HELDERSCHE M IVTIEUWED1EPER COURANT. Nieuws- en Aivertentiellai woor Hollands Noorderkwartier. 1887. N°145. Zondag 4 December. Jaargang 45. Uitgever A A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. 217h en 'Ï17r. EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS. „Wij huldigen het goede." Verschijut Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. nementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. tevrouw de weduwe BeldingVan Alten bewoont een jg bovenhuis op het deftigste gedeelte van de Prinsen- rht te Amsterdam. Alles in haar elegante woning ademt ak en confort, ook de keurig gemeubelde huiskamer, allerwegen de gegoedheid, maar meer nog de beschaving eigenaresse doet gissen. In den vóóravond van 5 De- ber treden wij die huiskamer binnen, waar Mevrouw ling druk bezig is met de laatste toebereidselen voor Sint-Nicolaasfeest, daarin bijgestaan door een twaalfjarig tje, dat bij de rijke tante wordt „grootgebracht", hters heeft mevrouw niet; slechts een eenige zoon, die advocaat studeert en, om mama's rustige leventje min mogelijk te storen, ergens in de „nieuwe stad" kamers woont. Adriaan Belding studeert flink, heeft paar prachtige examens achter den rug en ziet met ïstheid zijn promotie tegemoet. Hij is dan ook mama's ippel, mama's trots! Voor hem het keurigste geschenk, kostbaar bewerkte gouden horlogeketting, met fijn- ichte sluwheid in een surprise weggemoffeld, en begeleid een vierregelig versje, eigen vinding van mama en nhandig door haar geschreven. Na meer dan een uur lids en pakkens is de kostelijke verrassing eindelijk iedmaar nu komt de vraag: wie zal het pakje bezorgen meiden zijn te bekend, het nichtje ook, wacht, het fske van den kruier aan de overzij zal het doen: hij is ias komen wonen. Let goed op, ventje: Scheltemastraat, No. 2176, eerste e; een huis met een balkon, schuin over een bakker." Iet ventje zou er stellig goed op letten. En met dat hlijke voornemen aanvaardde hij zijn langen tocht. orabere overpeinzingen doorkruisten dezen avond het fd van de zieke juffrouw Willems, overpeinzingen die •echt in strijd waren met al wat feestelijk en vroolijk In de eenzaamheid op haar schamele legerstede uit trekt, waar zij grootendeels de zoo hoog noodige ver ging moest missen, dacht zij terug aan langvervlogen £n, toen er óók in hare woning Sint-Nicolaas gevierd fd en zij, aan de zijde van een liefhebbend echtgenoot jte midden van een groepje joelende kinderen, blijmoedig Naar het Engelsch van HUGH CONWAY. „Kies tusschen haar en m ij." Twee dagen gingen voorbij, zonder dat ik den betwistbaren öd met mijn vader betreden had. Toch hield ik mij overtuigd, wanneer de zaak weder tusschen ons bepraat werd, er een Es zon komen in mijn leven. Niet dat ik er voor een oogen- l aan dacht, afstand te doen van Claudine's bezit, omdat mijn fer zich tegen mijn keus verzette. Hoezeer ik hem ook lief- L weet ik dat er grenzen zijn aan de plichten, die een zoon vader verschuldigd isdat er toestanden zijn, waarin een hsch recht heeft het ouderlijk gezag voor nietig te verklaren, heeft mij geen geldige reden gegeven, waarom hij zich tegen n huwelijk met Claudine verzet. Als de wereld Lady Estmere idige daden ten laste legt, ia het wreedaardig die daden aan |e nicht te bezoeken. Indien ik Lord Rothwell al had geloofd, n hij mij waarschuwde dat mijn vader deze verbintenis zou euren, had ik steeds geleefd in de overtuiging dat alle verzet pst wijken, als hij haar zien zou. Hij had verklaard dat hij ir mooi vondhij had niets op haar aan te merkenhet was ien haar bloedverwantschap met Lady Estmere, dat haar hate- maakte in zijn oogen. Ik zuchtte diep toen ik bedacht wat gebeuren zou, als het onderwerp weder met mijn vader werd jgeroerd. riet speet mij te bemerken dat hij terstond na zijn terugkomst, zijn oude manier van leven scheen te vervallen. Elke afge ven draad werd weder opgenomen, zoodat men gedacht zou (ben dat hij, in plaats van de nieuwe wereld doorreisd te Iben, een dagje van huis was geweest. j)en dag na zijn terugkeer nam hij een wetenschappelijk tijd rift ter hand en begon dat te lezen bij de vouw die hij in boek gelegd had, vóór hij Engeland verliet. Geheel zooals leger, bracht hij uren met zijn boeken door, terwijl hij stil en nzend zyn lange wandelingen hervatte. Ik zag niet dat hij in Iig opzicht veranderd was, noch ook dat er vooruitzicht bestond hij veranderen zou. n die eerste dagen staalde ik mij voor den strijd die ik wist i komen moest. Ik durfde dien strijd niet langer verschuiven. (nt hoewel Valentijn de onheuschc bejegening, hem door mijn er aangedaan, misschien voor zyn moeder verzwegen had, it zij dat hij was teruggekeerd. Zij, zoowel als Claudine, zat arschijnlyk op tyding te wachten of zij dachten wellicht dat mijn vader met my zou brengen. Wat zullen zy zeggen, nneer zy de waarheid hooren en vernemen zullen dat hij niets ji het huwelijk weten wil? Ik lag des nachts uren wakker, over den stand van zaken na te denken, en hoe meer ik irover peinsde, des te sterker werd ik overtuigd van de droevige arheid, dat de tijd gekomen was, dat ik kiezen moest tusschen vrouw die ik liefhad en mijn vader. De spanning werd ondragelyk. Ofschoon wij vriendschappelijk It elkander omgingen, voelde ik dat er iets was tusschen myn Her en myzelven, iets waardoor het oude vertrouwen gebroken n. Ik hoopte dat hy spreken zou, maar hij toonde geen ieigdheid het onderwerp op het tapijt te brengen, zoodat ik t een bezwaard hart, my gedwongen zag zelf den aanval te tinnen. de toekomst tegemoet zag. Helaas, hoe weinig waren die vooruitzichten verwezenlijkt! Niet lang duurde het of zij moest haren man ten grave zien dalen„overwerkt" zei de dokter, „bezweken in den strijd des levens", dacht zij er bij. En mèt haar man, verdwenen ook de broodwinning en de welvaart, en braken er nu dagen van kommer en ellende voor haar aan. Schitterende beloften kreeg zij genoeg van hare vroegere vrienden en bekenden, maar ach, hoe weinig werden zij verwezenlijkt. En toen, weêr vele jaren later, dat ontzettende verdriet, grooter nog dan al het andere: het wangedrag van haren oudsten zoon, haren Jan, die, goed van hart maar lichtzinnig van hoofd, te midden zijner even brooddronken makkers blindelings den weg des verderfs was opgebold. Hare twee andere kinderen, beiden meisjes, hadden haar altijd veel genoegen gegeven; maar van Jan had zij veel hartzeer beleefd, en eindelijk was hij, om zijn schuldeischers te ontloopen, met de noorderzon vertrokken, zonder dat zelfs zijn eigen moeder wist waarheen, naar Amerika zei de een, naar de Oost als koloniaal beweerde een ander. Jan was toen het zal nu een jaar of zeven geleden zijn twee en twintig. Geen wonder dat zijne zieke moeder in de eenzaamheid van haar lijden aan vroegere Sint-Nicolaasavonden terugdenkt, toen hij als een aanvallig knaapje, met sabel of trompet in de hand, op zijns vaders schoot dartelde en het hoogste lied uitzong. En nu zijn ze beiden weg, vader en Jan, reeds lang wegvader dood, en Jan Jan misschien ook. Heete tranen druppelen op dezen vroolijken Sint-Nicolaasavond langs de vermagerde wangen der lijdende vrouw. Arme moeder! Arme zoon! De kleine boodschapper van Mevrouw Belding legt inderdaad zeer oplettend zijn langen weg af, er is al thans weinig op straat of in de winkels te zien, waar hij niet op let. Bij mooi weêr en een frissche kou, is dat pakjes wegbrengen wel een aardig werk, en het ventje wilde wel dat hij er dezen avond nog een stuk of zes te bezorgen had. Al had hij honderd oogen, hij zou ze wel allen tegelijk kunnen gebruiken, zóóveel moois is er te zien; en zijne ooren behoeft hij ook niet in zijn zak te steken, want lustige groepjes, die een vroolijken deun zin gen, passeeren er bij menigte. Behalve in de nieuwe stad. Daar heerscht een kerkhofstilte. Het ventje zou er voor alles ter wereld niet willen wonen. Zoo philosopheerend, bereikt hij eindelijk de Scheltema-straat. Waar moet hij ook wezen? Wacht eens; mevrouw heeft het toch zoo duidelijk gezegd! O ja, 217d\ och neen, 270*, wel neen, het was bepaald 217, 217, juist, daar is hij er vlak voor. 217/j, een huis met een balkon, schuin over een bakker. Accoord! Hij schelt aan; de deur van het donkere huis in de donkere straat gaat open, en het oplettende ventje geeft zijn pakje af. O, kleine vreemdeling in dit nieuwe Jeruzalem, wist je dan niet, dat alle huizen in deze moderne wijken, ter ver goeding van de slecht sluitende deuren en de tochtende ramen, met sierlijk gebalustreerde balkons prijken? En was het u niet bekend, dat de schuinte over den bakker een wijd, zeer wijd gebied omspant? Zoo kwam, ondanks alle zorg van het goed oplettende kruiersknaapje, Mevrouw Beldings pakje op No. 217p. Voor een der vensters van de bovenkamer gezeten, waar lamp en haard afwezig, althans niet in functie zijn, heeft de jonkman, die deze kamer bewoont, bij het lichtschijnsel uit den bakkerswinkel het zoekend rondziende knaapje zien naderen. Hij zit daar reeds een geruimen tijd, met het hoofd op de hand geleund, en laat zijne gedachten den vrijen loop. De Sint-Nicolaasavond geeft hem ruime stof, en voor afleiding behoeft hij niet te vreezen, want de anders reeds stille straat is nu als uitgestorven. Hij schenkt dan ook slechts vluchtige aandacht aan den zoekenden jongen, en hervat dadelijk weer zijne droomerijen, totdat hij eensklaps en nu voor goed gestoord wordt door het meisje van „de juffrouw beneden", dat zonder kloppen binnenkomt en hem zonder spreken een pakje in de hand duwt. Voor lui die minstens drie maanden met de huur ten achteren zijn, heeft men zelfs in huizen met balkons niet veel respect. De jonkman ergert er zich dan ook niet meer aan, betast in het schemerdonker het pakje, vermoedt dat hier een misverstand in 't spel is, maar trekt toch het touwtje los en de papieren open. Zeker een grap van dezen of genen vriend, denkt hijeen hansworst met een grooten bochel vormt de inhoud. Doch dien bochel betastend, voelt hij er een doosje in verborgen, dat hij er uit haalt en ontsluit. Hoe straalt het glanzige goud zelfs in de Het was een heerlyke zomeravond. De zon was reeds zoo laag, dat hare stralen dragelijk werden. Ik had met mijn vader het middagmaal gebruikt en nadat wij nog een paar minuten aan het dessert gezeten hadden, waren wy opgestaan en naar buiten gewandeld. Wy liepen langzaam naar de heuvel en ter- wyl wij daar een oogenblik rust namen, dacht ik aan den dag toen ik myn eerste schrede gezet had in de groote buitenwereld. Myn herinnering dwaalde terug naar dat oogenblik, waarop ik met de stoomboot langs het oude huis voer en den verrekijker van den kapitein leende, om de donkere, op den heuvel staande gestalte na te oogen, totdat de tranen mij uit de oogen sprongen en het glas bevlekten, zoodat ik bet niet meer gebruiken kon. Ik herinnerde mij, hoe by dat eerste afscheid, mijn jongensnatuur in tweestrijd werd gebracht en ik mijzelven haatte en veroor deelde, omdat ik ooit had kunnen verlangen mijn vader te ver laten hoe ik schreide als ik dacht aan zijn verlatenheid. En thans, niet vele jaren later, werd ik gedwongen het recht uit te oefenen, dat mij als mensch gegeven was, om terwille van de vrouw die ik liefhad, tegen de bevelen myns vaders in opstand te komen. Misschien bemerkte mijn vader wat er in mij omging. Hy zag my vragend aan en ik geloof dat hij een paar opmer kingen gemaakt had over de schoone zonsondergang, die ik niet gehoord had. Eindelijk keerde ik my tot hem. „Ik hoop dat gij de zaak, waarover ik u op den dag uwer terugkomst gesproken heb, nog eens overwogen hebt," begon ik. „Zij is mij geen minuut uit de gedachten geweest," antwoordde hy, kalm en droevig. „Welnu," hervatte ik, „dan zult gij uw gebod zeker opheffen. Myn geluk daargelaten, kunt gy voor een schoondochter niet meer begeeren. Mijn aanstaande i3 schoon, lief, aanzienlijk van geboorte en indien zulk een aanbeveling noodig is, ryk." „Ik heb gesproken, Philipik heb niets meer te zeggen." „Dus heb ik te verstaan, dat gij Claudine, omdat zy de nicht is van de vrouw, wier echtgenoot haar in een vlaag van jaloezie verlaten heeft, onwaardig acht uw schoondochter te worden O, vader! Bedenk u nog eens! Bedenk dat ik haar lief hebBedenk wat uw besluit beteekent Ik vatte zijn hand, doch hij hield zijn oogen van mij afgewend. Zijn gelaat was bleek, maar die oude seherpe trek had zich, als het ware, om zijn mond gegroefd. Ik wist dat myn Jsmeekingen zonder baat zouden zijn. „Ik heb alles bedacht," zeide hy, „en myn antwoord blijft hetzelfde." „Gy verbiedt het dus bepaald?" „Ik verbied het. Wacht! Ik ga te ver. Gij zijt een man en moogt, neen, gy hebt het recht te doen wat gij wilt. Gij kunt morgen met juffrouw Neville trouwen. Ik kan u dit niet beletten." „Hoe kan ik met haar trouwen, terwijl ik van u afhankelijk ben Ik wil niet van haar geld leven. Ik moet dus wachten totdat ik een inkomen verdien." „Het is geen zaak van geld, Philip. Van dergelijke kwesties kan er, Goddank, tusschen ons nooit sprake zijn. Hetzij gij met mijn zin trouwt of niet, van een goed inkomen kunt gij u ver zekerd houden." „Hoe kan ik geld van u aannemen, wanneer ik dingen doe die u mishagen „Daarover behoeft gy u niet te bekommeren. Ik heb geld, dat u als myn zoon toekomt. Om financiëele bezwaren behoeft gij dus geen haarbreedte van uw plannen af te wyken. Maar Philip..." Hy hield op en zag mij met een smeekenden blik in zijn oogen, vlak in het gelaat. „Van den dag af, waarop gij in het huwelijk treedt met juffrouw Neville, de nicht van Lady Estmere, zullen gij en ik vreemdelingen voor elkander zijn. De vader en zoon die elkander jarenlang hebben liefgehad, zullen voor altijd van elkander gescheiden wordeD. Dit is de eenige bedreiging die ik my voorbehouddit de eenige invloed dien ik zal uit oefenen, om u van uw plan te weerhouden." Mijn oogen stonden vol tranen. Dat hij mij hard en wreed behandelde, wist ik. Maar ik had hem lief' en zonder zyn liefde was het'leven ellendig. Evenwel, mijn hart behoorde Claudine. Zooal3 ik gevreesd had, werd ik geroepen om tusschen die beiden te kiezen. Sedert mijn kindsche jaren wist ik hoe vruchteloos het waste beproeven mijn vader te verbidden, wanneer hij eens zijn besluit genomen had, doch ditmaal smeekte en bad ik hem zijn woorden in te trekken. Maar hij was onverzettelijk. Wel sprak hij op vriendelijken toon, alsof hij medelijden had met mij en met zich- zelvenja zelfs, alsof wij de slachtoffers waren van omstandig heden, meer dan van zijn dwaas vooroordeel of trots, of wat het ook wezen mocht. Eindelijk keerde ik my norsch en ver drietig van hem af. Toen volgde hy mij en stak mijn arm door den zynen. „Philip," sprak hy, „wij zullen niet meer over deze zaak spreken. Laat alle3 blijven zooals het was, totdat ik van u hoor dat juffrouw Neville uw vrouw is. Dan zal het tusschen ons gedaan zyn. Ik heb groote teleurstellingen gehad in het leven en ik zal ook deze moeten dragen. De zon is onder; laat ons naar huis gaan." Ik bleef nog een paar dagen te Torwood, maar het onderwerp werd niet meer aangeroerd behalve eens. Ik verlangde zeer te weten of mijn vader besloten had uit zijn afzondering te voor schijn te komen, dan wel of hij naar Engeland was teruggekeerd om zich weder in dat eenzame huis te begraven, zonder andere metgezellen dan zijn boeken. Ik wenschte van hem te hooren of hij tot de wereld zou tcrugkeeren en daar die plaats innemen, waarop zijn talenten hem aanspraak gavpn. Ik kwam met die vraag tot hem en gaf hem te kennen, dat ik hoopte dat hij tot dit laatste besloten was. Hij zag mij peinzend aan. „Ik had mij voorgenomen tot do wereld terug te keeren," zeide hij, „maar na mijn terugkeer ben ik van gevoelen veranderd." Ik wist wat hij bedoelde. „Gij zijt om mijnentwil veranderd vroeg ik. //Ik zal hier ten minste nog eenigen tijd blijven," antwoordde hy, zonder rechtstreeks op mijn vraag te antwoorden. Voor de eerste maal in myn leven kon ik mij nauwelijks weerhouden, bittere woorden tot hem te spreken. Immers hij bedoelde te zeggen, dat de tijding mijner huwelijksplannen hem van zijn voornemen om tot een nuttig, werkzaam leven terug to keeren, had doen afzien. Ik zeide echter niets, hoewel ik voelde dat zijn handelingen tegenover mij hoogst onrechtvaardig waren. Nu hij zijn kluizenaarsleven weder ging hervatten, had ik weinig hoop dat bij ooit weder uit zyn afzondering zou ta I voorschijn komen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1