HELDERSCHE EK NIEUWEDIEPER COURANT. en ilflMeHad Tour Hollands Noorderkwartier. 1887. N° 133. Jaargang 45. Zondag 6 November. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. 13> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 3 November. De stormachtige dagen, die moeder natuur ons tegen woordig doet doorleven, geven aan onze hoofdstad weer meer en meer haar wint er-aanzien. Van de prachtige iepen, olmen en beuken langs Heeren- en Keizersgrachten is ook het laatste overblijfsel verdwenen van het keurige loof, dat ze dezen zomer sierde. De plantsoenen en parken binnen de stad, die in het schoone jaargetijde zoo velen een aangename rust- of speelplaats boden, zien er nu uit alsof een booze geest er heeft huisgehouden en al het schoon heeft geroofd, dat nog weinige maanden geleden het oog bekoorde en het hart verrukte. Bloemen en bladeren, de storm rukt ze onverbiddelijk af, drijft ze in dolle vaart voor zich heen en laat ons niets dan naakte, kale takken, waarop straks de winterkoning zijn sneeuw en zijn ijzel zal spreiden, als de merkteekenen, dat nu zijn heerschappij is aangebroken. Met zijn bulderende en loeiende vlagen houdt de storm opruiming onder hetgeen de zomer bij zijn vertrek heeft achtergelaten, en maakt hij ruim baan voor den winter, van wiens voorposten we den dreunenden stap reeds hooren. Ik lehoef niet te zeggen, dat menigeen met angst en schrik die winterdagen ziet komen. Maar voor velen daarentegen is deze storm- en regenperiode toch juist ,/een kolfje naar hun hand." De eigenaars der groote magazijnen in Amsterdam zullen u bijv. dadelijk toestemmen, dat dit voor hen „liet rechte weêrtje" is. Wat men gewoon is een mooie nazomer te noemen, is voor de handelaars in kachels en winterkleeren vaak een geduchte streep door de rekening, daar het publiek dan zijne inkoopen van dag tot dag uitstelt en het van uitstel vaak tot afstel laat komen. Maar in een herfst met ruw weer en, zooals we het indezen ook al hadden, liefst met wat sneeuw, is daar geen sprake van. Ieder, wiens beurs hem geen onoverkomelijke belet selen in den weg legt, haast zich om tegen de aanstaande winterdagen de noodzakelijke inkoopen te gaan doen. Daarom Naar het Engelsch van HUGH CONWAY. Ik gaf hem omstandig verslag van hetgeen er gebeurd was, zonder echter namen te noemen. Lord Rothwell zette een ernstig gezicht en streek peinzend zyn langen bruinen baard. „Het was niet goed van je, Philip, en het spijt mij dat ik dit van je heb moeten hooren. Hoe wist ge dat ge geld genoeg zoudt hebben, om je verlies te betalen? Een fatsoenlijk man mag dat zelfs in de opgewondenheid van het spel niet vergeten." Ik liet het hoofd hangen. Als ik mijn schuld niet had kunnen betalen, zou mij niets overgeschoten zyn, dan mij door een pi stoolschot het leven te benemen." „Neen, niet veel anders. Het was de eenige keus die je over bleef. Als ge by mij gekomen waart, zou ik het geld betaald hebben; maar ge hadt gelijk, dat ge u eerst tot Grace wendet. Ik ben blijde dat ge het my verteld hebt." „Mynheer Grace had my laten beloven, dat ik het u vertel len zou?" „Zoo? Waarom?" „Omdat ik het geld had verloren aan een man, die kapitein Cheaham heet. Hy zeide dat gij met dien persoon bekend waart." „Cbesham!" riep Rothwell uit. „Zijt ge met dien schavuit in aanraking gekomen? Nu zie ik toch dat de wereld niet groot is', Philip." „Weet gij iets van hem?" vroeg ik. „Ja, ik weet iets van hem en ik zou gaarne nog iets meer van hem weten; maar daar zal ik wel nooit achter komen," voegde hij er bij. „Ontvlied dien man als een slang, Philip. Hij heeft reeds kwaad genoeg gedaan." ^Hy spreekt over n alsof hij u haat, Lord Rothwell." „Hy heeft geen reden mij te haten. Zyn eenige grief tegen my is, dat ik de secondant was van een vriend van mij, die hem jaren geleden door zijn heup heeft geschoten." De zaak helderde zich op en ik werd nieuwsgierig. „Mag ik den naam van uw vriend weten?" vroeg ik. Rothwell trok aan zyn baard en bedacht zich een oogenblik. „Ja," zeide bij, „dat is geen geheim. Iedereen weet het. Het was Sir Laurence Estmere." „Valentyn's vader." „Ja, Valentyn's vader en mijn dierbaarste vriend." „Hij heeft, toen hij gisterenavond op mijn kamer kwam, om zich zijn schuld te laten betalen, Valentyn zoo beleedigd, dat deze hem een slag op het hoofd heeft gegeven, die hem duizelig op den grond deed vallen." „Wat had de ellendeling tegen hem gezegd „Ik weet niet of ik u dit wel vertellen mag, Lord Rothwell," zeide ik, twijfelend. „Ja, zeg my alles," antwoordde hij, op een toon van gezag. „Er zijn geen geheimen tusschen Valentijn en mij." Ik geloofde hem op zijn woord en vertelde hem het geheele onderhoud, terwijl ik zelfs de schandelijke beschuldiging van Chesham niet verzweeg. Rothwell werd onrustig en liep zenuw achtig de kamer op en neder, zonder op de op den grond ver spreide manuscripten te letten. „Hij heeft het dus zelf gezegd," hoorde ik hem mompelen. „Maar toch wil ik het niet gelooven, neen nooit, nooit! Het moet een leugen zyn. Zy was rein en edel. Zij zou zich nooit zoo vernederd hebben, zelfs niet al had zij dien ellendeling be mind. O, dat het my gegeven ware, aan dat booze, zwarte hart de waarheid te ontwringen 1" is hef, ondanks het zeer ongunstige weder, drukker en levendiger dan ooit in Amsterdam, en spannen de winkeliers hunne beste krachten in om door keur van etalages en door het uitstallen van de nieuwste snufjes op mode- en kunstgebied het publiek tot kijken en koopen aan te lokken, Het is een eigenaardig genot, 's avonds een wan deling door de Kalverstraat, den Nieuwendijk en andere groote winkelstraten te maken en het oog te laten dwalen over alles wat daar met zooveel smaak en overvloed achter de kolossale spiegelruiten te bewonderen valt. Men opent en sluit hier met onvermoeide volharding de eène tentoon stelling na de andere; maar er is werkelijk geen mooier en eigenaardiger tentoonstelling denkbaar dan die lange reeks van met zorg gerangschikte uitstallingen onzer groote winkels. Men vindt er de meest mogelijke afwisseling, en kan zich verzekerd houden er altijd iets nieuws en onder het bekende toch ook altijd fraais te zullen aantreffen. Alleen is het, niet voor het publiek maar voor de winke liers, te bejammeren, dat hun aantal zoo buiten alle ver houding groot is. De concurrentie doet zich bijzonder scherp gevoelen en dwingt tot een omzet van goederen met de kleinst mogelijke winst. Men tracht te wedijveren in het doen van verleidelijke aanbiedingen tegen „ongelooflijk lage prijzen." En werkelijk, de prijzen zijn laag gesteld; maar de gelegenheden om te koopen zijn zóó talrijk, dat sommige winkeliers met volgestapelde magazijnen zitten en bijna geen vermindering in den voorraad zien komen. De couranten wemelen van advertenties, waarbij het oude praatje van „uitverkoop" wegens vertimrnering of wegens liquidatie of wegens een andere reden de eerste de beste die maar voor de hand ligt schering en inslag vormt. Sommige winkels van gemaakte kleederen (zich noemende en schrijvende confectie-magazijnen) beginnen reeds kleine kunstmiddeltjes aan te wenden om hunne clientèle te vermeerderen: zij beloven horloges, domino spelen en andere snuisterijen voor de kinderen, die met hunne mama's bij hen komen koopen. Eerlang wordt hier nog het voorbeeld gevolgd van sommige Parijsche mode magazijnen, die een afzonderlijke kamer gereed hebben, waar de jeugd zich kan amuseeren met hobbelpaarden, schommels, prenteboeken, enz., terwijl de ouders in het magazijn hunne inkoopen doen. Voorraad en keus van koop waar is er dus genoeg in de magazijnen en winkels der hoofdstad; en indien het publiek nu maar hij het koopen wat minder zuinig wilde te werk gaan, zouden de winkeliers niets te klagen hebben. Doch de geest van bezuiniging schijnt tegenwoordig wel in de lucht te zitten. De begrootings-discussiën in onzen Gemeenteraad hebben er dezen keer althans geducht blijk van gegeven. In de laatste twintig jaar heeft misschien geen der begrootingen hier zoo felle oppositie te lijden gehad als deze. Trouwens, reeds uit het feit dat de Raad niet minder dan zeven lange middag- en avondzittingen aan de behandeling der begrooting wijdde, kan men nagaan, dat er heel wat verhandeld is. En van alle kanten was de aandrang tot bezuiniging de leus, die de beraadslagingen beheerschte. In mijn vorigen Brief stipte ik reeds aan dat de verdubbeling van het straatgeld met verpletterende meerderheid verworpen werd; en een even kenmerkend feit was de aanneming van een amendement-Hovy om eerlang tot verhooging van het schoolgeld over te gaan. Tien jaar geleden zou de aanneming van zulk een amen dement in den Amsterdamschen Gemeenteraad een onmoge lijkheid zijn geweest; maar thans was den leden de schrik om 't hart geslagen en onder den indruk van een schrik doet de mensch wel eens dingen, waartoe hij anders niet zou zijn overgegaan. En het gaat in alle dingen zoo: de tijden veranderen, en wij mèt hen. Het Gemeentebestuur is nog altijd gewoon, op weelderigen voet huis te houden maar de burgerij heeft nu door hare wettige vertegenwoor digers doen uitspreken, dat hierin verandering moet komen. En zoo werd er dan geschrapt dat het een aard hadf 1000 op de brandstoffen voor het raadhuis, f 2000 op de schrijf- loonen en bureaubehoeften, f 1000 op het onderhoud van het raadhuis, f 1000 op het onderhoud en den aankoop van meubelen, f 1500 op de uitgave van het Gemeenteblad, „Gij zegt dat Valentijn hem op den grond heeft geslagen zeide hij, zich tot mij wendende. „Ja, plat als een pannekoek. En de slag was raak ook. Hij sloeg met zyn hoofd tegen mijn bonhenr de jour." „Het verwondert mij, dat hij hem niet heeft doodgeslagen. Gij zoudt dat, als ge in zijn plaats geweest waart, zeker gedaan hebben, niet waar, Philip?" „Ik denk het wel," was mijn antwoord. „Evenzoo Laurence Estmere, Valentijn's vader. Hy zou hem met wellust vermoord hebben, op dien noodlottigen dag, toen zij op dat groene grasveld in Belgie, tegenover elkander stonden. Als hij hem ooit weder mocht ontmoeten, is Chesham een man des doods." „En Lady Estmere?" vroeg ik. „Lady Estmere, mijnheer, is zoo rein als de dag," zeide Lord Rothwell, met ongewone opgewondenheid. „Ik zweer het; ik heb haar gekend en bemind vóór zy Sir Laurence ooit ontmoet had en ik schaam my niet er voor uit te komen, dat ik haar nog liefheb. Lady Estmere zou zich zoo verlaagd hebben, voor een ellendeling als Chesham! Het is onmogelijk. Gy kent haar. Welnn, bestudeer haar karakter, praat met haar, luister naar haar, leer haar liefhebben en zeg dan of, al werd de waarheid van dit afschuwelijk schandaal door de geheele wereld bekrach- tigd, gy het ooit zoudt gelooven." „Ik zon het nooit gelooven," antwoordde ik oprecht. Lord Rothwell liep een wyle met groote stappen de kamer op en neder, blykbaar aan hevige ontroering ten prooi. Toen ging hij zitten en zag mij ernstig aan. Er was iets in Lord Rothwell's helderen blik, dat mij den indruk gaf, alsof geen valschaard dien zou kunnen weerstaan. Doch daar ik de zuivere waarheid sprak, behoefde ik dien blik niet te vermijden. „Neen," antwoordde hy, natuurlijk gelooft gij het niet, want gij hebt haar reeds lief gekregen, of zult dat spoedig doen. Ik geloof, dat het misschien beter is, dat ik u met de droevige geschiedenis bekend maak. Laurence en zijn vrouw waren, naar den uiterlyken schijn, zoo gelukkig als twee echtelieden slechts zijn kunnen. Indien zij in karakter al eenigszins mochten ver schillen, zoo werd dat verschil door wederzijdsche liefde in even wicht gehouden. Op zekeren dag kwam Estmere bij mij als een bezetene. Zyn vrouw was hem ontrouw geworden, verklaarde hij. Ik lachte verachtelyk, daar dit denkbeeld mij, die haar bemind had eerder dan hy, meer dan onzinnig toescheen. Even wel had ik haar mijn liefde nooit verklaard, daar ik destijds een man was zonder fortuin en zonder titel. Maar, zooals ik zeide, ik lachte om Laurence's razernij en sidderde tegelijk. Niet omdat ik een oogenblik dacht dat hij de waarheid sprak, maar omdat ik vreesde dat mijn in sommige opzichten zóó zonderlinge vriend, zijn verstand had verloren. Doch hij was even gezond van zinnen als ik en toen ik mij eindelyk verwaardigde hem te woord te staan en te beproeven hem van zyn dwaasheid te overtuigen, werd ik verslagen door zijn bewering, dat hij van het gepleegde verraad ooggetnige was geweest en moest ik hem wel voor het oogenblik gelooven. Zijn vermoedens schenen zich werkelyk door zekere onbeduidende omstandigheden te bevestigen. Zyn vrouw verliet zyn woning en zij zagen elkander nooit terug. Of zij ooit een verklaring gevraagd heeft, betwijfel ik, daar Lady Estmere even trotsch was als haar echtgenoot. Een paar maanden later nam hij mij met zich naar het buitenland, om met Richard Ches ham af te rekenen. Ik mag den duivel niet zwarter maken dan hij is en moet zeggen dat hij zijn straf moedig onderging. Hy ontkende niets en verklaarde met koud cynismus, z\jn vijand voldoening te zullen verschaffen. Sedert dien dag loopt hy kreupel, maar dit ia een armzalige straf voor de misdaad van twee men- schenlevens verwoest te hebben. Nu weet ge alle3 wat ik weet." „Maar hoe kon de naam van Lady Estmere in verband genoemd worden met dien van Chesham?" „Richard Chesham," zeide Rothwell, eenigszins aarzelend, „was een verre neef van Lady Estmere, en men zegt dat zij geënga geerd zyn geweest. Als dat waar is, moet zij, óf hem niet gekend hebben, óf toen zij hem leerde kennen, het engagement hebben verbroken. Doch al die dingen waren gebeurd, vóór zy met Sir Laurence kennis maakte. Deze scheen er iets van te weten en was, misschien om den man voor zijn teleurstelling eenige vergoeding te geven, vriendelijk en behulpzaam voor den kapitein en ontving hem dikwyls als gast aan zyn huis. Toen de uitbarsting plaats had, was hij juist bij hen gelogeerd." „Het is onverklaarbaar," zeide ik, „maar toch zyt gij overtuigd van haar onschuld?" „Ja, volkomen. Ik zou er mijn leven voor op het spel zetten. Hoe zou ik anders thans nog haar vriend zyn Een oogenblik, toen Laurence Estmere zoo stellig het tegendeel beweerde, heb ik getwijfeld. Maar toen ik haar terugzag, wist ik dat zij on schuldig was. Bovendien, al was zij schuldig geweest, Philip al had zy mijn besten vriend bedrogen en zich zóó verlaagd, toch zou ik, toen zij door haar echtgenoot verstooten werd, die vrouw in mijn armen genomen hebben en haar hebben liefgehad en geëerd, zooals nimmer eenige vrouw bemind werd. Gy zult mij misschien overdreven vinden, maar ik was jong en zy was alleen. Doch één blik uit hare reine oogen, was genoeg om al dergelijke gedachten voor altijd uit mijn hart te verbannen en mij tegen de gansche wereld in hare onschuld te doen gelooven. Mijn jarenlange zwerftochten hebben mij tot kalmte gebracht en het verledene moet het verledene blijven. Lady Estmere en ik zyn eenvoudig vrienden gebleven en die verhouding zal waar schijnlijk niet veranderen tot het einde onzer dagen. Wanneer zult ge haar terugzien, Philip?" „Ik hoop morgen naar Bournemouth te gaan," antwoordde ik, terwyl de gedachte aan het doel van die reis mij deed blozen. „Goed. Groet haar van my. Misschien kom ik wel eens een paar dagen over. Maak het hof niet aan Claudine Neville, daar Lady Estmere zich haar reeds lang heeft toegeëigend voor Valentijn." „Valentyn loopt alles mede," zeide ik, mij bukkende om mijn hoed op te nemen en mijn blos te verbergen. „Niet alles," zeide Rothwell veelbeteekenend. „Vaarwel dan, als gij naar huis moet. Pas verder op voor speelschulden, mijn jongen." Raadselachtige voorspellingen. Er werd niets getelegrafeerd dan drie letters op een Btrookje rose papier en die letters waren „Kom". Ofschoon er negentien woorden aan het telegram mochten worden toegevoegd, had Valentyn het bij die drie letters gelaten. En dit was voor my volkomen genoeg. Ik pakte mijn koffer en berichtte aan mijn collega's, dat ik voor geruimen tijd de stad ging verlaten. Zat Claudine niet te Bournemouth misschien op mijn komst te wachten Alle hinderpalen waren, indien zy ooit bestaan hadden, thans uit den weg geruimd en terwijl de trein my eindelyk naar mijn dorado voerde, zat ik te bedenken, wanneer en waar ik Claudine het zoo vurig begeerde „jawoord" zou vragen. De trein ging, naar ik mij verbeeldde, ontzettend langzaam. In de enkele oogenblikken, dat ik 'ijd vond om aan iets anders te denken, behalve aan een sierlijke gestalte, een paar grijze oogen en een klassiek profiel, bepn jfde ik een brief op te stellen aan de Times, het Ministerie van Koophandel of de Spoorweg directie, om mijn beklag te doen over de schandelyke traagheid waarmede men op deze lijn vervoerd werd. Doch tot mijn ver-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1