij had nu pas haar
dertienden verjaardag beleefd een eigen kamertje, maar het
droeg geheel het karakter van de overige vertrekken, want haar
moeder had het ingericht. Het meisje verried tot schrik van
mama een bedenkelijken graad van zorgeloosheid door haar
een „zucht tot wanorde" genoemd, maar met den besten
wil zou hier aan de stoelen niets te bederven zyn, evenmin als
aan de stevige kleerkast, het eenvoudige bed en de ordinaire
tafel, en er was volstrekt geen reden om te vreezen, dat Inka
deze zware voorwerpen ooit van hun plaats zou verzetten.
Inka kwam trouwens slecht3 in haar kamertje om te slapen
anders was zij op school, bij den ouden pastoor achter de kerk,
in den tuin of in de werkkamer van haar vader, achter het
kantoorzij was de eenige, die hier naar verkiezing mocht
binnenkomen en tusschen deze vier muren, waar de heer des
huizes alleen heerschte, zag het er geheel anders uit dan in het
overige gedeelte van het huis. Hier bloeiden met zorg gekweekte
bloemen voor de vensters, hier hingen afbeeldingen van wonder
lijke steden en landschappen geschenken van buitenlandsche
handelsvriendenhier stonden vogelkooien in alle hoeken en
boven de schrijftafel zag men weder het liefelijke gelaat, in een
lijst van kunstig snijwerk uit ivoor, met de teederheid van een
madonna neerziend op een lachend kindergezicht Annie als
gelukkige moeder.
De man, die het grootste deel zijns levens in dit vertrek door
bracht, vertoonde zich hier, zooals hij was daarbuiten scheen
hij stil en ernstig, een geregeld opgewonden uurwerk, buitengewoon
nauwkeurig en voorzichtig in de aangelegenheden, die zijn zaak
betroffen, goed en rechtvaardig tegenover zijne onderhoorigen,
overtuigd van de voortreffelijkheid zijner vrouw in alle huis
houdelijke zaken en haar in alles haar zin gevend, tot nu toe
zelfs in de opvoeding van Inka. Ja, als het kind een jongen
was geweest o, hoe vurig had hij dat gewenscht dan zou
zijn vrouw er geen woord over te zeggen hebben gehad, over
legde hy bij zichzelven dikwijls in stilte. Maar nu, de meisjes
behoorden, naar dc meening van Wolfram, aan de moeder te
worden overgelaten. Als Annie in het leven gebleven ware,
maal in dit schuitje en schijnt door dik en dun te willen
meêvaren. Werkelijk, door dik en dun. Want in welk
zonderling gezelschap was deze heros der wetenschap, deze
fijne en geestige denker, daar in Maison Stroucken
jl. Maandagavond verzeild! Wat moet er wel in het gemoed
van den smaak vollen en gekuischten redenaar zijn omgegaan,
toen hij, een woord ten gunste der Oranje's sprekend,
overstemd werd door de luidruchtige afkeuringskreten van
de groote meerderheid zijner hoorders! En indien hier
dan het gevoel moet beslissen, wat moet Prof. Pierson,
uit de spreekzaal huiswaarts keerend, wel gevoeld hebben,
toen hij de geestverwanten van zijn beschermeling zóó
onstuimig te keer zag gaan, dat de politie slechts met groote
moeite orde onder den hoop kon houden. En zal de Re
geering eenig „gevoel" voor de motie der leden van de
Unie hebben en zich daardoor tot „onmiddellijke invrijheid
stelling" van Domela Nieuwenhuis laten bewegen Immers
neen? Ook zonder professor in de wijsbegeerte en de
letteren te zijn, kan men wel nagaan, dat de Minister van
Justitie voor een pressie van dezen aard en vorm niet
wijken zal. Zal er werkelijk nog recht in Nederland bestaan,
dan mag het niet op deze wijze met zich laten spelen
Zoodoende zou elk rechterlijk vonnis, den eenen dag gewezen,
den anderen dag door de motie van deze of gene vergade-
ring gecasseerd kunnen worden.
Worden er zoo aan den eenen kant voortdurend pogingen
gedaan om Domela Nieuwenhuis weer in ons midden terug
te brengen, in andere kringen bedenkt men allerlei plannen
en middelen om een veelbesproken man in ons midden te
houden en zijn verlies voor Amsterdam te voorkomen.
Dr. Mezger's overplaatsing naar Wiesbaden wordt door
velen een ramp voor de hoofdstad geacht. Nu, tot op
zekere hoogte is dat waar, in zooverre de wereldberoemde
„wrijfdokter" (ook wel knijpdokter geheeten) tegenwoordig
tot de groote aantrekkelijkheden van Amsterdam behoort, en in
dit opzicht zijn we niet zoo overruim voorzien om veel te
kunnen missen. Een breede stoet van gekroonde en door
luchtige hoofden heeft Dr. Mezger gedurende de vele jaren
dan zou hij wel geweten hebben, aan wie hij zijn kind het liefst
had toevertrouwd. Somtijds pijnigde hij er zijne gedachten meê,
hoe het toch mogelijk was, dat hij twee zulke verschillende
wezens kon liefhebben als die dierbare doode en zijne vrouw.
Aan de laatste vond hy alles goed, aan Annie alles schoon, en
langzamerhand, toen Inka grooter werd, betrapte de heer Wol
fram zich op den geheimen wensch, later ook aan haar maar
liever alles schoon te kunnen vinden. Hoe vroolijk was zijne
overleden lieveling altijd geweestHet was, alsof een leeuwerik
dag aan dag in hare borst had gezongenZijne vrouw was
nooit vroolijk zij scheen daartoe geen tijd te hebben. Gelukkig
scheen Inka ten minste altijd opgeruimd, als geen al te moeilijk
schoolwerk haar hartje verontrustte, wel is waar op een andere
wijze als Annie vroeger, luider en onstuimiger, maar haar oogen
en lippen lachten, en haar vader vouwde daarvoor dikwyls dank
zeggend de handen. Annie had het prozaïsche huis als een
zonnestraal verhelderd en de harten verwarmd. Inka geleek een
grillig voorjaarswindje dat er doorstroomde, venster en deuren
open- en dichtsloeg en even snel verdween, als het gekomen was.
De heer Wolfram was van oordeel, dat het kind het een of ander
mistte, om volkomen gelukkig en vroolijk te zijn, maar hij peinsde
er te vergeefs over, wat het wel zijn mocht. Het sprak van
zelf, dat hij het niet waagde zijne vrouw iets van deze zonder
linge gedachten en overpeinzingen mede te deelen. Slechts eens,
toen hij voor zijn dochtertje op baar verjaardag als surprise een
prachtige uit ivoor gesneden madonna in haar kamertje had
neêrgezet en een kleine vaas met kunstbloemen aan de voeten
van het beeldje had geplaatst, kwam het tot een soort van ver
klaring tusschen hen. s
Hij hoorde plotseling de harde stem zyner vrouw naast zich
zeggen„Je bederft het kind door zulke prullen. Neem die vaas
toch weg, wij zijn niet in Mei!"
„Maar zij mag de heilige maagd toch wel eiken dag van het
jaar een bloemenoffer brengen!" riep hy bijna toornig.
„Dat wordt ons niet geboden!" antwoordde zij rustig.
„Maar het is toch schoon!"
„Ik geloof, dat wij op aarde zijn om het goede te doen, niet
om het schoone te betrachtenzoo werd het mij geleerd, en naar
deze, mijne overtuiging heb ik ons kind tot dusver opgevoed en
ik verkies daarover geene aanmerkingen te hooren. Gelijk ik
opgegroeid ben, zoo zal zij ook opgroeien. Zij zal onderwezen
worden in alle huiswerk en handwerken en er zal niets in huis,
keuken en kelder zyn, waarvan mijn dochter niet alles zal leeren.
Zij zal mij later vergezellen naar weldadigheids-vereenigingen,
maar Inka zal met mijne toestemming nooit een van die dwaze
boeken of verzen leeren van een zoogenaamden dichter, waarvan
men tegenwoordig zooveel ophef maakt. Reisbeschrijvingen en
nuttige lectuur, ook couranten, die ik eerst heb doorgezien, zal
ik haar niet verbieden, maar zy moet leeren haar plicht te doen,
gelyk ik haar doe en zij zal zich daarbij even wel bevinden als
ik. Ik heb haar als kind, wanneer zij mij om een vertelsel
vroeg, nooit iets anders dan ware geschiedenissen verteld. Daar-
meê komen wij, vrouwen, verder dan met al dat onnoodige ge
praat uit de boeken, dat reeds kleine kinderen de hoofdjes op
hol brengt en dat men eerst sprookjes, en later poëzie en romans
noemt. Ik ben tot op den tegenwoordigen dag zonder zulke
lectuur door de wereld gekomen en weet, dat ik niets ontbeerd
heb.
„Arme Anna, je hebt je moeder ontbeerd. Je hebt haar nooit
gekend. Een oude tante heeft je opgevoed. Het is misschien
goed, dat je nooit gevoeld hebt, van hoeveel het wreede noodlot
je beroofde in een teedere, sprookjes vertellende moeder."
„Heeft tante mij misschien tot myn en jou schade opgevoed?"