Alard van Amsterdam (begin 16de eeuw) van zijne stad-
genooten geeft in deze omschrijving: „Hoewel dat se in
arbeyt en sorchvuldicheyt om winst ende profyt te doen,
seer neerstich, gierich ende vernuftich syn, so s}rn se
nochtans in hun huyshouden, teringe ende leeftocht seer
suynich, sober ende gesparich; oock in cledinge ende gebouw,
so in 't gemeen als particulier, slecht (eenvoudig), oncoste-
lijck ende niet magnifyck, nochtans syn se totten armen
seer carityf, ende hebben tot alle tyden hunne Princen ende
Lantsheren seer toegedaan ende getrouw geweest.Dus
die rekbaarheid van geduld en lijdzaamheid schijnt hun
ten allen tijde eigen te zijn geweest. Maar alles heeft
zijn grenzen; en uit de protesten die nu van alle kanten
tegen de verhooging van het straatgeld opgaan, blijkt
genoegzaam, dat die grenzen zich niet maar willekeurig
laten overschrijden.
Neen, het zou werkelijk een ramp voor de hoofdstad
zijn, indien onder den aandrang tot bezuiniging de politie
op haren tegenwoordigen onvoldoenden voet bleef gehand
haafd. Er is een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt. Maar
overigens laat zich het streven tot bezuiniging, dat gisteren
bij den aanvang der begrootings-discussiën al dadelijk op
den voorgrond trad, zeer wel verdedigen. Terecht zeide
een der leden: Alles, ook verhooging van belastingen,
heeft zijn grens. Er kan in de toekomst maar niet altijd
doorgeleend worden. Wij hebben ons, helaas! te veel
vastgeklampt aan de baten der concessiën, en waar ons die
nu gedeeltelijk ontzinken, staan we voor een tekort!" Deze
spreker noemde de begrooting „eene teleurstelling en tevens
eene verrassing. Die verrassing was de verdubbeling der
straatbelasting. Zij is eene groote onbillijkheid. Men moet
zien te komen tot eene andere regeling. Niet de straat
belasting, maar de inkomstenbelasting moet de sluitpost
zijn." Snerpend geeselde een ander lid, de heer Van Nierop,
het slecht beheer der gemeente-financiën„Wij zijn wat
grootscheeps gaan leven: twee gasfabrieken, twee water
leidingen, misschien zal het nageslacht er de voordeelen
van trekken, maar het is een feit, dat het thans voor ons
grooter is dan behoefde. Maar ook de verschillende admini
stratieve uitgaven waren enorm hoog, b. v. f 11,000 voor
verlichting en verwarming van het Raadhuis, en verder
de remissie voor kleine uitgaven van onderhoud enz., die
te zamen voor dat gebouw niet minder dan f 59,000 be
droegen, meer dan die voor de Ministeriën van Financiën
en Waterstaat te zamen. Ook door hem werd de verdub
belde straatbelasting veroordeeld en op verhooging van
andere belastingen aangedrongen. De volgende week
zullen de discussiën wel afgeloopen en het pleit beslecht
zijn. Amstelaar.
P.S. Één hoofdbeslissing is gisterenavond reeds gevallen
de voorgestelde verdubbeling van het straatgeld is met eene
verpletterende meerderheid verworpen: 26 stemmen
tegen 8. En voorts is een araendement-Hovy aangenomen
tot verhooging der schoolgelden. Volgende week nader.
Binnenland.
Het Hoofdbestuur van den Antidienstvervangingsbond
heeft, zooals men zich herinneren zal, indertijd aan de
Eerste Kamer verzocht, het herziene Hoofdstuk VIII der
Grondwet te verwerpen. Geheel andere taal spreekt de
oud-Voorzitter, generaal Van Limburg Stirum, in een adres,
thans aan de Èerste Kamer toegezonden. Hoewel betreu
rende, gelijk hij ook in een schrijven van 10 Augustus 11.
aan de betrokken Ministers te kennen gaf, dat niet de
onvervreemdbare dienstplicht in de Grondwet is gevestigd,
acht hij toch „een achtste Hoofdstuk, dat den gewonen
wetgever nagenoeg geheel vrijlaat, gelijk het onlangs in
eerste lezing aangenomene, verre te verkiezen is boven
voorschriften als die van 1848, die strekten om het ellen
dige vuilnisbak-stelsel, waaronder de gewapende macht,
en vooral het korps officieren, sinds vóór 1815 erbarmelijk
gebukt gaat, te bestendigen."
„Door den gewonen wetgever vrij te laten," roept hij
de Kamer toe, „houdt gij den weg naar het beste open.
Met welken schijn van billijkheid zou men dien wetgever
nu mogen wantrouwen, hem aan knellende banden mogen
leggen en, zoo doende, het naderen van dat edele doel
zou afleiding zoeken afleiding tot eiken prijs.
Ik heb reeds gezegd, dat behalve de deftige club waar ik door
Grace geïntroduceerd was, ik ook lid was van een andere.
Dit was meer een besloten gezelschap, bekend onder den naam
van „Juventa", dat verschillende voor een jongman van myn
rang en stand, aantrekkelijke elementen bevatte. Er was een
voortreffelijke restauratie en niet minder voortreffelijke wijn. In
de rookkamer kon men zich verzekerd houden, altijd tot een
gezellig praatje gereede vrienden of kennissen te vinden, terwijl
onder de oudere leden, sommigen als autoriteiten in het whist- en
piquetspel bekend stonden. Daar ik veel van wetenschappelijke
kaartspelen hield, was ik gemakkelijk voor een robber over te
halen. Gewoonlijk werd er nooit hoog gespeeld en ik had nooit
noemenswaardig veel gewonnen of verloren. Natuurlijk was er
wel een clique geraffineerde spelers en liepen er geruchten, dat
er in de „Juventa" groote sommen op het spel gezet werden,
doch tot nu toe had ik nooit bemerkt, dat die schrikwekkende
geruchten waar konden zijn. Yalentijn en Vigor behoorden ook
tot de leden, alsmede verschillende andere kennissen.
Toen ik besloot afleiding te zoeken, wendde ik mijn schreden
naar de „Juventa" en gaf mij daar eenige avonden achter elkan
der met hart en ziel aan de whistkunst over. Yan lieverlede
kreeg ik zulk een vaardigheid in dit spel, dat ik door de
habitués als een vrijmetselaar begon beschouwd te worden
en eindelijk een aanwinst werd aan de speeltafel. Alvorens acht
dagen verloopen waren, was ik avond op avond bij de habi
tués te vinden en vleide ik mij, dat ik in de opwinding van
het spel, Claudine zou leeren vergeten.
Ik had aan Valentijn geschreven, om hem te berichten, dat ik
mijn belofte van bij hen te komen, onmogelijk houden kon. Op
het haastig verontwaardigd gekrabbel, dat mij na dit schrijven
gezonden werd, had ik nog geen moed gehad te antwoorden.
Een dag of tien nadat de Estmere's Londen verlaten hadden,
trad ik tegen tien uur in den avond de „Juventa" binnen. Een
half dozijn heeren, die ik kende en een persoon die mij onbekend
was, waren daar bijeen. Met een het geheele gezelschap geldenden
hoofdknik, nam ik onder hen plaats. Zij lachten om een aardig
heid, die de vreemdeling deze scheen den boventoon te voe
ren verteld had. De mij onbekende was een man van vijf-
en-veertig jaren, goed gekleed en naar zijn houding te oordeelen
een militair. Zijn gelaatstrekken waren fraai, maar de uitdruk
king van zijn gelaat was niet met die trekken in overeenstem
ming. Hij was blond en had lichte blauwe oogen, doch naar het mij
toescheen, waren die oogen zonder gevoel en onoprecht. De aan
wezige heeren schenen hem allen te kennen. Zij deden hem aller
lei vragen over hetgeen hij in het buitenland gezien en gehoord
had. De vreemdeling had een heldere, metalen stem en een
de beste legervorming zelfs van verre, voor vele jaren
nog, onmogelijk maken? Dit kunt gij niet willen."
Hij vertrouwt daarom, dat de Eerste Kamer Hoofd
stuk VIII zal aannemen.
Jl. Donderdag werd te 's Hage, onder voorzitterschap
van den luitenant-generaal Van Meurs, de algemeene ver
gadering gehouden van de Vereeniging „Het lloode Kruis".
De Vereeniging telt 93 comité's en 30 correspondenten.
De ongestoorde Europeesche vrede en de vermindering der
krijgsverrichtingen in Atjeh vorderden weinig van hare
bemoeiingen. Alleen de strijd tusschen Servië en Bulgarije
eischte een krachtig optreden. De pogingen tot uitvoering
van het plan tot opleiding van ziekenverplegers en ver
pleegsters voor vredes- en oorlogstijd, door eene te sluiten
leening van f 650,000, slaagden niet.
De vergadering heeft in beginsel aangenomen een nieuw
voorstel van het hoofdcomité om het plan van 1885 tot
opleiding niet onmiddellijk geheel uit te voeren, maar in
afwachting dat de benoodigde gelden te verkrijgen zijn,
voorloopig pleegzusters voor het Roode Kruis op te leiden.
Na goedkeuring der rekening zijn de volgende negen
heeren op de drietallen geplaatst voor drie leden van het
hoofdcomité: mr. S. Laman Trip, mr. C. J. E. Graaf Van
Bylandt, J. Van Stralen, A. F. R. D. Baron Haersolte
van den Doorn, W. L. A. Gericke, A. Kool, dr. W. Krol,
Jhr. mr. .T. F. Humalda van Eijsinga en Jlir. mr. G. J.
Beelaerts van Blokland.
Nog is medegedeeld, dat in het „Bulletin International"
van Genève is opgenomen een verzoek van het Nederl.
hoofdcomité om van de ontvangst van eereteekenen van
vreemde natiën verschoond te blijven.
Met wederzijdschen dank is daarna de vergadering
gesloten.
De opening van den locaalspoorweg MedemblikHoorn
zal Woensdag 2 November a. s. plaats hebben, terwijl de
dienst den volgenden dag voor het publiek geopend wordt.
Verschillende feestelijkheden zijn op den dag der opening
uitgeschreven, terwijl op Donderdag eene groote harddraverij
zal plaats hebben, waarvoor de prijzen op f 250, f 100 en
f 40 gesteld zijn daarenboven wordt voor het mooiste
jockey-costuum een premie van f 15 uitgeloofd.
De Gewestelijke Vereeniging Noordholland van het
Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap zal hare winter
vergadering houden te Amsterdam, op 28 December a. s.
Behalve de gewone, huishoudelijke werkzaamheden, bevat
de beschrijvingsbrief deze Onderwerpen: Behandeling van
de vraag: Welke zijn de oorzaken, dat zoovelen bij de
acte-examens worden afgewezen? Bespreking van het
vraagpunt: Is het wenschelijk, het zoogenaamd voorbereidend
onderwijs te verbinden aan de lagere school Behandeling
van de vraag: Zou 't niet wenschelijk zijn, dat er in de
verschillende lagere scholen meer eenheid in 't onderwijs
bestond? Lezing van ds. M. J. Mees, van Haarlem.
In overleg met den geneeskundigen adjunct-inspecteur,
dr. Post, is door de hoofden der voornaamste leesbiblio
theken te Arnhem een maatregel getroffen, die, met het
oog op het tegengaan van verspreiding van besmettelijke
ziekten, de waardeering van het publiek verdient.
Voortaan zullen namelijk in gezinnen, waarin eenige
besmettelijke ziekte voorkomt, geene boeken ter lezing
worden uitgereikt.
De hoofden en besturen der bibliotheken zullen door het
gemeentebestuur op de hoogte worden gesteld van elk geval
van besmettelijke ziekte, dat zich mocht voordoen.
Met 1 Mei a. s. wordt verwacht een verwisseling van
de garnizoenen tusschen Amsterdam en Hoorn. Te Am
sterdam komt dan het 2de batailion van het 7de regiment
infanterie, van welk regiment aldaar nu het 1ste batailion
in garnizoen ligt.
De Gemeenteraad van Amsterdam heeft gisteren het
voorstel betreffende het aanstellen van 14 bereden politie
agenten, na een debat van drie uren, verworpen.
Voor de Rechtbank te Amsterdam moest jl. Donderdag
als beklaagde verschijnen Pieter Johan Willems. Zelfwas
hij niet gekomen, maar wel zijne vrouw, die mededeelde
dat haar man de koorts had. Daar hij geen belang had
bij uitstel der zaak waartoe de Rechtbank overigens
bereid was ging men met de behandeling voort (verstek).
vloeiende, gemakkelijke manier van spreken. Hoewel zijn reis
beschrijvingen hier en daar zeer belangwekkend waren, heb ik
in mijn leven nooit iemand ontmoet, op wien de naam vanmen-
schenhater zoo toepasselijk was als op dezen man. De koele
verachtelijke toon, waarop hij over ieder sprak, de lage drijfveeren,
die hij aan goede daden toeschreef, de bedekte spot, die in zijn
woorden lag opgesloten, waar het zaken gold, die de meesten
onzer als heilig beschouwen, zijn geheele cynische levensop
vatting, eindelijk, zou, indien zij niet zoo verregaand koel en
liefdeloos geweest was, misschien op mijn lachspieren gewerkt
hebben. Dat de man een stormachtige jeugd gehad bad, was
zichtbaar aan zijn gelaat; dat hij afgestompt was voor rein en
edel levensgenot, was merkbaar aan zyn wijze van spreken.
Maar ofschoon ik hem reeds instinctmatig haatte, kon ik toch
niet nalaten naar hem te luisteren en moest ik medelachcn over
zyn scherpe, doch geestige opmerkingen.
„Hoe heet hij?" fluisterde ik mijn buurman in het oor.
„Chesham," antwoordde deze. „Een aardige kerel, maar geen
katje om zonder handschoenen aan te raken."
„Dat geloof ik ook niet," zeide ik.
Op datzelfde oogenblik trad Harding, een van onze beste whistr
spelers, de kamer binnen, om te vragen of ik medeging naar de
groene tafel.
„Wat! Chesham? Zijt gij terug?" riep hij nit.
„Nu kunnen wij weder een ouderwetsch partijtje maken. Ga
mede naar de speelzaal. Vreeman zit daar reeds te wachten."
„Wie is de vierde vroeg Chesham.
Harding keek de kamer rond. „Wij zullen het Norris vragen.
Hij begint fatsoenlijk te spelen."
„Ik houd niet van lui die pas beginnen."
Chesham stond op en volgde Harding. Het viel mij op, dat hij
zich met moeite van zijn stoel ophief en terwijl ik hem naar de
speelzaal volgde, zag ik dat hij erg mank liep. Hij gebruikte
geen stok, maar strompelde langzaam en met moeite voort.
„Hij is, zelfs tot in zijn lichaamsgebreken, een echte Asmodée,"
dacht ik, toen wij de gezellige speelzaal binnentraden, waar de
groene tafel, met twee spellen kaarten gereed stond.
Natuurlijk was ik, even als alle jongelieden, verwaand en
verbeeldde ik mij dat ik uitstekend speelde. Ik ergerde mij over
des vreemdelings onbeleefde aanmerking en die ergernis werd nog
grooter, toen bij het afnemen der kaarten, het lot bepaald heb
bende dat wij samen moesten spelen, hij verachtelijk zyn schou
ders ophaalde. Hij moest geven.
„Speel jullie nog altyd zoo bespottelyk laag?" vroeg hij, ter-
wyl de kaarten uit zyn vlugge vingers gleden.
„Ik weet niet wat je laag noemt," zeide Harding. „Wij spelen
tegenwoordig om goudgeld, maar je kunt natuurlijk wedden om wat
De vrouw mocht in de zaal blijven om te hooren wat er
wel over het hoofd van haren heer pemaal zou komen.
Nu, het was meer origineel of zonderling, dan erg, wat
hij gedaan had. Hij schijnt namelijk de merkwaardige
neiging te bezitten om, als hij een borrel opheeft, de leden
van het vrouwelijk gesjacht teschudden! Den 4 dezer
had hij, wat dieper dan wenschelijk is, in het glaasje
gekeken. Over den Nieuwendijk wandelende, gaf hij aan
zijne neiging toe en liep hij op eene vrouw aan, die hij
beetnam en terdege schudde. Toen ging hij rustig door
tot den Dam, waar hij weder eene vrouw buit maakte,
die hij, tot hare onbeschrijfelijke ontsteltenis, als een
apothekersdrankje doorschudde. Het goede mensch was
heel erg „geschrokken", maar had niet het minste letsel
opgedaan, 's Mans neiging te verklaren is niet gemakkelijk.
Mogelijk dat bij hem, onbewust, eene aesthetische drijfveer
werkte. Van het vrouwtje namelijk, dat op den Dam
doorgeschud was, kan men, als Dickens van Uriah Heep,
getuigen dat zij een ugly face had.
Het requisitoir luidde: f 15 boete. De voorzitter der
Rechtbank, die het vrouwelijk hart blijkbaar kent, deed de
vrouw van den beklaagde, die, gelijk gezegd, de zitting
mocht bijwonen, opmerken, dat zij niet veel moois van
haren man gehoord had. Daarom vermaande hij haar,
hem daarover toch geen standjes te maken.
Voor gemelde Rechtbank (kamer van strafzaken) stonden
jl. Woensdag terecht twee vrouwen, moeder en dochter.
Beide waren sedert de laatste jaren in het hotel „Adrian"
in de Kalverstraat te Amsterdam werkzaam als schoon
maaksters. Ofschoon er nu en dan wel geklaagd werd over
vermissing van voorwerpen, had men aanvankelijk geen
vermoeden op de schoonmaaksters. Op een goeden dag
was echter een stuk zeildoek, dat op een trap in den gang
lag, verdwenen. De portier vond dit wel wat al te raadsel
achtig, daar hij het een oogenblik te voren nog gezien
had. De politie werd gewaarschuwd en een onderzoek in
de woning der schoonmaaksters ingesteld. Eene rijke ver
zameling buitgemaakte hotel voorwerpen werd er aange
troffen. Kussensloopen, servetten, blikjes, blaadjes, vorken,
lepeltjes, waskaarsen, enz. De heer Adrian die sedert
het hötel aan den heer Doijer overdroeg heeft te voren
van den diefstal nooit iets bemerkt. Alleen kwam het
hem wel vreemd voor, dat de vrouwen zoo plat als een
schol het hötel binnentraden en er dik en opgezet uitgingen.
Beide beklaagden bekenden. De eerste, de moeder, scheen
onder het requisitoir van het O. M. negen maanden
vrij onverschillig; blijkbaar viel het haar mede. De dochter
weende. Zij schijnt door hare moeder verleid te zijn. Tegen
haar werden zes maanden geëischt.
Een viertal Rijkstelegrafisten van het Hoofdkantoor
te Amsterdam hebben zich voor den dienst in de Transvaal
aangemeld.
De commissaris van politie der 2de sectie te Amster
dam vestigt de aandacht op de practijken van Cornelis
Bakker, 43 jaar, lengte gewoon, haar donker, kleur rood,
neus rood en dik, uiterlijk gemeen, dragende verschillende
kleeding, woonachtig in de gemeente Landsmeer en afkom
stig van Broek in Waterland, achtereenvolgens gewoond
hebbende te Enkhuizen en Purmerende. Aan verschillende
handelaren en kooplieden in het binnen- en buitenland zijn
door hem brieven gezonden, gelijk bij gevestigde kooplieden
gebruikelijk is, en voorzien van een gedrukt zijschrijft,
luidende„G. Jbz. Bakker, handelaar in effecten, bezorgt
gelden op hypotheek en op wissels ter incasso; telegram
adres Bakker, Landsmeer." Dientengevolge worden door
hen bestelde goederen meestal zonder eenig voorafgaand
onderzoek afgezonden, welke hij spoedig te gelde maakt,
geholpen door Jacob Yisser, 39 jaren, herkomstig van
Enkhuizen, lang van gestalte, met donker grijzend haar
en dito knevel, te Arasterdam woonachtig, op de Bickers-
gracht No. 68. Van betaling der bedoelde goederen is in
de meeste gevallen geen sprake. Beide personen werden
te Amsterdam en te Leeuwarden wegens oplichting veroor
deeld ieder tot een jaar celstraf.
De beschrijving, welke de heer Yan Eeden, te Haarlem,
in het „Album der Natuur" van het eiland Terschelling
gegeven heeft, is niet zonder belangrijke resultaten gebleven.
De Anierikaansche boschbes (vaccinium macroparcum), welke
je wilt, als er straks meer heeren komen."
Chesham speelde ongetwijfeld buitengewoon fijn. In den loop
van verschillende robbers, speelden wy herhaaldelijk samen. Wan
neer ik zijn partner was, maakte hij voortdurend allerlei
aanmerkingen, terwijl hij bovendien zijn afkeuring onophoudelijk
te kennen gaf in gebaren, die mij nog meer van mijn stuk brach
ten dan woorden. Een paar malen hield ik tegen hem vol dat
ik gelijk had. Hij verwaardigde zich niet eens met mij te rede
twisten, maar schudde schouderophalend de kaarten en ging met
spelen voort.
De minachting, waarmede hjj mij behandelde, verbitterde mij
dermate, dat mijn haat tegen hem hoe langer hoe grooter werd
en ik deed wat ik kon om hem geld af te zetten. Verschillende
heeren waren thans binnen gekomen en hadden zich om de speel
tafel geschaard, zoodat Chesham naar hartelust aar. het wedden
kon gaan.
Terwijl wij een oogenblik rust hielden, zeide een der heeren
„Is Rothwell al uit Somersetshire teruggekeerd?"
„Is die gek weder in Engeland?" vroeg Chesham, zonder zijn
oogen van de kaarten op te heffen, of er op te lptten tot wien
deze vraag gericht werd.
„Pardon, ik vergat dat hij iets met die ongelukkige geschiede
nis heeft te maken gehad," antwoordde de ander, terwijl hij een
oogenblik zijn hand op Chesham's heup legde.
„Ja, ik vervloek hem," antwoordde Chesham, zijn wenkbrauwen
samentrekkend; „hem en dien anderen grooten zot, zijn vriend.
Maar ik heb met beiden afgerekend."
Deze woorden werden uitgesproken op een toon, die het ge
zelschap voor een oogenblik den mond scheen te snoeren.
„Kapitein Chesham," zeide ik, „zou ik u in herinnering mogen
brengen, dat Lord Rothwell een intieme vriend van mij is?"
„Zoo," antwoordde hij, zoo koel mogelijk. „Dan geef ik u bij
deze de vrijheid, mijn woorden aan hem over te brengen. Gij
moet uitkomen, mijnheer Norris."
Wij zetten zonder verdere verklaringen ons spel voort. Ik won
en verloor bij beurten en hoewel wij veel hooger speelden dan
gewoonlijk, had ik er nog geen geld bij laten zitten. Intusschen
verliepen de uren en dropen de toeschouwers van lieverlede af.
Wij speelden thans met ons vijven. Toen ik een robber uitviel
en dus eenige oogenblikken rust kon nemen, kwam Vigor naar
mij toe en fluisterde my in het oor: „Wees voorzichtig met dien
Chesham. Hij is een berucht speler."
„Maak u niet ongerust," antwoordde ik. „Ik zal oppassen."
Toen de robber uit was, stond de persoon, die voor mij moest
plaats maken, op om te vertrekken.
Hij was een gematigd speler en ongetwijfeld blijde dat hij, met dertig
pond sterling in zyn zak, naar huis kon gaan. (Wordt vervolgd.)