HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPËR COURANT.
Nieuws- eu Adyertentietad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 130.
Zondag 30 October. Jaargang 45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
„Wij huldigen
hst goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
27 October.
Sedert het oogenblik toen het bekend werd, dat de
gemeente-begrooting voor anno 1888 „sluit" met een tekort
van viermaal honderdduizend gulden, zit er een geest van
bezuiniging in de lucht bij allen, die op den gang der
stadszaken invloed kunnen uitoefenen. Inderdaad, „bezuini
ging!" is eensklaps het algemeene wachtwoord geworden.
Nu, kwaad is het niet, want we hebben in den laatsten
tijd, zelfs voor een wereldstad, wel wat al te weelderig
huisgehouden. De heeren van het Stadhuis, verwend door
eenige jaren van buitengewoon rijke inkomsten, hielden de
koorden der beurs heel slapjes, en gaven soms duizenden
uit, waar men het zeer goed met honderden had kunnen
stellen. Vooral op het stuk van bouwen (scholen, abattoir,
enz.) is men te werk gegaan met een kwistigheid, om niet
te zeggen verkwisting, alsof er op de trésorie een schatkist
stond, waarvan de bodem nooit of nimmer te zien zou
komen. En nu draagt het eind de last: nu kijkt die bodem
onze gemeentelijke geldbeheerders zóó leelijk aan, dat zij
er bijna wanhopig onder worden en althans een wanhopig
middel, de verdubbeling der straatbelasting, te baat nemen
om weêr evenwicht te brengen tusschen tering en nering.
Tegenover dat groote, dreigende tekort nu doet zich van
alle kanten de bezuinigingsleus hooren. Ik zal er straks
een paar duidelijk sprekende staaltjes van aanvoeren. Maar
eerst moet ik er al dadelijk op wijzen, dat men onge
twijfeld tot veler leedwezen onder dien aandrang tot
bezuiniging ook de voorgestelde reorganisatie der politie
wil treffen. Of liever, reorganisatie mag het niet eens
heetenhet is niet veel meer dan eene hoog noodzakelijke
versterking van het korps politieagenten, en een betere
indeeling der stad over de verschillende takken van het
politiebeheer. Het zou voor de goede orde in onze stad
en voor de rust en veiligheid der burgerij zeer te betreuren
zijn, indien die lang beraamde wijziging der politie nu weêr
lü) EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS.
Naar het Engelsch van HUGH CONWAY.
als een doodgeboren kindeke ten grave moest dalen. Niemand
kan in ernst beweren, dat ten opzichte der algemeene
veiligheid onze hoofdstad naar den eisch verzorgd is. We
zijn nog niet eens den winter ingetreden, en nu reeds
beginnen nachtelijke aanrandingen en inbraken op bedenke
lijke wijze te vermeerderen. Waar moet dat heen, vooral
bij de steeds toenemende werkloosheid? Verre zij het van
mij, te beweren dat ieder werklooze onvermijdelijk tot roof
en diefstal moet vervallen, maar de honger heeft, als
er verzoeking in 't spel kwam, reeds menigeen doen be
zwijken, die vroeger o zoo vast in zijn schoenen meende
te staan! Vandaar dan ook dat de bewoners van sommige
aanzienlijke buurten, verontrust door de zorgwekkende
onveiligheid en de onvoldoende sterkte der politie, reeds
weder zijn overgegaan tot den vroeger meermalen toege-
pasten maatregel en particuliere nachtwakers hebben aange
steld. Dat die maatregel noodig is, moet eigenlijk reeds
een smaad voor Amsterdam en een schande voor het politie
korps heeten. Voor de hooge som, die de burgerij jaarlijks
aan gemeentebelastingen betaalt, kan zij toch waarlijk ruim
schoots aanspraak maken op voldoende bewaking harer
huizen en inboedels, en zou het overbodig moeten zijn dat
zij zich nog eens eene afzonderlijke uitgave getroostte voor
de aanstelling van haar eigen bewakingspersoneel. Ik geloof
dat in 't kleinste dorpje van Hollands Noorderkwartier de
toestanden op dit gebied vrij wat beter zijn dan in de hoofd
stad des Rijks.
En nu heb ik nog niet eens gerept van de nachtelijke
veiligheid op straat, in casu de voorkoming van aan
randingen, van droukemanstooneelen en van meer of minder
bloedige vechtpartijen op den openbaren (weg en in de
drukst bezochte buurten. In dit opzicht kan men gerust
verklaren, dat de staat van zaken onhoudbaar is en dringend
voorziening eischt. Ik weet wel: de politie kan niet alom
tegenwoordig zijn en niet alle kwaad voorkomen; maar
wanneer er schier avond aan avond tooneelen voorvallen,
die aan middeneeuwsche toestanden doen denken, dan begint
Cloudine vatte, zonder verder een woord te spreken, myn arm.
Valentyn knikte ons vroolijk toe en ging zijns weegs. Een paar
minuten later zaten wij naast elkander op onze plaatsen midden
in de concertzaal. Wy waren vroeg of de solisten lieten zich
wachten.
Zoodra wy rustig zaten en ons van een programma voorzien
hadden, keerde Claudine zich tot mij.
/(Ik behoef u niet te zeggen, dat ik onschuldig ben, aan het
misbruik dat Valentijn gemaakt heeft van uwe beleefdheid,"
zeide zy kalm.
„Ik geloof niet dat hier sprako kan zijn van misbruik maken,"
gaf ik ten antwoord, „en ik hoop dat het concert aan uwe ver
wachting zal beantwoorden."
„Valentijn heeft geen recht dergelijke dingen te doen," ging
zij voort. „Hij is soms wel wat al te zorgeloos en onbedacht
zaam."
„Och, dat is zoo erg niet. Misschien is het juist die zorge
loosheid en onbedachtzaamheid in kleinigheden, die hem zoo aan
trekkelijk maakt."
„Gij zijt zijn vriend en ziet zyn gebreken over het hoofd."
„Ja, ik hoop dat ik zijn vriend beD," zeide ik, op veelbeteeke-
nenden toon.
Van mij is hij eenvoudig een neef en hoeveel ik ook van dien
neef houden moge, zoo heb ik toch den moed hem zijn gebreken
onder het oog te brengen."
„Voor zoover ik de zaak kan beoordeelen, juffrouw Neville,
is het woord „neef" wel wat flauw, om de verhouding tusschen
u en Valentyn uit te drukken."
Ofschoon ik op kalmeD, zelfs schertsenden toon beproefde te
spreken, had myn stem, ondanks mijzelven, een bitteren, droevigen
klank.
Claudine sloeg de oogen neder, een donkere blos bedekte hare
wangen, zy keek op haar programma en deed alsof zij myn aan
merking niet gehoord had.
„Stil!" fluisterde zij, „wij moeten luisteren. Het trio begint."
Terwijl zij dit zeide, werden de eerste noten op de piano aan
geslagen en de tenor, een lange man met zwarte oogen en een
fijnen knevel; de bariton, een kort, dik mannetje met zwarte
oogen en een zwaren knevel; en de contra-alt, een corpulente
dame met nog zwarter oogen en fyn dons onder haar haviksneus,
hieven „I N a v i g a n t i" aan.
Menige grootere of kleinere ster van den Italiaanschen hemel
schitterde daar dien avond, maar ik hoorde den zang en de mu
ziek alleen in zooverre zy zich vermengden met droomen die ik
droomde, terwijl ik naar het prachtige profiel zat te staren van
het beeldschoone meisje aan mijne zijde. Mijn gehoor kon my
niets verschaffen, dat te vergelijken was met het genot van naar
dat kleine oor en naar dat stukje witten hals te turen, dat tus
schen haar kraagje en hare glanzende bruine lokken te voorschyn
kwam. Onder deze gansche my omringende schaar van schoone
vrouwen, was er geen enkele, die de toets met Claudine kon
doorstaan. Geen gestalte kon bekoorlijker, geen hand kleiner en
welgevormder, geen toilet smaakvoller zijn dan het hare. En
die vrouw behoorde aan Estmere! En binnen enkele uren zou
ik mijn dwaasheid vervloeken en mijzelven verwenschen, omdat
ik mijn vriend had verraden, door zoo hopeloos op zyn aanstaande
vrouw te verlieven! O, dat ik haar slechts had mogen leeren
kennen vóór zij met hem verloofd was! O, dat Valentyn slechts
niet mijn vriend geweest ware!
Had Claudine meer naar de muziek geluisterd dan ik? Ik
men toch te begrijpen dat er aan de politie wel iets hape
ren moet. In den nacht van Zaterdag op Zondag hebben
we er weêr eens een zeer treurig bewijs van gehad door een
vechtpartij tusschen een troep dronken Duitsche en Deensche
matrozen en een bende zakkenrollers. Een bende, ja,
want gelijk meer en meer blijkt, zwerven er tegenwoordig
des nachts door onze goede stad formeele benden beurzen
snijders, die, met medewerking van een stoet zedelooze
vrouwlui, er hun werk van maken om heel en half beschon-
kenen in een hinderlaag te lokken en van hun geld, horloges
of sieraden te ontdoen. Deze matrozen schijnen in een
bordeel op den Zeedijk de speciale buurt voor dergelijke
etablissementen twist te hebben gekregen met een troep
dezer georganiseerde zakkenrollers; vermoedelijk zullen
laatstgenoemden den twist wel uitgelokt hebben, om des
te beter in het troebel gemaakte water te kunnen visschen.
Op straat ontwikkelde de twist zich tot eene woedende
snijpartij, het bloed vloeide bij stroomen, en een der ma
trozen kreeg een steek in den buik die hem het leven
kostte, terwijl verscheidene anderen ernstige verwondingen
opliepen. Toen de politie kwam opdagen, kon zij nog
juist het bijeengestroomde volk uit elkaêr jagen, maar de
moordenaars, die reeds ver te zoeken waren, kreeg zij niet
in handen. En dat gebeurt te middernacht in het hartje
van Amsterdam, in een drukke buurt, die zoowel bij burgerij
als politie zeer slecht befaamd is 1 Als het zoo gaat, zullen
we weêr terug moeten naar den ouden tijd, toen er 's nachts
boomen en kettingen voor den ingang der straten werden
gespannen, om het „rauwe volck" te weren, dat in die
dagen, toen gaslantaarns en politierondes nog onbekende
zaken waren, van donkerheid en duisternis gebruik maakte
om den armen voetganger de keus te stellen tusschen de
beurs en het leven. Maar toen was er ook nog geen
inkomsten- en geen straatbelasting. Toch moet de burgerij
die nu gewillig opbrengen. Wezenlijk, de Arasterdarusehe
burgerij is geduldig en laat veel over haar kant gaan.
Opmerkelijk is het getuigenis, ook nu nog, dat de oude
weet het niet. Ons gesprek liep, toen wy voor de concertzaal
op Valentyn stonden te wachten, voornamelijk over al het schoons
dat wij gehoord hadden, maar wij waren geen van beiden heel
goed meer op de hoogte van de namen der zangers, noch van de
liederen die zij gezongen hadden.
„Ik krijg altijd hoofdpyn op zulke lange concerten," zeide
Claudine eindelijk, „en ik zou wel gaarne een oogenblik van de
frissche buitenlucht genieten. St. John's Wood is oen heel eind,
maar als het u 't zelfde is, zou ik liever naar huis wandelen dan
rijden. Ik begrijp niet waar Valentyn blijlt?"
Wij bleven nog een minuut of tien wachten, maar daar geen
Valentijn verscheen, stapten wij eindelijk samen naar huis.
Ik kan niet zeggen dat wy onderweg heel spraakzaam waren.
Ik vertrouwde mijzelven nauwelyks tot iets meer dan een paar
alledaagsche opmerkingen en Claudine hielp my heel weinig.
Toen wy de stille straten van St.-John's Wood bereikten en het
oogenblik van scheiden zou aanbreken, werd onze tong losser.
„Waarom zyt gij in zoo lang niet bij ons geweest?" vroeg
Claudine.
Ik stamelde iets van drukke bezigheden, maar zij zag my
ongeloovig aan. „Valentyn zegt dat gy u onwel voelt. Is dat
waar?"
„Ik geloof dat ik zeelucht noodig heb; anders niet. Ik heb
aan Valentijn beloofd, dat ik de volgende week met zijn moeder
en hem naar Bournemouth zou gaan."
„Dat heeft hy ons verteld. Tante is zeer met dit plan inge
nomen. Zij heeft een groote genegenheid voor u opgevat. Dit
is een eer, door welke gij u gestreeld moogt voelen, mynheer
Norris."
„Dat doe ik ook," sprak ik. „Uwe tante is een van de liefste
vrouwen die ik ooit heb ontmoet."
„De liefste, durf ik zeggen. Lady Estmere is een vrouw die
veel verdriet gehad heeft. Men ziet dat aan haar gelaat en hoort
het aan hare stem. De stem zegt zooveel, vindt ge niet?"
Ik knikte toestemmend en zeide nog een en ander tot lof van
Lady Estmere.
„Zij heeft zoo weinig vrienden," ging Claudine voort, „en het
verheugt mij bepaald te bemerken, dat zij zich aan u schijnt ge
hecht te voelen. Gij zult, wat gij ook van haar hooren moogt,
haar vriend blijven en haar terzijde staan? Belooft gij my dat,
mynheer Norris?"
„Ik geloof niet dat ik ooit iets anders dan goeds van Lady
Estmere zou kunnen hooren," antwoordde ik, my verwonderende
over den ernst waarmede zij sprak.
„Ik hoop van niet," zeide zy. „Maar hier zyn wij waar wjj
wezen moeten. Komt gy niet even binnen, om een kopje thee
by tante te drinken?"
„Neen, liever niet," zeide ik beslist. „Heden avond niet."
Zij drong niet verder op haar verzoek aan en ik geloof dat
zij de reden van myn schijnbare onbeleefdheid giste.
Toen wij by het tuinhek waren, zeide ik„Ik moet van deze
gelegenheid gebruik maken om afscheid te nemen, juffrouw Neville,
daar ik vrees dat ik u vóór uw vertrek niet zal terugzien. Er
kunnen zelfs jaren verloopen eer wij elkander weder ontmoeten.
Zult gij nu en dan nog eens aan mij denken?"
Ik verachtte mijzelven om den nadruk, waarmede ik deze laatste
woorden uitsprak, maar ik kon niet anders. Ik zou misschien
voor altyd van haar gescheiden worden.
„Waar gaat gij heen, als gij uwe vrienden in Shropshire zult
bezocht hebben?" vroeg ik, daar ik haar in mijn gedachten zoo
gaarne van stap tot stap wenschte te volgen.
„Ik ga niet naar Shropshire", zeide zy kalm. „Ik heb gisteren
avond een brief gehad, waarin mij geschreven werd, dat een
myner kennissen daar ziek is. Bij gevolg heb ik mijn plannen
moeten veranderen."
„Waar gaat gy dan Zaterdag heen, als gij uwe tante verlaat
vroeg ik.
„Ik zal tante voorloopig niet verlaten. Zij heeft mij overgehaald
haar naar Bournemouth te vergezellen. Als gy van plan zijt
daar ook te komen, zullen wij elkander spoedig terugzien."
Ik bleef als door den donder getroffen staan. De hand van
het noodlot bleef onverbiddelijk tegen mij opgeheven. Myn polsen
sloegen onstuimig. Ik wist ternauwernood wat ik deed. Met de
kust in |het gezicht, moest ik schipbreuk lijden doch ik schoot
terwille van eer en vrijheid woest door het gevaar heen.
„Ik kan ik wil niet komen!" riep ik uit. „Het is te hard,
te wreed!"
Claudine sloeg hare oogen neder. Zij vroeg geen verklaring
van myn zonderlinge opmerkingen.
„Dan zullen wij afscheid moeten nemen," zeide zij zacht, hare
hand uitstekende.
„Ja. afscheid nemen", riep ik uit„afscheid nemenGij weet
waarom ik niet in Bournemouth kan komen, Claudine. Ik ben
Valentyn's vriend en naar ik hoop een man van eer. Claudine,
als ik nog één dag in uw gezelschap doorbracht, zou ik vriend
schap, eer, ja, alles vergeten behalve uwe liefde. Schenk mij
vergiffenis en vaarwel I"
Ik verlangde noch wachtte eenig antwoord. Een seconde greep
ik hare hand en liet die toen weder los, om zoo snel als ik kon
langs den stoffigen weg voort te ylen, zonder mijn hoofd om te
keeren, voordat haar huis voor mijn gezicht verborgen was. Een
ongelukkiger man dan Philip Norris had nooit zyn lot verwenscht.
Was ik ten slotte niet ontrouw geworden aan myn woord en
aan myn vriend?
Afleiding.
„Het moet de lever zijn", zeide Valentijn, die mij den volgenden
dag bezocht en de bleekheid van mijn gelaat en de donkere
kringen om mijn oogen opmerkte. „Ik ken die kwaal maar al
te goed. Zy begint met pijn tusschen de schouderbladen. Ik
heb er zelf altyd last van in October, tegen den notentyd. Wan
neer je de volgende week te Bournemouth bij ons komt, zult ge
wel spoedig herstellen. Tusschen twee haakjes, Claudine zal ons
vergezellen. Zij gaat niet naar Shropshire."
„Dat weet ik. Zij heeft mij dit gisteren verteld. Ik denk dat
ik nu maar liever niet zal komen, daar ik vrees facheux
troisiéme te zijn."
„Onzin. Ge moet komen. Wij kunnen het zonder u niet
uithouden. Bovendien zyn Claudine en ik voorbeeldige geëngageerde
luidjes, die niemand ooit door hun minnekozen vervelen. Wanneer
kunnen wy je verwachten?"
„Tegen het einde van de week," antwoordde ik, daar ik het
beter achtte hem te schryven dat ik myn belofte niet houden
kon, dan mondeling verontschuldigingen te zoeken, die Valentyn
toch niet zou gelooven.
Den volgenden Maandag verlieten zy Londen. Valentyn was
de eenige dien ik vóór hun vertrek terugzag, terwijl Lady Estmere
mij een vriendelyk briefje zond, waarin zij my dringend uitnoodigde
zoo spoedig mogelijk by hen te komen en haar leedwezen te
kennen gaf ovejrde ongunstige berichten die omtrent mijn gezond
heidstoestand tot hen gekomen waren. Zoodra zy weg waren,
scheen ik vrijer adem te halen en zette ik mij aan het werk om
een geneesmiddel te vinden tegen de kwaal, die dreigde mij
geheel te overmeesteren. Ik moest en zou deze hopelooze ver
liefdheid te boven komen, maar hoe ik ook mijn best deed om
mijn gedachten te verzetten, altijd moest ik aan Claudine denken,
en uren lang zat ik wanhopig over haar te mijmeren. Eindelijk
j schudde ik mijzelven uit myn dwaze overpeinzingen wakker. Ik