HELDERSCHE KN NIEEWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Adrertentieblad yoor Hollands Noorderkwartier. 1887. N°151. Zondag 18 December. Jaargang 45, Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. P> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zn'erdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 15 December. „Het daghet in den oosten!* zou ik nu en dan met den lichter der oude rijmkroniek willen uitroepen, terwijl ik lezer dagen de vermeerderde teekenen van staatkundig leven en staatkundig besef in onze goede hoofdstad gadesld. ochten zij maar van blijvenden aard zijn, en niet weer 'oor de oude lusteloosheid en sleurgeest plaats maken, lodra wij weer aan de werking der nieuwe kieswet gewoon ;ijn geraakt 1 Yoorloopig echter is er werkelijk stof tot lijdschap, en zullen we wellicht bij de samenstelling der "amer van honderd ook in het nieuwe district Amsterdam ligenaardige verrassingen beleven. Er zijn namelijk in de toestaande Kies vereen igingen groote veranderingen en reor ganisaties op til, en naast die bestaande is er een nieuwe Bijgekomen met een zeer beslist radicaal program en onder (leiding van invloedrijke mannen dier richting. De twee liiberale Kiesvereenigingen „Grondwet" en „Burgerplicht" beginnen te begrijpen, dat men, als het getij zich tot ver- ïoopen zet, de bakens moet verzetten, en zij zouden al met groote blindheid geslagen moeten zijn, indien zij meenden Hat in Amsterdam op elk gebied des levens nog dezelfde toestanden en beschouwingen heerschten als een twintig-, ja zelfs een tiental jaren geleden. Ik behoef slechts even de scheuring en woeling op Amsterdams kerkelijk gebied le noemen, om voor een ieder verstaanbaar te zijn. Maar loch heb ik hier het kerkelijk terrein wel het minst op het pog, en kan ik mij uitsluitend tot de politieke en maat- itóhappelijke belangen bepalen. Maar vooral tot de laatste. De wijze toch waarop in de laatste jaren de gemeente- kaken bestuurd worden, begint meer en meer den tegenzin per burgerij op te wekken. Men teert op het Stadhuis pog maar altijd van den hoogen boom en heeft er in geval (van nood steeds twee appeltjes voor den dorst in voorraad nieuwe leeningen sluiten en de belastingen verhoogen. Doch aangezien èn de aflossing en rente dier leeningen èn de meerdere belastingopbrengsteenig en alleen uit de beurs der burgerij moet men, is het niet geheel onverklaarbaar dat de burgerij mige financiëele bezorgdheid aan den dag begint te leggen, beraadslagingen over de gemeentebegrooting voor 1888 hebben duidelijk blijk gegeven, welk geneesmiddel men ter wegneming dier bezorgdheid probaat acht: namelijk eene doortastende en diep ingrijpende bezuiniging. Ontegen zeggelijk schijnt men te gaan begrijpen, dat ontevredenheid en mopperen en pruttelen niet baat, maar dat de koe bij de horens moet gegrepen en de handen uit de mouwen moeten gestoken worden. Vandaar de volharding, waarmede bij de jegrootingsdiscussiën de bezuinigingsleus werd gehandhaafd en toegepast. De tegenstanders der liberale beginselen zitten daarbij natuurlijk niet stil; en het mag opmerkelijk beeten en waarlijk als een teeken des tijds beschouwd worden, dat de anti-revolutionaire Kiesvereeniging „Neder land en Oranje* voor de Gemeenteraadsverkiezingen be sloten heeft, baar dusver gevolgd program te laten varen en zich in deze te verstaan met allen die nieuw bloed in den Raad en zuiniger beheer der gemeente-financiën wen- schelijk achten. Op een deze week in „Zeernanshoop* gehouden vergadering van bovengenoemde Kiesvereeniging is tot die frontverandering besloten. De anti-revolutionairen, die dusver bij de gemeenteraadskeuzen eigen candidaten stelden, zagen zich daardoor grootendeels tot machteloosheid gedoemddoor de nu gewijzigde taktiek zullen zij voortaan beter in staat zijn om hun gewicht meê in de schaal te werpen. En voorts beeft de in aantocht zijnde vermeerdering van het kiezerspersoneel mede aanleiding gegeven tot de oprich ting eener nieuwe kiesvereeniging van beslist radicaal karakter. Zij heeft den naam gekozen van „Amstels Burgerij*, en uit de omstandigheid dat zij o. a. leerplicht en algeheele scheiding van Kerk en Staat op haar programma plaatste, kan men genoegzaam afleiden van welke beginselen zij uitgaat. Haar optreden wordt en dit is almede een teeken des tijds door de „Standaard" tot op zekere hoogte met ingenomenheid begroet, en er zijn dan ook werkelijk bij beide partijen vele punten van gemeenschap. Het eigenaardige verschijnsel zal zich dus misschien weldra voordoen, dat bij Kamer- en Raadsverkiezingen in de hoofd stad de anti-revolutionairen en de radicalen nu en dan in hetzelfde gareel loopen. Tot welke verrassingen dit aan leiding zal kunnen geven, valt nu zelfs nog niet bij bena dering te gissen, maar dat er verrassingen zullen komen, Naar het EngeUch van HÜGH CONWAY. Gelukkig wist mijn huishoudster ook alles van mijn overburen, 'egenover mij woonde juffrouw Merton, met haar zoon en dochter, lij behoorde tot die lieden, welke te Surbury komen wonen, om ran de voordeelen der Latijnsche school te genieten. Zij was een jveduwe, of, zooals mijn zegsvrouw veelbeteekenend zcide, zy werd verondersteld een weduwe te wezen. In elk geval droeg zij niet iet geijkte weduwkleed. Ofschoon niet rijk, scheen zij er warmpjes i te zitten; ten minste haar dienstmeisje, een nette, fatsoenlijke nge vrouw, klaagde niet dat zy iets te kort kwam. Maar toch iad juffrouw Merton iets bijzonders;dit, namelijk, dat niemand ets van haar wist en dat was wel het ergste wat van haar tezegd kon worden. Immers in een stadje als Surbury, moeten Ie lieden alles van hunne buren weten, of zy kunnen zich over- uif "1 houden, dat zij van allerlei kwaads zullen beticht worden, ^eeft zij stil, of gaat zij veel uit?" vroeg ik. Heel stil," antwoordde mijn huishoudster. Het fatsoenlijke li nstmeisjc, met wie mijn keukenprinses zeer bevriend scheen p zijn, beklaagde zich cükwyls over de eentonigheid van haar staaneen eentonigheid, die zij, zooals ik reeds bemerkt i ad, trachtte dragelijk te maken, door met de slagers- en bakkers- jongens te lachen en te knipoogen. Behalve een enkel school vriendje van den jongeheer Merton, kwam er nooit een mensch bij haar over den vloer. De jongejuffrouw werd voor gouver nante of muziekonderwyzeres opgeleid, zoodat juffrouw Merton, tooals mijn huishoudster beweerde, ten slotte toch geen echte Urne kon zyn. Nadat ik deze inlichtingen had ingewonnen, gingen een paar lagen voorbij, zonder dat ik in mijn onderzoek eenige vorderingen oaakte. Al spoedig begon ik te begrypen dat het mij weinig •af voor mijn raam te blijven zitten en de eDkele gelegenheden .f te wachten dat juffrouw Merton uitging. Ik moest trachten lit te vinden of haar vroeger leven door eenige schakel aan dat jan Lady Estmere verbonden was, en om mij hiervan te ver- ikeren, moest ik iets van dat vroegere leven trachten te weten komen. Wie was zij eer zij te Surbury kwam, waar zy slechts lert eenige jaren woonde? Al peinzende over den weg dien ik volgen moest, dacht ik in de huisbewaarster van Estmere Court, juffrouw Payne. Ik icld mij verzekerd dat zij genegen zou zyn mij te helpen en nam jet besluit naar Derbyshire te gaan, om te beproeven haar over je halen, met mij naar Snrbury terug te keeren. Als juffrouw Merton op eenigerlei wyze met de familie Estmere in betrekking kad gestaan, zou juffrouw Payne haar natuurlyk herkennen. Daar k dus niemand had, wien ik in deze zaak kon raadplegen, vertrok k den volgenden dag naar het noorden. Estmere Court zag er even somber en verlaten uit, als toen Valentijn en ik dat landgoed twee jaren geleden bezochten. Noch 3ir Laurence, noch zijn oudsten zoon, waren daar in dien tusschen- |\jd geweest. Somtijds betwijfelde ik het, of die oudste zoon nog »el leefde, daar ik niet begreep hoe het mogelyk was dat die jonge man zijn moeder nooit bezocht. Mij, die zoo smachtte •naar moederliefde, scheen zulk een algeheel gemis aan kinderlijke tegenheid onverklaarbaar. Noch ook kon ik mij voorstellen, een jongman deze prachtige bezitting zoo schandelijk zou raarloozen. Want al waren er voor zijn vader treurige "inneringen aan Estmere Court verbonden, zoo had toch de is zeker. De liberale partij in de hoofdstad mag wel in tijds hare maatregelen nemen, zal zij niet achter het net visschen. Alles saamgenomen, zijn er dus merkbare voor teekenen eener vermeerdering van het politieke leven, en meen ik reden te hebben om mijn uitroep van den aanvang dezes te herhalen: „Het daghet in den Oosten!" De groote grief tegen de liberale partij, dat zij wel altijd gewaakt heeft voor de belangen der natie in het algemeen, maar niet voor die onderste lagen welke men meer bepaald onder den naam van „het volk" saêmvat, is niet geheel ongegrond en mag niet langer recht van be staan hebben. De organisatie van den arbeid en de codi ficatie van de wederzijdsche plichten en rechten tusschen werklieden en werkgevers is een dringende eisch des tijds geworden. Het optreden der enquête-commissie heeft slechts te meer doen zien, hoe hoog de nood is gestegen en hoe zeer het tijd wordt dat de Staat zich de belangen der werklieden en vooral der zoogenaamde daglooners, zoowel de mannelijke als de vrouwelijke, aantrekke. Dat dit reeds te lang uit het oog werd verloren, is de groote oorzaak waarom het uit Duitschland herwaarts overgewaaide socia lisme hier betrekkelijk eenigen opgang heeft kunnen maken. Wie geroepen is of zich geroepen acht tot voorlichting der liberale partij op staatkundig gebied, zorge dus om dit gewichtig volksbelang niet langer eene ondergeschikte of wellicht in het geheel geen plaats op zijn programma te geven. Onze liberale Kiesvereeniging „De Grondwet" geeft aireede een goed voorbeeld, door eerlang een meeting aan de bespreking van de resultaten der enquête-commissie te wijden. Maar ook practisch handelend zal er opgetreden moeten worden, al ware het slechts met het oog op de nog steeds heerschende en eer toe- dan afnemende werke loosheid in de hoofdstad des Rijks. Om dit schromelijke euvel te helpen bestrijden, heeft het bestuur der Amsterdamsche afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond thans een manifest gericht aan alle stadgenooten, en wel in de eerste plaats aan alle werkgevers, zoowel het gemeentebestuur als particuliere corporatiën, heeren architecten, bouwondernemers, enz. enz. Het manifest doet bij hen een dreigend beroep om voortaan bij de uit te voeren werken zulke bepalingen vast te stellen, zoon geen recht zich aan de plichten, die de maatschappij van hem eischte, te onttrekken. De eenige verklaring die ik van zijn stilzwygen en afwezigheid geven kon was, dat by dood moest zijn en dat zijn liefdelooze vader zijn vrouw van dit feit onkundig had gelaten. Indien hy overleden was, zou Valentijn te eeniger tijd den titel en de verschillende landgoederen in bezit krijgen. Doch ik wist dat hij dit bezit niet zou waardeeren, zoolang zijn vader hem zijn recht op den naam van Estmere bleef ontzeggen. Juffrouw Payne herkende mij terstond en ontving my aller hartelijkst. Haar echtgenoot was thans ook te huis en ondanks de door haar gekoesterde vrees, dat zij zijn ongenoegen op den hals zou halen, door ons het huis te laten zien, bemerkte ik dat hij tot dat slag van goedige, domme menschen behoorde, die zich geheel door hunne vrouwen laten regeeren. Nadat juffrouw Payne naar Lady Estmere en Valentijn gevraagd had, zeide zij: „De jongeheer heeft mij de beloofde japon gezonden. Het was een prachtstuk veel te mooi om te dragen. Ik heb haar zelfs nog niet eens laten maken, mynheer.* „Wacht daarmede totdat Sir Laurenco en zyn vrouw te Estmere Court terugkomen," zeide ik. „Als ik daarop wachten moet, zou ik de japon liever aan mijn nichtje Polly geven, die in de volgende maand gaat trouwen en alles zou over hebben voor het bezit van zulk een bruidskleed." „Doe dat niet, juffrouw. Leg de japon weg, totdat ik het geheim ontdekt heb en Sir Laurence bewijzen kan hoe vreeselijk hij gedwaald heeft." „Gij schertst, mijnheer," zeide juffrouw Payne. „Neen, waarachtig niet," was mijn antwoord. „Ik heb alleen om die reden deze verre reis gemaakt en ben hier gekomen om u te vragen morgen met mij terug te gaan." Zij zag dat ik in ernst sprak. „Ik zou u overal vergezellen, als ik wist dat ik er Lady Estmere mede helpen kon," zeide zij. „Och, och, wat was die vrouw lief en goed! Ik kan niet anders dan met hartzeer aan haar denken." „Goed. Zorg dan dat gij morgen gereed zijt om zoo vroeg mogelyk met mij te vertrekken. Ik kan u niet alles zeggen, maar ik geloof dat ik op weg ben, het schelmstuk van kapitein Chesham aan den dag te brengen." „Uw man zal u toch wel een dag of wat kunnen missen," voegde ik er bij, bedenkende dat er ook nog een persoon in de kamer was, die Payne heette. „Natuurlijk,mynheer. John," sprak zij, zich tot haar echtvriend wendende, „ik ga morgen ochtend met mijnheer op reis. Ik kom terug wanneer kom ik terug, mynheer?" „Over twee of op zijn hoogst drie dagen." „Goed, vrouw," zeide John. „Als gy zegt dat gy gaan moet, zult gij gaan." Zoo werd de zaak beslist. Daar Estmere Court ver van elk fatsoenlijk hötel of logement verwijderd was, zag ik mij verplicht het vriendelyk aanbod van juffrouw Payne aan te nemen, om op Estmere Court te over nachten. Ik vond het een onaangename gedachte, van Sir Lau- rence's huis gebruik te maken, doch daar de waardige huisbe waarster en haar echtgenoot blykbaar zonder bezwaar voor hunne schatkist, een vriend bij zich konden vragen, bracht ik mijn ge weten tot rust, door mij als hun gast te beschouwen en behoefde ik mij Diet te vernederen, de gastvrijheid aan te nemen van hun afwezigen meester. Dien middag dwaalde ik nogmaals geruimen tyd in de verlaten kamers en schilderijen-zalen rond en weder beving my een gevoel van spijt en wrevel, toen ik Valentyn's positie met de mijne vergeleek. Ik bezat geen portretten van deltige mannen en schoone vrouwen, waarop ik staren kon en zeggen: „Dit zijn mijn vooroudere." Van royn moeder wist ik niets en reedslang was ik tot de overtuiging gekomen, dat zy laag van geboorte moest geweest zijn. Veel zonderlinger was het nog, dat mijn vader nooit van zijn eigen betrekkingen sprak. Zijn groot ver mogen daargelaten, hield ik mij verzekerd dat hij van deftige afkomst moest wezen. Bovendien gaven zyn veelzijdige ontwikke ling en zijn aristocratische manieren van dat vermoeden getui genis. Evenwel begon, voor zoover ik wist, met hem de geschiedenis van ons geslacht. Ik moet bekennen, dat ik, voornamelijk om Claudine te kunnen bewijzen dat mijn geslachtsboom niet voor de hare behoefde onder te doen, zoo vurig verlangde iets van mijn voorgeslacht te weten. Toen ik tusschen die lange rijen van doode en begraven Estmere's rondzwierf, kwam ik tot het besluit, om zoodra ik weder te huis zou zyn, tot mijn vader te zeggen dat de tijd gekomen was, waarop ik recht had iets van myn familie te weten te komen, al wist ik bijna zeker, dat hij mij, tenzy het hem goeddacht mij inlichtingen te geven, in onwetendheid zou laten. Toen ik eindelijk het gezelschap van Valentyn's voorzaten moede werd, ging ik naar buiten en doorwandelde met Payne het verwaarloosde park. De huisbewaarder deed mij een lang verhaal van den roem van het huis van Estmere en de schatten van Sir Laurence. Mijn zegsman berekende, dat de verschillende landgoederen minstens op een waarde van twintig duizend pond sterling 's jaars moesten geschat worden, terwijl hij mij vertelde vernomen te hebben, dat Sir Laurence, in de jaren die hij in het buitenland had doorgebracht, verbazende sommen had over gespaard en dat dit kapitaal door zyn zaakwaarnemer in Londen beheerd werd. Deze was misschien de eenige die wist waar de eigenaar van Estmere Court verblyf hield en verder had niemand ooit van hem gehoord. Den volgenden morgen gingen juffrouw Payne en ik op reis. John huurde een sjees, waarmede hij ons naar het naaste station reed. Het afscheid dezer beide echtelieden was zoo hartroerend, dat men zou gedacht hebben, dat zij minstens naar Australië ging. Ondanks mijn belofte dat het haar aan niets zou ont breken, gaf hij haar een vracht eetwaren mede, groot genoeg om tot aan den evenaar te strekken. Ongetwyfeld vond hij mij wat te jong om mij zulk een kostbaar bezit als zijn vrouw toe te vertrouwen. Hij gaf zyn „lieve meid", zooals'hij haar noemde, vele waarschuwingen om voorzichtig te zyn en op hare hoede te wezen voor zakkenrollers. Hoewel zij half spottend naar zijn vermaningen luisterde, geloof ik toch dat zij wel wat tegen de groote reis opzag. Dit opzien was niet onverklaarbaar, daar de goede vrouw de grenzen van Derbyshire nog nooit over schreden had. Het vertrek van den trein maakte aan al die waarschuwingen en afscheidsgroeten een einde, en voerde ons weg naar het zuiden. In den laten avond kwamen wij te Sur bury aan en kon ik, zonder vrees voor de nieuwsgierige blikken mijner buren, juffrouw Payne mede naar mijn huis nemen. Ik had de logeerkamer in orde laten maken en myn gast kon zich dns terstond ter rust begeven. Den volgenden morgen ontbeten wij samen en verhuisden toen naar myn studeerkamer. De goede ziel had mij nog niet gevraagd waarom ik haar hier had laten komen, maar volgde zonder bezwaren of tegenwerpingen myne bevelen. Ik liet haar op mijn stoel voor bet raam plaats nemen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1