HELDERSOHE NIEUWED1EPER COURANT. - en AlwrtentielM voor Hollands Noordertwartier. 1887. N°97. Jjb Jaargang45. Zondag 14 Augustus. Brieven uit de hoofdstad. GESLAAGD. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Za;erdagnamiddog. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 11 Augustus. Wij zaten laatst.... wel niet „bij Saartje, onze oude, goede baker", maar toch even vreedzaam als Van Alphen's sprook- jeslievende kinderschaar bijeen: een clubje boeken- en krantenschrijvers. Maar laatstgenoemden, dienaren van de koningin der aarde, vormden toch de groote meerderheid. Het was dus zoo onnatuurlijk niet, dat wij, in de werk kamer van zulk een vertegenwoordiger der openbare meening gezeten, bij onze van den hak op den tak springende conversatie ook over journalistiek aan 't praten raakten. Den vorigen avond hadden wij het lichtfeest ter eere van Koningin Emma's Verjaardag op het zeventiende-eeuwsche marktplein der Tentoonstelling bijgewoond, en onwillekeurig kwamen wij daardoor aan liet maken van vergelijkingen tusschen toen en nu. Twee honderd jaar is een verbazend lange tijd, maar toch, het is of men tooneelen en toe standen uit de middeleeuwen voor oogen krijgt, als men 1687 en 1887 met elkaftr vergelijkt. Welk een vooruit gang 1 welk een ontwikkeling! Hoeveel dag- en week bladen b.v. hebben we hier tegenwoordig niet te Amsterdam, terwijl onze vaderen van anno zestienhonderd en zooveel slechts de eerste sporen kenden van iets, dat nog ter nau- wernoöd ,-den naam van journalisme dragen mocht. Onze gastheer nam uit zijn welvoorziene bibliotheek een paar werken over .het maatschappelijk leven dier vaderen ter hand, slóeg het een en ander na, en toen bleek ons, dat er op zijn vroegst omstreeks 1619 een periodiek blad in de hoofdstad bestaan heeft. Oudere couranten dan van het jaar 1626 zijn er echter niet met zekerheid bekend. Zij verschenen geregeld eiken Zaterdag en, wanneer het nieuws bijzonder belangrijk was, de „buitengewone nommers" 's Maandags. De Amsterdamsche joden, die met echte of valsehe „hekstre-taidinklangs 's Heeren straten brullen, waren toen nog onbekende grootheden. En die enkele bladen stonden nog niet eens in groot aanzien, terwijl zij ook op steun 7) Door ELISE POLKO. Seraphine had daarentegen den schrikkelyksten tegenzin tegen aUes, wat zij het proza des levens noemde. Het rijk der keuken was voor haar slechts een verblyf van onreine geesten, elke huiselijke werkzaamheid, van welke soort ook, onwaardig voor gevleugelde zielen. „Ach, dat het geslacht der dienende geesten uitstierf," klaagde zij steeds als zij wachten moest, tot het Sabine paste allerlei toiletbenoodigdheden voor haar te wassehen en te strijken, of als er spijzen op tafel kwamen die zij niet luste, ofschoon zij ook dan een gezonden eetlust toonde met uitzonde ring der feestdagen, als Miro thuis was, wanneer zij, ten minste voor zijne oogen van bloemengeur en morgendauw scheen te leven en slechts in het verborgen, op haar kamer, het verzuimde inhaalde. Een knoopje aan een handschoen te naaien, een strik „samen te stellen," verschillende soorten van „kiss me quick'a" voor zich zelve, hare zuster, alle mogelijke bekenden en vrien dinnen en voor arme negerkinderen in de binnenlanden van Afrika te vervaardigen, was alles, wat zij aan hare mooie handen veroorloofde te doen. Haar tyd werd in beslag genomen door het lidmaatschap van een dameskransje tot verspreiding der poëzie van alle volken in de gevangenissen en van een zusterclub, waar men toneelstukken voorlas en soms zelfs speelde natuurlijk alleen stukken zonder mannenrollen. Verder plaagde zij zich met hare geheime pogingen om te schrijven en te vertalen, met het overschrijven harer boeken en het opstellen en overschrijven der brieven aan MiroDe tijd, dien zy nog overhield, behoorde aan haar schoonzuster, iu wier huis zy, na den dood van den kapitein, 'een verblijfplaats had gevonden. De zusters harmonieerden vroeger op geen enkel punt, maar sedert Seraphine had ingezien, dat het toch beter voegde bij haar familie dan onder veeemden te wonen, schikte zij zich naar de luimen harer zuster. Er waren twee gevoelens, in welke hare harten elkander Ontmoettenhet bewustzijn van hun hoogen stand en het streven aan anderen eerbied voor dien stand in te boezemen en ten tweede de liefde voor het eenige kind van den huize, voor den door beide om het hardst bedorven Miro, die zijn vader ver loren had, toen hij nauwelijks zes jaar oud was. Als 26jarige jonge dame begon Seraphine de opvoedster over Miro te spelen. Nu telde Miro 19 jaar en hoe oud Seraphine was, bleef voor iedereen, behalve voor hare zuster en Sabine, een onoplosbaar raadsel. De ruwe hand der laatste placht nu en dan, soms op een zeer ongelegen tyd den sluier weg te trekken en dan liep het praatje door het stadje, dat freule Seraphine von Stellwitz, ondanks de verscheidenheid van hare jeugdige, byua kinderlijke frisures, reeds lang het recht verbeurd had roozeroode „kiss me quick's" te dragen, in den tuin met Miro voor het oog van iedereen met den bal te spelen en op de bals van de leerlingen der middelbare scholen met hem te dansen. Haar gezicht be hoorde tot het soort, dat er altijd oud uitziet het veranderde dus niet veel. Miro hield zich somstijds lang bezig met het vraagstuk, hoe tante Seraphine er wel uitgezien had, toen zy nog een klein meisje was, en of zij dit werkelyk wel ooit ge weest was. Hij kon zich deze verbleekte oogen, met den on- rustigen blik, deze lange, scherpe neus, dezen mond zonder lippen niet jong, klein en lachend voorstellen. Ook Sabine, bij wie hij er in het geheim naar geïnformeerd had, kon hem hierover geene inlichtingen geven. „Zij was reeds oud toen zij hier kwam," vertelde zij brommend, „zij zag er juist uit, alsof iemand haar op de bleek vergeten had en zy daar als een overtollig stuk goed was blijven liggen. En gedaan heeft zij nooit iets, juist zooals tegenwoordig. Het is maar goed, dat geen man met haar of medewerking van de zijde der autoriteiten niet te rekenen hadden. De Amsterdamsche regeering o. a. offerde niet alleen niets op tot verbetering der couranten, in het belang van handel en nijverheid, maar sloeg ze voortdurend met argwaan gade, en zorgde dat zij niet veel gewichtigs konden ver melden van hier dat de redacteurs „dickmaels beuselingen moesten debiteren, om de couranten te helpen vullen." Zoo schreef Pieter De Groot, in 1668, aan den raadpen sionaris De Witt; en met dezelfde minachting spraken bijna al de staatslieden in dien tijd over de nieuwsbladen, en Boreel schreef ergens: „'t is een sleght bewijs, eene courant." Nimmer kwam het bij de Staten of de regee ring der steden op, om, gelijk Richelieu, door middel van de pers op de openbare meening te werken. De couran tiers uit die dagen, schreef een geleerde, „waren niets anders dan berigtgevers van nieuwsberigten, waarin, wel is waar, wel eens op behendige wijze de politieke ziens wijze der schrijvers werd ingeschoven en merkbaar werd." Bovendien moesten ze zich genoeg in acht nemen voor hunne plaatselijke regeeringen, die telkens lastig werden gevallen over het opnemen van berichten, die niet altijd in den smaak vielen van andere plaatselijke besturen of buitenlandsche regeeringen. Was er geen buiten-of binnen- landsch nieuws genoeg, dan drukte de courantier zijn blad slechts gedeeltelijk vol en zette aan het einde eene waar schuwing, zooals in de „Courante" van Jan Van Hilten van 21 Januari 1634: „Dewijle dese weke geen posten noch brieven van Neurenbergh, Augsburgh, Frankfoort, Ceulen, enz. zijn aangekomen, isser wejnich t' adviseeren voorghevallen." „En misschien liepen de politiebeambten toen óók al straf op, als zij een nieuwtje aan een journalist vertelden?" merkte een uit ons kringetje op. „Zwijg van de politie en justitie uit die hooggeroemde zeventiende eeuw!" sprak onze gastheer lachend. Inder daad, bij de toestanden op dit gebied van voor een paar honderd jaar vergeleken, leven wij thans waarlijk als in opgescheept zit," voegde zij er eens bij. „Mevrouw kan ten minste nog een kous breien en een flink gat stoppen en, als het noodig is, naar het vuur zien en soep koken, maar de freule?" Een veelbeteekenend schouderophalen eindigde het gesprek. Sabine haatte de freule, niet alleen omdat alle vlijtige lieden een instinctmatigen afkeer gevoelen van de nietsdoeners, maar omdat zij nooit een vriendelyk woord tot haar sprak, haar nooit een ander teeken van erkentelijkheid had geschonken dan alle jaren met kerstmis een zwart „kiss me quick," een gift, die de oude meid steeds woedend maakte, en die nooit met haar hoofd, maar soms met het aanrecht kennis maakte. In het stadje en bij hare op eenzame landgoederen wonende familie speelde Sera phine een zekere rolzij sprak tamelijk vlot Engelsch en Fransch, las uren lang onvermoeid voor, maar met het hardste, meest klanklooze orgaan, dat men zich voorstellen kan, reciteerde ge dichten, speelde whist, domino en schaak en kende alle adelyke geslachten en hnnno geschiedenis, in 't byzonder alle schandalen, die in de familiën waren voorgevallen. Iedereen paste echter wel op, in haar bijzyn den naam van Miro uit te spreken, ofschoon de geheele familie, dank zy hare overredingskunst stellig geloofde aan zijne hooge roeping tot kunstenaar en slechts wachtte op de onthulling van zijn talent. Kwam het gesprek op hem, dan veranderde de gaarne pratende dame in een half gekke profetes. Er was geen edele en beminnelijke eigenschap, die zij hem niet toedichtte en geen talent, dat hij niet bezat, ofschoon iedereen wist, dat alle onderwijzers in het stadje om beurten over het familie-ideaal geklaagd hadden en de voogd van den knaap hem niet spoedig genoeg onder zijne hoede had kunnen nemen om hem, naar de begeerte zyns vaders, op een kadettenschool te doen. Het was de wensch van den overledene geweest, zyn zoon tot een flink soldaat te laten opvoeden, maar hy had ver zocht, hem vooral niet tot dit beroep te dwingen. De rente van het kleine vermogen, vermeerderd met het geringe weduwen- pensioen zyner moeder, die niets meê ten huwelijk had gebracht dan een fatsoenlyk uitzet, waren slechts even toereikend op be scheiden voet te leven en de kosten der opvoeding van den zoon te bestrijden. Seraphine had door een legaat harer peet over een klein jaarlijks inkomen te beschikken, waarmee zij zoo goed wist te huishouden, dat zy in staat was, haren lieveling nu en dan in het geheim een sommetje te kunnen toezenden voor „nood- zakelyke uitgaven in het belang der knnst," zooals hy schreef. Wat beduidde echter deze geldelijke ondersteuning, in vergelijking met de geestelyke, waartoe de oude vryster zich tegenover hem geroepen gevoelde! „Ik gevoel mij als geestelyke voedster van dit kind," schreef zy eens in haar dagboek, „van mij alleen zal hij het eigentlijke voedsel voor zijn geest ontvangen. Door mijn hulp alleen zal hij als gevleugelde genius over de aarde vliegen. Slechts kunstenaar kan en moet dit wonderbare kind worden Hem ontbreekt de aardsche mammon, een militaire loopbaan zou hem aan mij kunnen ontnemen en hem als Max Piccolomini „onder de hoeven der paarden" werpen Wordt hij echter kunste naar, dan is zyn naam voor eeuwig met den mijnen verbonden, ik was het, ik alleen, die hem den weg ten roem wees, en ik behoud aanspraak op hem. Men zegt, dat beroemde mannen hunne grootheid aan hunne moeders te danken hebben waarom niet aan hunne tantes? Ondankbare, kortzichtige wereldMiro zal er u eenmaal beter over onderrichten. In de biographische notitiën over den loop zijner ontwikkeling, zal het voortdurend thema zijnvrouwenhanden hebben den lauwerkrans gewonden, die zijne slapen versiert, vrouwenhanden baanden hem den weg. „Ou est la femme vragen wij ook hier. En het antwoord luidteen ljefderyke, belangwekkende, verre bloedverwante, die uit liefde tot hem ongetrouwd is gebleven, heeft van hem gemaakt, Abrahams schoot. Gedurende den tijd van het twaalfjarig bestand b. v. was het hier te Amsterdam en ook op het platteland werkelijk een chaos van verwarring. In de Italiaansche rooverholen kon het niet erger zijn. Ge heele benden afgedankte soldaten trokken het land door en bedreven allerlei geweld. Dit geschiedde vooral, wanneer onze naburen, of de Republiek, stilstand van wapenen of vrede sloten. Er moesten dan schutters worden aangenomen, tot wering van allerlei geboefte, boeven- jachten gehouden en telkens hervat worden. Plakkaten werden afgekondigd, waarbij vreemden, die zonder verlof bedelden, met geeseling, verdachten met de pijnbank gedreigd, aanzienlijke premiën op het aanbrengen en ontdekken van dieven en huisbrekers gesteld werden. Dit lieve leventje duurde zoo met kleine tusschenpoozen de geheele zeven tiende en het eerste gedeelte der achttiende eeuw. Tucht-, rasp-, spin- en verbeterhuizen werden in alle steden ge sticht, en de reeds bestaanden vergroot. Men confineerde (sloot op) bande, geeselde, brandmerkte, verminkte, rad braakte, stelde tot afschrik de onthalsde hoofden en andere afgehouwen ledematen op de poorten, gaf de lijken aan de gaigen 't gevogelte ten aas of liet ze door de lucht con- sumeeren; jongens van 16 jaren, die een manslag begingen, werden met het zwaard over het hoofd, geeseling, brand merk en confinement van 14 jaren, wegens dieverij, afzet terij en mishandeling, met het koord gestraft en 't lichaam op 't rad gesteld; ja, nog in 1712 een zestienjarige knaap te Amsterdam voor afzetting en kwetsing geradbraakt. Men geeselde, confineerde en bande landloopers, die reeds 76 jaren bereikt hadden; een kapitein, ongeveer 85 jaren oud, die zich aan moord had schuldig gemaakt, zag men levend radbraken, waarna het hoofd afgehakt, op een pen gestoken en het lichaam op een rad ten toon gesteld werd. En toch schenen die ontzettende strafgerichten minder af te schrikken, dan te verhardenTe Amsterdam b. v. werd een mis dadiger binnen vier jaren tijds zes maal gegeeseld en vijf maal gebrandmerkt; een ander, binnen drie jaren, achtmaal wat hij is: namelijk een wonder. Hoe aangenaam zou dat klinken! Geduld slechts, het moet zoo komen. Wy weten nog niet, of hy als schilder, musicus of beeldhouwer architect gaat te langzaamhet is ongelooflijk hoe lang het duurt, vóór de eenvoudigste dom gereed is de wereld in verrukking zal brengen. Ik ben het daarover met mij zelve nog niet eens geworden. De door hem gekleurde kinder prenten met hunne werkelijk schitterende en vermetele kleuren pracht heb ik alle bewaardzy zullen eens getuigenis afleggen voor hem. Hoe menige snaar heeft hy in onze oude piano doen springen! Ach, zelf ben ik niet genoegzaam geoefend iu de mu ziek en heb slechts een muzikale zielanders had ik hem onder wijs gegeven. Nu moest ik hem met bloedend hart afstaan aan een kortzichtigen, rampzaligen muziekonderwijzer, en nog wel aan den goedkoopste; natuurlijk zeide deze op den grond krui pende muzikale worm op zijn ondichterlijke manier: „Van zyn leven groeit geen musicus uit den dommeu jongen!" Wat hy als bouwmeester beloofde, kon ik, helaas, niet bewaren met zijne blokken wilde hij nooit anders hoe veelbeteekenend en karakteristiek dan den toren van Babel bouwen, die steeds omviel. Ik legde kluiten blei voor hem op de tafel en ver zocht hem zich gedurende het geestdoodende van buiten leeren met boetseeren bezig te houden. Op deze wijze heb ik al zijne talenten aan het licht trachten te brengen. Hij beproefde het boetseeren ook maar het waren slechts neuzen, die toen uit zijn scheppende hand te voorschijn kwamen. En de gevolgen dezer ilief hebberijbezigheden waren de slechtste getuigschriften van zijne ouderwyzers. „Leert slecht, werkt verstrooid en niet genoeg," luidde het. O, hoe vol doornen zijn de wegen van het genie. Met welke boeien bindt men hem handen en voeten! Maar ik ben er, Miro, ik lees in uwe wonderlijke oogen uwe roeping ik geleid u, als een nieuwe Ariadne, aan den gouden draad der onbaatzuchtige liefde, uit het labirinth der veroordeelen." Later vulden merkwaardige uitspraken, diepzinnige opmerkingen, fabelachtige geestigheden van het alle ketenen afschuddende genie de bladzijden van dit dagboek. „Blijven ook al mijne andere werken ongelezen, deze notitiën over Miro mio zal men lezen," troostte zij zich zelve. En ik zal zijn roem met hem deelen. Men zal mij danken, dat ik zoo getrouw de ontwikkeling van den beroemden man geleid heb." „Het kind is de vader van den man," heeft eens iemand, ik weet niet recht meer wie, gezegd. Nu, ik beproefde het kind te teekenen met het toekomstige aangezicht van man. Mis schien kon ik voorloopig een kleine bloemlezing geven. O, hoe ligt, en tegelijk hoe moeiliik zou de keus zijn!" En met een zalig gezicht doorbladerde zij dan het dikke dagboek en las Toen Miro acht jaar was. „Tante, u moet de bloemen toch veel vroeger ruiken dan ik uw neus is veel langer dan de mijne." „Tante, waarom is de hemel niet groen, maar blauw?" „Tante, als de honig bruin was, zou zij net smaken als stroop." „Tante, als u mij een paar appelen mee naar school geeft; geef ik niets om het nablijven." „Tante, ik wou, dat er geen enkele school op de wereld was." Toen Miro twaalf jaar was. „Tante, de kleine Inka Wolfram heeft mij vandaag in het gezicht gekrabt. Krabben alle meisjes?" „Tante, weet u, wat ik wilde? Nooit naar school gaany den ganschen dag met de beenen in de hoogte op de sofa liggen en pruimentaartjes eten." „Tante, ik wou, dat alle meisjes zooveel van mjj hielden als

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1