HELDERSCHE EV MEIJWED1EPER COURANT. Nieuws- en AiyertenMM voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N° 122. Woensdag 32 October. Jaargang 45. Uitgever A. A. BAKKER Cz. KENNISGEVING. 2) EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS. ,.Wij huldigen het goede. Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder brengen ter openbare kennis, dat het voljaarskohier van de belasting op de honden, over het dienstjaar 1887, door Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie is goedgekeurd en van heden af gedurende vijf maanden op de Secretarie der gemeente in afschrift vooreen ieder ter lezing ia nedergelegd. Helder, 10 October 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAKMAN BÜSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. VERSLAG omtrent LICHTSTERKTE, DRUK en ZUIVERHEID van het LICHTGAS der gemeente HELDER, gedurende de maand September 1887. Licht sterkte Zwavel Ammonia m Zwavel in 100 kub. water 100 kub. Drnk. voet gas stof. voet gas m grams. m grams. 8.6 Niet 3.4 Van 's avonds 5$ aanwe tot's nachts 12 uur: zig. 54 tot 27 millimeters. Van 's nachts 12 uur tot '8 morgens 6 uur: 27 tot 23 millimeters. Van 's morgens 6 tot 'a avonds b\ uur: 23 tot 54 millimeters. De West-Indische mail naar Suriname en naar Cura9ao vertrekt uit Amsterdam den 12 dezer; naar Cura9ao (via Liverpool) den 13 dezer. De mail van den Kon. W.-I. maildienst, van Amsterdam naar Suriname, den 12 dezer. Naar het Engelsch van HUGH CONWAY. Zij stonden op om heen te gaan. Stanton drukte mijn vader de hand en Lord Rotliwell volgde zijn voorbeeld. De hand van den laatste was sterk, groot en bruin en het viel mij op, dat mijns vaders vingers, bij de zijnen vergeleken, zoo bijzonder wit en mager waren. Ik zag dat de bruine vingers om de tengere werden heengeslagen en toen boog Lord Rothwell, ondanks het geweld dat mijn vader deed om zich uit zijn greep los te maken, zich over zijn hand heen, alsof hij die wilde kussen. Maar dit was niet zoohij nam haar alleen een paar seconden nauw keurig in oogenschouw en haar toen loslatende, zeide hij op stelligen, ernstigen toon«Mijnheer Norris, ik moet u een oogenblik alleen spreken." Mijn vader boog. «Zekerals gij dit verlangt, moet ik mij onderwerpen. Wees zoo goed mij te volgen." En de beide mannen gingen door de gang naar de bibliotheek. Wat Lord Rothwell te zeggen had en of mijn vader hem willig of onwillig het oor leende, weet ik niet. Maar do minuten groeiden aan tot uren. Ja, het gesprek duurde zoo lang, dat Stanton wanhopig werd en voorspelde, dat zij den nacht op zee zouden moeten doorbrengen. Tot tydverdrijf gingen wij boven den patiënt een bezoek brengen. Deze lag rustig te slapen, hoewel zijn gelaat nu en dan verwrong, alsof hij door benauwde droomen gekweld werd. Daar wij het jammer vonden hem wakker te maken, slopen wij stil weder naar beneden en buiten komende, doolden wij van lieverlede naar de baai af. Wij zagen het jacht in de verte laveeren en hielden ons overtuigd, dat de bemanning al even ongeduldig zou zijn als Stanton zelf. Deze wierp moedeloos steentjes in het water en zeide wanhopig: «Wij komen er nooit. De wind is naar het westen gedraaid en wij zullen de geheele reis tegen den vloed moeten opwerken. Wat kan die Rothwell aan je vader tc vertellen hebben Ik trok de schouders op en verklaarde te vermoeden, dat het een of ander wetenschappelijk onderwerp moest wezen, daar mijn vader een geleerde was, die zich veel met diepzinnige vraagstukken bezig hield. «Ik weet eigenlijk niet wat Rothwell met al die geleerdheid te maken heeft," zeide de ander. «De man heeft twintig duizend pond sterling 's jaars te verteren en toch is hij altijd tusschen de wielen, om buffels te schieten in Groenland of struisvogels in Afrika. Waarom blijft hij niet in zijn eigen land en fokt paarden zooals ieder ander?" «Zulke wetenschappelijke reizen moeten toch heel prettig zyn, dunkt my," waagde ik te zeggen. «Hij schijnt het ten minste prettig te vinden. Nu, ieder zyn smaak. Maar hij is een beste kerel alleen een beetje lang dradig. Je oude heer zal er op 't oogenblik van lusten." Al pratende, liet Stantou zijne oogen over ons huis dwalen en scheen het hem weder op te vallen, dat het zoo ontoegankelijk en verlaten was. «Woont ge hier winter en zomer?" vroeg hy. «Ja, winter en zomer. Ik heb nooit ergens anders gewoond." «En vindt ge het hier nooit stil, om niet te zeggen vervelend Ik begon te lachen. «U zoudt het in den winter, als de grond met sneeuw bedekt is, zeker vervelend vinden." «Ik zou het altijd vervelend vinden. Wat voert ge den geheelen dag uit?" «Wel, ik houd mij bezig met lezen, visschen en roeien." «Gaat ge niet naar school «Neen, ik krijg les van myn vader." «Kom, zoo'n groote, sterke knaap als jij behoorde te Rugby Binnenland. Mr. J. A. Levy geeft in de Verzekeringsbode" op de vraag: „Hoe moet de stelling der Regeering tegenover de levensverzekering-maatschappijen zijn 't* dit antwoord „Voor die maatschappijen behoort de Regeering in te voeren een wettelijk geregeld, onverbiddelijk gestreng, onafgebroken preventief en repressief staatstoezicht. Mijne overtuiging op dit punt is, sedert het onderwerp in de Nederlandsche Juristenvereeniging werd ter sprake gebracht, onverzwakt en mijn standpunt ongewijzigd." In eene korte beschouwing zet hij nader de gronden voor die meening uiteen, voor het overige verwijzende naar de Handelingen der Juristenvereeniging 1884. De heer Levy zegt: «Zoolang de Staat niet stap voor stap de levensverzeke ring nagaatsterftetafelen, balansen, wijze van belegging, reserve-rekening, premiestelsel aan scherp toezicht door bij uitstek deskundige, onafhankelijke ambtenaren niet onder werpt, zoolang kan de beoefenaar der maatschappelijke wetenschap hare ontwikkeling niet met gerustheid gadeslaan. Voorzeker en gelukkig: ook thans bestaan erbestuurderen van maatschappijen, die bevroeden welke ontzetlende ver antwoordelijkheid op hunne schouders rust en daarnaar hun gedragslijn inrichten. Zij echter zullen de eersten zijn om te beamen, dat het waarlijk niet ontbrekend kaf uit het koren moet worden gewied. De eersten, omdat zij niets te verliezen, alles te winnen hebben, ook bij eene Staatszorg, die den stempel van deugdelijkheid aan hunne eerlijkheid toevoegt. Wie echter stelt de ongelukkigen, door even onhandige als gewetenlooze avonturiers misleid, bij ontsten tenis van Staatstoezicht schadeloos Aan het „Rel. Volksblad" ontleenen wij de volgende regelen onder het opschrift: „In den herfsttijd:" „De vruchten worden ingezameld, de bladeren vallen, de bloemen verwelken. Als gij de blauwe druif, de geurige appel, het gele blad ter hand neemt, waarvan verhalen zij u? of Eton te zijn en cricket te spelen met andere jongens. Wat zijt ge van plan te worden „Dat weet ik niet. Daar heb ik nog nooit over gedacht." „Dan moet je er eens over gaan denken. Je kunt je toch hier niet je geheele leven begraven. Toen ik zoo oud was als jij, had ik prachtige plannen en schitterende idealen, maar onge lukkig kreeg ik een erfenis van een ouden oom, die mij juist genoeg geld naliet om mij te bederven en te weinig om een man van naam te worden. Hadaar komen zy eindelijk aan," zeide hij, met een zucht van verlichting, toen Lord Rothwell en myn vader uit het tuinhek te voorschijn kwamen. Zy traden in ernstig gesprek naar ons toe en ik zag dat Roth well met vragenden, ja, schier smeekenden blik, zyn oogen van mij tot mijn vader wendde, die echter verscheidene malen droevig het hoofd schudde. „Is Lord Rothwell getrouwd?" vroeg ik aan Stanton, vóór het geluid van onze stem hun oor bereiken kon. Getrouwd? Neen. Hij is altijd op reis en heeft geen tyd om aan trouwen te denken. Ik geloof echter, dat hij in zyn jeugd een wat men noemt „teleurgestelde liefde" gehad heeft, maar dat was vóór ik hem kende." „Kom, Rothwell," riep zijn vriend, toen zij naderbij kwamen, „wij moeten weg. Er is geen tijd meer te verliezen." „Vergeef mij, Stanton, dat ik u zoo lang heb laten wachten, maar de boeken van mijn gastheer waren zoo prachtig, dat ik mij niet aan zijn bibliotheek kon ontscheuren. Ik wist niet dat het zoo laat was." „Ik loop hier reeds anderhalf uur te schilderen. Kom, kapitein Philip, maak de boot los. Vooruit!" Vóór hij zijn hulp leende, om mijn boot te water te laten, legde Lord Rothwell zyn hand op myn schouder en mij bijna teeder aanziende, zeide hy: „Ik heb beproefd uw vader over te halen, my u op een van mijn kruistochten mede te geven, maar hij zegt dat hij u niet missen kan." Mijn hart sprong op van vreugde en ik keerde mij gretig tot mijn vader. „Neen," sprak deze, „ik kan den jongen niet missen ten minste nog niet." Ik wist dat het niet baten zou verder op Lord Rothwell's verzoek aan te dringen. De sloep werd te water gelaten en na een herhaald afscheid staken wij van wal, terwijl mijn vader aan den oever bleef staan en ons nakeek, totdat wij zijn gelaat niet meer konden onderscheiden. „Voor wien hadt gij mijn vader aangezien?" vroeg ik aan Lord Rothwell, met eenigszins, naar ik vrees, onbeschaamde, jongensachtige nieuwsgierigheid. „Voor een dierbaar vriend dien ik sedert jaren uit het oog had verloren. Maar ik schijn my vergist te hebben." „Dat is anders uwe gewoonte niét," sprak zijn vriend. „Boven dien hebt gy lang genoeg samen gepraat, om al de zonden en ongerechtigheden te kunnen opbiechten, die gij in den loop van die jaren hebt misdreven." „Ieder mensch vergist zich wel eens," ziede Lord Rothwell ontwykend. Toen wy het jacht naderden, keerde hy zich tot mij. „Beloof mij, dat wanneer gy ooit in Londen komt, gij mij zult bezoeken. Ik zou u gaarne nog eens ontmoeten. Mijn adres kan u altijd door mijn bankier Coutts worden opgegeven. Schrijf dien naam op, als ge thuis komt. Vergeet niet bij my te komen." Ik beloofde aan zyn verzoek te zullen voldoen, maar zag voor het tegenwoordige weinig kans om mijn belofte te houden. Daarop kwamen wij bij het jacht en na mij hartelijk de hand geschud te hebben, sprongen de heeren aan boord en een paar minuten later waren wij door honderden ellen groen water gescheiden. Zij verhalen u van een langzamer), trouwen arbeid, gedurende twee honderd dagen misschien, door regen en zonneschijn, door droogte en vochtigheid aan deze allen volbracht, zonder dat gij er acht op gaaft. En wat zeggen u de spleten en scheuren, als zoovele litteekens in menige vrucht Zoo menige verharding en misvorming en vergroei ing Zoovele vruchten, die maar niet rijp willen worden Daar waren tijden van onvruchtbaarheid koude, naargeestige, regenachtige, schrale en droge dagen, die 't rijp worden niet bevorderden, doch tegenhielden. Ziedaar het beeld van ons levenZoo zijn ook wij geworden die we zijn. Vele uren, dagen, jaren hebben aan ons gearbeid, als zoovele door God gezondene boden en dienaars. Vadertrouw, moederzorg, school en kerk, heel de omgeving, waarin wij verkeerden, leermeesters en vrienden, ze waren voor ons dauw en regen en zonneschijn en de koesterende warmte der moederaarde. En allerlei invloeden werkten op ons in, die niet eens tot ons bewustzijn kwamen. Velerlei gebeurtenissen en allerlei levensverhoudingen een tijdschrift, een boek hebben ons ongemerkt en langzamer hand van het leven vervuld, dat wij met ons omdragen, onze levensvrucht doen rijpen, den vorm veredeld, de schaal geverfd en gepolijst. Als men dit bedenkt, dan gevoelt men hoe weinig men aan dat alles heeft toegebracht en blijkt ook in dit opzicht de waarheid van het bekend woord „Door Gods goedheid ben ik, dien ik ben." 't Bedoelde artikel eindigt met de volgende regelen „Hoe rustig en vreedzaam kan het landschap er uitzien in den herfsttijd. Dat de zomerpracht en de lenteweelde zijn voorbijgegaan 't is of de natuur gevoelt, dat het van zelf spreekt. De takken der boomen heffen zich op, als verlicht, nu de zware vrucht er is afgenomen. De bladeren, door de herfstzon gekust, scheiden van den boom en laten zich zachtkens, zachtkens vallen op den vochtigen gronden de bloemen sluiten heur kelken als kinderen die moede zijn en slaap hebben, en zij zuilen er geen weet van hebben als de winterstormen komenIs dat niet een „Vergeet uw belofte niet," hoorde ik Lord Rothwell mij nog toe roepen, toen hij voor de laatste maal met zijn hand wuifde. Ik keerde terug, verlangend om met mijn vader over onze gasten te praten, daar een dergelijk onderwerp van gesprek bij ons slechts zelden voorkwam. Doch tot mijn spyt was hij naar zijn kamer gegaan, omdat hij zich onwel voelde. Hij had last gegeven, den heer Dunstable van het noodige te voorzien en liet zich door de huishoudster over zijn afwezigheid verontschuldigen, terwijl hy haar gezegd had mij te verzoeken, zoo goed als ik kon voor gastheer te spelen. Daar ik den heer Dunstable, behalve bij deze gelegenheid, nooit terug zag, behoef ik alleen te zeggen, dat hij na mijn terugkomst al zeer spoedig geheel hersteld, en zooals onze huishondster voor speld had, met een hongerige maag, beneden kwam. Toen hij die maag weder gevuld had, hield hij mij den geheelen avond in een stuip van lachen door zijn grappige verhalen van zijn uitge stane smarten en hij bleek aan vasten wal in waarheid een allergeestigste, joviale kerel te zijn. Hy stemde er gereedelijk in toe, om by ons te blyven overnachten en den volgenden morgen sukkelden wij met mijn hittewagen den heuvel op, totdat wij een boerenkar tegenkwamen, die Dunstable te zijner tyd te Lynton bracht. Ik bemerkte dat mijn vader er geen behagen in scheen te scheppen, Lord Rothwell en diens vrienden tot onderwerp van gesprek te maken. Integendeel, hun bezoek scheen zoo weinig indruk op hem gemaakt te hebben, dat ik vanzelf niet meer over onze onverwachte gasten sprak en ons leven op den ouden voet werd voortgezet. Verandering. Toch hadden het bezoek van de jachtzeilers en de half schert sende opmerkingen van Stanton hun invloed op my achter gelaten. Indien mijn leven uiterlijk hetzelfde bleef, was er in myn binnenste een groote verandering aan het werk. Die verandering dagteekent van het oogenblik waarop ik de witte zeilen van het jacht zag zwellen en mijn vrienden naar andere tooneelen of andere landen zag verdwijnen. Toen begon ik te beseffen hoe eenzaam en ver laten ik was en ging ik mijzelven afvragen, waarom ik op zulk een klein, verlaten plekje der aarde was opgesloten en of deze staat van zaken altijd zoo blijven zou. Waarom mochten anderen zich vrij bewegen en werken en strijden met hunne medemenscben, terwijl mij van myn vroegste jeugd af, mijn aandeel werd ont houden aan 's werelds lief en leed en ik geen kennis mocht maken met de wisselingen van het lot? Mijn gezichtskring trok zich samen tot een paar mijlen zee-oever en een paar mylen heidegrond. Medemenscben van mijn eigen rang en stand zag ik zelden en wanneer ik met hen in aanraking kwam, beschouwden zy my, tengevolge van mijn eentonig, eenzaam leven, als een wezen van geheel ander maaksel dan zijzelven. Ik begon te droomen van de drukte en het gewoel van groote steden. Ik hunkerde er naar, mij te werpen in den altijd golvenden menschen- stroom. Het gezicht van een zeeboot, met haar uit de schoorsteen oprijzende rookkolom, ontlokte mij, wanneer ik over de zee zat te staren, een zucht. Was die boot niet vol menschen, die naar drukke steden gedragen werden Dat verlangen naar de groote menschenwereld werd iederen dag sterker, totdat het mij kregelig en eindelijk diep ongelukkig maakte. Wel hield ik mij overtuigd dat de tijd komen zou, waarop ik zelf vleugelen moest aanbinden en wog vliegen, maar ik sidderde wanneer ik bedacht, dat, als er geen verandering kwam, ik een oud man kon zyn, eer ik de wieken zou uitslaan. Al mijn levenservaringen zou ik alleen uit boeken moeten opdoen, al mijn menschenkennis uit dezelfde bronnen moeten putten. Iederen dag nam ik het besluit mij niet ter rust te leggen, vóór ik met myn vader gesproken had eu

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1