RELDERSCHE
EN NIEUWED1EPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 128.
Woensdag 26 October. Jaargang 45.
Uitgever
A. A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prija der Advertentiën: Van 1—4 regels ÖO cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plnatsraimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
20 October.
„Buurmans leed troost/' o, zeker; maar buurmans
leed kan toch ook heilzaam werken, wanneer het als waar
schuwing dienst doet. De tooneelen van geweldenarij en
vernielzucht, die tegenwoordig dag aan dag in de Engelsche
hoofdstad plaats hebben, bevatten een ernstige les, die ook
voor de Nederlandsche hoofdstad niet verloren behoort te
gaan. Is het aantal der werkloozen te Londen ontzettend
groot, ook te Amsterdam heeft het cijfer derzulken, die
door den drang der tijdsomstandigheden tot ledigheid
gedoemd zijn, een bedroevende hoogte bereikt. En nu staan
we pas aan den ingang van het winterseizoen! Wat moet
er van worden, wanneer sneeuw en vorst een onoverkome
lijker! hinderpaal vormen voor de uitoefening van een groot
aantal bedrijven? Al heeft een werkgever ook nog zooveel
te metselen, het is hem onmogelijk een mannetje aan den
arbeid te zetten zoolang het vriezend weer is. En zoo gaat
het met steenhouwers, schilders, loodgieters, enz. enz. En
hoe velen ook buiten de bouwvakken zien zich door het
invallen van den winter letterlijk de handen gebonden I
Wat zullen al deze broodelooze huisvaders, al die kost
winners zonder kostwinning, dezen winter moeten beginnen?
Aan een weêroptreden van de vóór twee jaar fungeerende
Commissie tot werkverschaffing is niet te denkenik geloof
althans niet, dat de noodige elementen tot vorming van
eene dergelijke Commissie zich licht weer beschikbaar
zouden stellen. Maar wat moeten de arme tobberds dan
beginnen? Ziedaar de vraag, waarvoor wij nu reeds sedert
verscheidene jaren telkens opnieuw geplaatst worden. Wat
zou er van moeten worden, als de duizenden werkloozen
hier het voorbeeld gingen volgen van hunne tienduizende
lotgenooten in Londen? Als zij gehoor gingen geven aan
de inblazingen hunner socialistische leiders en door rooven
en plunderen, desnoods door moord en doodslag, in hunne
nooden en behoeften poogden te voorzien? Daarom bevat
hetgeen er thans te Londen geschiedt een ernstige waar
schuwing voor hen, die op den tegenwoordigen gang van
zaken invloed kunnen uitoefenen, zoowel te Amsterdam
als elders. Men blijve niet blind of doof voor de ellenden
en de smeekstem der lagere volksklasse, maar bedenke dat
het kwaad te voorkomen beter is, dan het kwaad te straffen.
8> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
De verlichting, die ik bij deze bescheiden vraag voelde, was op
zichzelf reeds dat geld waard. Zoo snel als ik kon, haalde ik
twee goudstukken voor den dag.
„Zal ik het voor u in een lijst laten zetten," zeide de heer
Baker.
«Neen, dank u," antwoordde Valentijn kalm. «Die moeite
behoeft gij u niet te geven. Mijnheer Norris zal de schilderij)
wel eens laten halen."
Dat „wel eens" is nog niet gekomen en ik geloof dat mijn
aankoop weder bij de onverkochte schilderijen is gelegd.
„Waarom noemt ge dien kerel een schilder die zaken doet?"
zeide ik verontwaardigd, zoodra wij buiten waren.
„Omdat de man geld verdient als water."
„Hoe dan?"
„Wel, deze heeren maken zeker vijftien schilderijen in de weck,
welke zij door elkander voor twee pond sterling per stuk verkoopen.
Dit is een aardig inkomen, zou ik denken."
„Wie zyn de twee snaken, die zijn werk copieeren
„Dat is nu het mooiste van de grap; het zijn zijn broeders.
Hij is de schepper de man met het feu sacré die zich
natuurlijk ver boven hen verheven acht. Op deze beide broeders
rust, ofschoon zij in de winsten deelen, de verplichting, om ten
blijke hunner vereering van dit hoogbegaafde schepsel, telkens
wanneer de schilder binnenkomt, hun hoed voor hem af te nemen."
„Hoe zijt gij aan zulk een zonderlingen kennis gekomen?"
„Dat weet ik zelf niet; ik heb hem, geloof ik, hier of daar
ontmoet. En zooals ge weet, maak ik met Jan en alleman
terstond een praatje, en zijn de lieden mij nog al genegen."
Dit was waar. Valentijn Estmere praatte met arm en rijk,
aanzienlijk en gering, terwijl hy door zyn buitengewone minzaam
heid, alle harten wist te winnen.
Toen wij door New Bondstreet huiswaarts keerden, zag ik
voor de deur van een der groote magazijnen, een langen, door
de zon verbranden, breedgebaarden, deltig gekleedcn man staan.
Ofschoon byna tien jaren verloopen waren sedert ik zyn gelaat
gezien bad, herkende ik hem terstond. Het was Lord Rothwell.
Het was geheel buiten mijn schuld, dat wy elkander niet eer
der ontmoet hadden. Zoodra ik my in Londen had gevestigd,
had ik hem een bezoek gebracht, maar vernomen dat hij in het
andere einde van de wereld was. Gedurig had ik sedert, by
zyn zaakgelastigde, den heer Coutts, navraag naar hem gedaan,
doch altijd zonder baat. Eindelijk had ik de hoop opgegeven
hem ooit terug te zien, mij tevens overtuigd houdende dat hij my
moest vergeten hebben, of zich ten minste niets meer aan my
zou laten gelegen liggen. Immers hij had my slechts ééns gezien,
toen ik nog een jongen was, en ik mocht mij niet vleien, dat
hij na zoovele jaren, genegen zou zijn de kennismaking te her
nieuwen. Bovendien hield ik er niet van, mij den schijn te ge
ven, my by voorname Heden in te dringen. Ternauwernood
wetende wat ik doen moest, zou ik hem waarschijnlijk zijn
voorbijgeloopcn, indien Estmere hem niet in het oog had gekregen.
„Goede hemelriep hij uit, „daar is Lord Rothwell. Ik
wist niet dat by terug was."
Men zegt, dat dan ook met het oog op betere voorkoming
van dit kwaad de reorganisatie der Amsterdamsche politie
is ontworpen, voor welke nu op de Begrooting 1888 de
noodige geldmiddelen zijn aangevraagd. Men wil ten Stad-
huize op alle eventualiteiten voorbereid zijn en begrijpt,
dat de politie, althans op den voet waarop zij tegenwoordig
ingericht is, niet in staat is om het hoofd te bieden aan
een ernstig tumult. Daarom zou het jammer zijn als de
Gemeenteraad die gelden weigerde, of de geheele hervorming
van het politiewezen uitstelde tot de gemeentelijke kas wat
beter voorzien was. Zou daarop gewacht moeten worden
Waar het de verbetering der politie geldt, zou stellig
niemand bezwaar maken tegen een flinke leening. De
burgerij heeft, al ware het slechts op grond van het hooge
peil der door haar betaalde belastingen, alleszins recht op
voldoende bescherming van lijf en haveen indien het
Bestuur der hoofdstad nu verklaart, dat het korps bescher
mers niet berekend is voor zijn taak, mag er niet geaarzeld
worden in de middelen om het ontbrekende op andere wijze
aan te vullen. Één dag oproer en plundering in de hoofd
stad zou der burgerij oneindig meer kosten dan het onder
houd van een geregeld en geoefend politiekorps gedurende
een vol jaar tijds. Ik weet wel dat het oogenschijnlijk
hard is om tegenover den schreienden nood der arme
hongerlijders een korps politie-agenten op te stellen; doch
ik weet ook, dat er zich bij die werkloozen altijd een
groot heirleger schelmen en gauwdieven aansluiten, die,
gedachtig aan de spreuk, dat het in troebel water goed
visschen is, op een geschikt oogenblik hun slag denken te
slaan. En voor dezen geldt de leer, dat men geweld met
geweld moet keeron; dreigen zij de huizen en inboedels
der rustige burgers met vernieling en ondergang, dan moet
er een macht tegen hen over gesteld worden, die hun
ontzag inboezemt en die desnoods eene voldoende overmacht
weet uit te oefenen.
Is er in de stad zelf weinig werk, op één punt van haar
buitenzoom zou men dit niet zeggen: ik bedoel op het
terrein van onze Zondag jl. gesloten Tentoonstelling van
Voedingsmiddelen. Daar is men druk aan den arbeid, maar
het is een vernielings-arbeid. Daar woedt de hand des
onverbiddelijken sloopers, om al het fraaie en bevallige te
verwoesten, dat eenige maanden lang ons oog bekoord heeft.
Jammer dat, naar ik hoor, de financiëele resultaten der
Eer ik een woord kon spreken, was hij van mij weggeloopen
en den weg overgestoken, om den grooten reiziger de hand te
schudden. Ik volgde hem langzaam en toen ik de plaats bereikte
waar zy stonden, hoorde ik Lord Rothwell zeggen:
„Wel, Valentijn, wat ben je groot gewordenJe bent juist
geworden wat ik verwachtto dat jo worden zoudt. En je lykt
zoo op jo moeder! Hot verheugt mij zeer je terug te zien, mijn
jongen."
Zij waren blijkbaar oude vrienden.
Toen Lord Rothwell my naast hem zag staan, keerde hij zich
nieuwsgierig om en vroeg beleefd: „Is dit een vriend van je,
Valentyn?"
Ik begon te lachen en antwoordde, voordat Valentyn spreken
kon: „Zijt gij mij vergeten Lord Rothwell? Herinnert gij u
nw zeezieken vriend niet meer, den heer Dunstable en den heer
Stanton, en den jongen, die u allen in zyn sloep aan wal bracht?"
„Wat, kapitein Philip!" riep hij, mij zijn hand toestekende
uit. „Ge zijt ook heel wat veranderd! Doch hoe zou ik uit
een man met een knevel en bakkebaarden, een jongen herkend
hebben, die veertien jaar was toen ik hem ontmoette. Maar,"
ging hij voort, met ernstigen en tegelijk verwonderden blik, van
Estmere naar my kijkende, „hoe zijt gij aan elkander gekomen?
Hebt gij elk&ar reeds lang gekend?"
Deze vragen deden ons beiden in lachen uitbarsten.
„Nog niet zoo heel lang," antwoordde ik„een paar weken,
geloof ik. Een andere vriend heeft ons aan elkander voorgesteld."
„Indien myn nieuwe kennis een verdorven karakter mocht
hebben, of booze streken heeft uitgevoerd, die het daglicht niet
zien mogen, wees dan zoo goed my hiervan te onderrichten, Lord
Rothwell, opdat ik mijn vriendschap bijtijds moge afsnijden,"
zeide Valentijn, met gemaakten ernst.
„Ik kom met hetzelfde verzoek tot u," voegde ik er bij.
Lord Rothwell bleef een oogenblik zwygen. Toen zeide hij
ernstig, alsof hij het vóór en tegen in zijn binnenste overwegen
wilde„Neen, ik zie geen reden waarom gy geen vrienden
zoudt worden of blijven. Gij schynt elkander van weerskanten
te bevallen. Laat het blijven zooals het is."
„Goed," zeido Valentyn, vrij oneerbiedig, „dat is heel vriendelijk
van u. Nu is myn gemoed weder tot rust gekomen."
Lord Rothwell vatte de scherts gelukkig goed op en zeide:
„Kom, jongens, ga nu met mij mede een sigaar rooken en een
glas champagne drinken. Men kan de jeugd tegenwoordig niets
minder dan champagne voorzetten."
Wij gingen met hem mede en bloven een uurtje bij hem praten.
Hij was eerst den vorigen avond in Londen teruggekomen.
Hy had maanden in de binnenlanden van Aziü rondgezworven
en deelde ons mede, dat hij voorloopig geen wetenschappelijke
reizen meer ondernemen zou. Natuurlijk had hij de bewerking
van een boek in het vooruitzicht, waarin zyn laatste reiservarin
gen zouden omschreven worden. In elk geval scheen hy van
plan te zyn geruimen tijd in Engeland te blyven en hij gaf de
hoop te kennen, dat wy dikwijls bij hem zonden komen.
Toen wy opstonden om hem te verlaten, gaf hy Estmere de
hand en zeide„Gij kunt gaan, Valentyn. Maar ik zou PhiHp
nog gaarne een oogenblikje bij my houden, daar ik hem iets te
zeggen heb."
„De oude vriend wordt verjaagd voor den nieuwen; maar
expositie zoo gering, of eigenlijk zoo slecht zullen zijn,
een gevolg van het niet zeer talrijke bezoek. Enkele
weinige dagen uitgezonderd, bleef het aantal bezoekers ver
beneden de verwachting. In den beginne vleide men zich
met de hoop, dat dit wel spoedig beter zou worden, als
de Tentoonstelling meerdere bekendheid kreeg; maar toen
de overtuiging veld won, dat het tentoongestelde, hoewel
uit wetenschappelijk en economisch oogpunt stellig zeer
belangrijk, voor het groote publiek niet aantrekkelijk genoeg
was, bleef de gehoopte vermeerdering van het bezoek geheel
achterwege. Men moest met allerlei pretjes en kunst
middeltjes de menschen blijven trekken, maar uit zichzelven,
om de Tentoonstelling, kwamen zij niet. Toch schijnt die
slechte uitkomst anderen niet af te schrikken om denzelfden
weg opnieuw te betreden; de Bakkersbond althans is reeds
weer bezig, de voorbereidende maatregelen te nemen om
hier in 1889 een internationale bakkerij-tentoonstelling te
houden. Om van mijne goede intenties tegenover de heeren
bakkers blijk te geven, wensch ik hun alvast toe, dat
hunne tentoonstelling meer succès moge hebben dan de
pas geslotene, die nu in stukken en brokken naar allé
windstreken verspreid wordt.
Ook de schilderijen van Jan Van Beers en het „Marchen"
van Professor Graefs, die een tijdlang hier te zien zijn
geweest, hangen nu reeds weêr in andere groote steden te
kijk. Voor zulke voorstellingen waarbij het naakte
vrouwenfiguur den boventoon voert kan men altijd wel
publiek krijgen, en daarom geven de lieden, die er landen
en steden meê bereizen, duidelijk blijk, dat zij den smaak
van het groote publiek voortreffelijk verstaan. Sedert
Makart hier met zijne bekende doeken (de intocht van
Karei V, Diana's jacht, de vier jaargetijden, de vijf zin
tuigen, enz.) zooveel succes had, heeft het niet ontbroken
aan ondernemende lui, die voortdurend de markt van arti
kelen in dit genre voorzagen. Jan Van Beers is een geniaal
schilder, maar ik betwijfel of er wel zooveel animo voor
zijn werk zou geweest zijn, indien hij er zich niet op had
toegelegd de Parijsche cocotte in alle mogelijke poses te
schilderen. Ook het „Marchen* van Prof. Graefs was niets
anders dan eene moedernaakte jonge vrouw, in zeer thea
trale houding en met zeer zinnelijke gelaatstrekken. Of
dit nu de ware kunst is? Ik zou het niet durven bevestigen
en heb er mijn goeden, ouden Cats nog eens op nagelezen
ik ben boven alle jaloezie verheven," zeide Valentyn, terwyl hjj
ons met een vriendelyk knikje verliet.
Ik voélde mij door Lord Rothwell's hartelijkheid zeer gestreeld.
Zij was ongetwijfeld welgemeend en de ongekunsteldheid waar
mede hij mij bij myn voornaam noemde, bewees dat ik, toen ik
my by hem bekend maakte, mij niet aan hem had opgedrongen.
Hij stak een tweede sigaar op en deed my allerlei vragen
omtrent my zei ven. Ik vertelde hem dat ik in de rechtsgeleerd
heid studeerde. Hoewel hij veel belang scheen te stellen in myn
persoon, diende hij mij niet met wenken en raadgevingen.
„En uw vader," zeide hij eindelijk, „woont hy nog altyd in
dat eenzame oord, waar ik hem heb aangetroffen
Ik begon te lachen. „Neen, hy heeft in zijn hoofd gekregen
te gaan reizen. Hy is onlangs naar Amerika uitgezeild."
„Wanneer zal hy terugkomen
„Over een paar jaren, geloof ik. Misschien wil hy met u
gaan wedyveren." Toen stapte ik van dit onderwerp af, daar
ik my verbeeldde, dat het doen en laten van myn vader, geen
belangstelling kon inboezemen aan een man, die hem jaren geleden
ééns gezien had.
„Hebt gij Valenlyn's moeder reeds ontmoet?» vroeg hy.
„Nog niet. Zy logeert voor cenigen tyd te Malvern, maar
Valentijn heeft beloofd my, als zij terugkomt, aan haar voor te
stellen."
„Dat is goed. Gij zult zien dat Lady Estmere een allerbeminne
lijkste vrouw is."
„Valentyn schynt bijzonder veel van haar te houden.»
„Dat zal u niet verwonderen, wanneer gij haar leert kennen.»
Uit den toon zijner stem maakte ik op, dat Lord Rothwell Lady
Estmere beminde of haar bemind had. En terwyl hij een oogen
blik bleef zwijgen, maakte ik in myn binnenste een roman en
overlegde by mijzelven, dat zyn reizen met deze geschiedenis in
verband moesten staan.
„Thans ga ik naar myn notaris," sprak hy, opstaande. „Gy
ziet dat ik geen complimenten met je maak. Tot weerziens.
Over een paar dagen zult ge mij misschien op gemeubileerde
kamers terugvinden. Vraag aan Estmere of hy je zoo spoedig
mogelijk met zijn moeder in kennis wil brengen. Vaarwel."
Ik begon hoe langer hoe meer te verlangen, Lady Estmere te
leeren kennen. Ik verliet Lord Rothwell met de wetenschap dat
ik ccn vriend gevonden had en als ik genade mocht vinden in
de oogen van Lady Estmere, zou myn kring van kennissen zich
waarschijnlijk nog uitbreiden.
C1 a u d i n e.
Omstreeks veertien dagen na mijn onderhoud met Lord Rothwell,
reed ik in ccn vigilante naar St.-John's Wood, vervnld van het
vooruitzicht om kennis te maken met Valentyn's moeder. Toch
deed ik mijn best, my niet al te veel van die kennismaking voor
te stellen, daar in dergelijke gevallen de verwachting doorgaans
veel te hoog gespannen is en men dikwijls teleurgesteld wordt.
Lady Estmere was spoediger thuis gekomen dan Valentyn
verwachtte. Twee dagen na hare terugkomst in Londen, verzocht
by my, dienzelfdcn avond familiaar to komen dineeren. Zyn
moeder had Rothwell ook genoodigd, doch deze was voor enkele
dagen van huis, om een ouden vriend te bezoeken, zoodat wy
geheel onder ons zouden zyn. Ik nam do uitnoodiging gretig aan.