HEUEKSCHE EN JVIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- ei Advertentieblad voer Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 1. Zondag 1 Januari. Jaargang 46. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Znterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal franco per post 0.90. 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor wihkeliers bij abonnement belangrijk lager. OP DE GRENS. (Oudejaar-N ieuwejaar.) De bloemen, die de wintervorst op onze vensterglazen toovert, en minder poëtisch, maar even duidelijk! de sneeuwballen die ons op straat om de ooren vliegen, herinneren er ons aan, dat alweder de tijd is aangebroken, waarop wij het oude jaar met al zijn lief, maar tegelijk ook met al zijn leed, kunnen gaan begraven. Velen onder vonden voorspoed, anderen tegenspoed, sommigen beide. De categorie der laatsten is ongetwijfeld de grootste en talrijkste; want indien men zijne gedachten over hetgeheele, thans afgeloopen jaar laat gaan, dan blijkt in de meeste gevallen, dat het licht meermalen werd afgewisseld, ja overtroffen vaak, door schaduw. Elk onzer weet, of begrijpt althans maar al te goed, dat het allerwegen in de geheele wereld zoo gesteld is, en in dit opzicht zijn de Oudejaarsavondbespiegelingen zonder twijfel //internationaal.' Aan die overpeinzingen geeft men zich over, zoowel aan de oevers van den Donau, als aan die van den Rijn, zoowel aan de kusten van de Noordzee als aan die van den Atlan- tischen Oceaan. De wijze waarop men die laatste, plechtige uren van het jaar doorbrengt, moge in ieder land ver schillend zijn, de grondgedachte: de overgang van het oude tot het nieuwe, is alom dezelfde. Wanneer men van den laatsten avond des jaars spreekt, dan wordt er als het ware plotseling voor het oog van den echten Nederlander een beeld getooverd, zóó gezellig, zóó eenig, dat ik mij best kan voorstellen hoezeer menigeen het betreurt, dat het slechts éénmaal 's jaars Oudejaars avond is. Wij zien in onze gedachten een gezellige huis kamer, wel is waar met ernstige menschen, maar wij ont dekken toch ook de onmisbare punch; bij den door de fortuin kwistig bedeelde vinden wij oesters, gedoopt door de bekende „veuve Cliquot'en zoo laat ieder dien avond naar de kracht van zijn beurs of van zijn crediet iets extra's opdisschen. Dat geeft geur en kleur aan het samen zijn en zet aan de scheidingsure een min of meer feestelijk >r, karakter. Een echte, oud-vaderlandsche Oudejaarsavond is, als het kringetje recht op dreef kan komen, het toppunt van gemoedelijke gezelligheid. We mogen het als een gunstig teeken beschouwen, dat dergelijke goede gebruiken nog altijd onder ons in stand blijven. Een enkele scepticus, deze of gene bijzonder „geavanceerde*, moge er smadelijk lachend de schouders over ophalen, de groote meerderheid denkt er gelukkig anders over. Gelukkigwant het pleit voor de zelf standigheid en het karakter eener natie, wanneer rijk en arm niet afwijken van een gewoonte (ieder in zijn eigen sfeer), die immers hoofdzakelijk ten doel heeft eenerzijds om het ondervonden leed samen te herdenken en daardoor te verlichten, anderzijds om de ons geschonken vreugde met anderen te deelen en daardoor te verdubbelen. Aan alle kanten dus, hoe weelderig of hoe bescheiden dan ook, welgemeende pogingen om de gezelligheid binnen de huis kamer te bevorderen. Ddarin ligt de eigenaardige bekoring en aantrekkelijkheid van den laatsten avond des jaars, van den Sint-Sylvesteravond, zoo genoemd naar Paus Sylvester I, die den 31sten December van het jaar 335 na Christus overleden is. Ddérin schuilt dé' oorzaak, waarom een ieder, die in den vreemde vertoeft en er slechts even toe in de gelegenheid is, zich naar den huiselijken kring spoedt, om daar met zijne liefste betrekkingen en zijne vertrouwdste vrienden samen den grooten, gewichtigen stap van het oude in het nieuwe te doen, samen nogmaals een blik te werpen op al het licht en donker dat de afgeloopen jaar kring opleverde, en samen elkander te sterken en moed in te spreken bij het voorbijtrekken van weêr een nieuwen mijlpaal op den levensweg. Hoor, wat klinkt daar?.... De beslissende twaalfde slag is nog verre, en toch weêrgalmt reeds hier en ginds een dreunend rumoer!.... Het zijn de pistool- en geweer schoten, waarmede men bij het aanbreken van den Oude jaarsnacht het naderende nieuwe jaar verwelkomt. Die 37> EENE GEHEIMZINNIGE GESCHIEDENIS. Naar het Engelsch van HUGH CONWAY. Sir Laurence Estmere: Ik heb in langen tyd weinig of niet over Claudine gesproken. Ik liet dit, omdat mijn verhaal geen liefdesgeschiedenis is en allerminst de geschiedenis van mijn eigen ervaringen op dit j gebied. Evenwel hadden wij elkander, gedurende mijn afwezig heid, bijna iederen dag geschreven. Ik had haar niet verteld i waarom ik te Surbnry verblijf hield, maar zij wist dat mijn schijnvriendschap voor Chesham een deel was van de taak die ^ik op mij had genomen. Zy geloofde mij en was bereid ver trouwend te wachten. Thans logeerde zij te Cheltenham, ten huize van haar voogd, den vreeselijken ouden generaal. Hoewel zij niet meer onder ziin voogdy stond, was en bleef zij een wel kome gast in zijn huis, zoolang zy dien jongen avonturier niet met zich bracht. De oude krijgsman en zijn zuster waren ten slotte innig aan haar gehecht. ïndien ik dit geweten had, zou ik mij bij gelegenheid van dat stormachtige onderhoud, meer bezeten hebben. Ik schreef een langen en misschien in het bewustzijn van het geen mij wachtte, een byzonder teederen brief aan Claudine. Het eenige uit dien brief, dat iets met deze geschiedenis te maken heeft, was het proscriptum, waarin ik haar verzocht mij terstond te telegrafeeren, hoe de modiste heette, waar Lady Estmere twintig jaren geleden hare japonnen liet maken. Ik gaf haar geen verklaring van dat verzoek, daar ik wist dat Claudine begrijpen zou dat het een zaak gold van gewicht. Het telegram kwam den volgenden dag tegen den middag en lnide: //Altijd dezelfde. Madame Bianchi, Regentstreet." Toen ging ik Rothwell halen en verzocht hem mij te verge- zeilen- naar de onbekende streken die ik verkennen moest. Wij richten onze schreden naar het groote magazijn en voelden ons alles behalve op ons gemak, toen wy door de glazen deuren, de geheimzinnige modewereld binnentraden. Ik verzocht aan Rothwell of hy het woord wilde voeren, daar zijn meer gevor derde leeftijd eerbied afdwong en vertrouwen inboezemde. Weer- strevig stemde hy hierin toe en na stcelswyze een blik in het rond geworpen te hebben, trad hij naderbij en vroeg aan een der dames achter de toonbank, of Madame Bianchi te spreken was. Madame had op dat oogenblik iemand bij zich. De heeren waren zeker op dit nur besteld? De winkeljuffrouw zag ons nieuwsgierig aan. De verschijning van twee groote, forsche mannen in een dergelijk etablissement, was iets dat niet alle dagen voorkwam. Wij waren dus niet besteld? O, dan was het onmogelijk te zeggen wanneer wy Madame konden spreken. Wij verklaarden te willen wachten, daar het een zaak gold van groot gewicht. Toen gaf men ons een stoel, waarop wij, met een gevoel van visschen op het droge, plaats namen. De vrouwelijke winkelbedienden zagen ons wantrouwig aan. Rothwell stak zijn groote bruine handen in zyn zak, en trachtte te doen alsof hij volkomen op zijn gemak was. Doch dit ging niet, daar wij onwillekeurig een houding aannamen alsof wij 'ieven of andere misdadigers waren. En dit gevoel van gedwongen heid werd nog erger, toen wij bemerkten dat de in- en uitgaande dames ons verwonderde blikken toewierpen. „Ik vind het verschrikkelijk, Philip," fluisterde Rothwell. «Ik ook. Wat zullen wij doen?" „Dat weet ik niet. Ik geloof dat die meisjes ons voor dienaren van bet gerecht aanzien. Ge moet niet te veel naar gindsche kleederen kyken. Zij zullen denken dat gy den inventaris opmaakt." eigenaardige wijze van begroeting is in sommige kringen van ons volk nog altijd een geliefkoosd gebruik. Lang zamerhand is men er toe gekomen om er het karakter van vreugdeschoten aan toe te kennen, maar oudtijds werden ze gelost om de „booze geesten* te verjagen, die het menschdom in het verloopen jaar gekweld hadden en nu gereed staan om tegelijk met den nieuwen jaarkring mee hun intocht te houden. Er werd in vroeger eeuwen ook veel meer aan gedaan dan tegenwoordig; en terwijl van den kerktoren uit des wachters hoorn het plechtige lied weêrklonk, waarmede hij aan elk en een iegelijk de wisse ling des jaars verkondigde, daverden en knetteren voor de huizingen van poorters en dorpers de musketschoten, die den „wilden jager" en de „witte wijven* en al de andere boosheden in de lucht schrik moesten aanjagen en verre weg drijven. En alsof die salvo's nog niet krachtig genoeg waren, hief men er vaak een oorverdoovend geschreeuw bij aan, en sloeg men met kneppels en hooivorken en dorsch- vlegels in het rond, tot den omstanders hooren en zien verging. Maar als het rumoer weggestorven was, terwijl de burgers en huislieden hijgend en blazend van al de inspanning de drempels hunner woningen overschreden, om zich rond den disch aan het feestmaal te scharen, hupten de „booze geesten* stillekens op hun rug of schouders, en kwamen zoo meê weêr binnen, zegt de legende. Nu, laat het legende zijn, maar er schuilt een goed stuk wijsheid in, waarmeê wij op den Oudejaarsavond en den Nieuwejaarsmorgen ons voordeel kunnen doen. De man van beschaving heeft reeds lang met die luidruchtige en rumoerige gewoonten gebroken; en terwijl daarbuiten de minder ontwikkelden dapper hun vuurroer laten werken en met wellust den kruitdamp opsnuiven, staan wij in plechtige stemming van onze plaatsen op, nemen den beker ter hand en brengen elkaêr bij de intrede van het nieuwe jaar met ongekunstelden eenvoud en oprechtheid en uit den grond des harten onze beste wenschen toe. Wij weten het: de „booze geesten', d. w. z. al de jammeren en al z/Kunt ge niet het een of ander koopen een hoed of zoo iets," zeide hij een oogenblik later, „al was het alleen maar om te laten zien dat wy eerlijke lieden zijn." „Zou Claudine het goed vinden als ik een en ander vóórhaar uitzet bestelde?" zeide ik lachend. „Doe wat gij wilt, maar bestel in Godsnaam iets. Ik geloof dat het beter is dat gy uw visitekaartje naar boven zendt. Als Madame uw titel leest, zal zy ongetwyfeld genegen zijn u te spreken." Die talisman hielp. Het kaartje werd naar boven gezonden en een oogenblik later bevonden wy ons in de tegenwoordigheid van Madame Bianchi. Zij was een donkeroogige vrouw, met een schrander gelaat en onopzichtig, maar kostbaar gekleed. Hare plompe, blanke handen waren als zij sprak voortdurend in beweging, alsof zij steeds bezig was kreukels uit een denkbeeldig kleed glad te strijken. Zy ontving ons nederbuigend vriendelyk, alhoewel zij duidelijk liet bemerken dat zij bewust was van hare hooge positie. Adel is een toeval van geboorte, maar een groote modiste wordt men slechts door bekwaamheid en talent. Wij maakten verontschuldigingen dat wij haar overvielen en deelden haar de reden onzer komst mede. Wij wilden gaarne weten of omstreeks een zekeren datum, vele jaren geleden, een heer een japon voor Lady Estmere had laten namaken. „Myn boeken zullen dat moeten uitmaken," zeide zij. Toen trok zij aan de schel en beval dat haar zekere boeken zouden gebracht worden. Zij sloeg het eene blad na het andere om, terwijl zij haar witten voorvinger vlug over de beschreven vellen liet gaan. Op eens bleef die vinger staan. „Dit moet het zyn," sprak zy. „Hier staan de posten van het commissieboek." Wy keken naar de plaats waar haar wijsvinger rustte en lazen „Mr. Costuum. Hetzelfde als dat van Lady Estmere. Af te leveren aanstaanden Vrydag. Vooruit betaald.» „Nu ik den post zie, herinner ik mij de omstandigheden," zeide Madame. „Op zekeren dag kwam een heer in ons magazyn, die mij vertelde dat zijn vrouw zoo bekoord was van het costuum van Lady Estmere, dat zij er een hebben moest precies als het hare. Ik zeide eerst dat ik dit niet doen doen kon, daar wy nooit twee japonnen hetzelfde maken. Doch hy drong er op aan en verklaarde dat zijn vrouw het costuum alleen in het buitenland zou dragen, waarheen zij reeds vertrokken was. Toen stemde ik er in toe en maakte een japon precies als die van Lady Estmere." „Heeft hij zyn naam niet opgegeven?" „Het schijnt van niet, doch dit deed niet terzake, daar hij de japon vooruit betaalde." Thans wisten wij wat wij verlangden te weten. Ten allen tijde kan, door een inspectie van Madame's boeken, de waarheid van juffrouw Merton's verhaal, voorzoover de beide japonnen betrof, bewezen worden. Na Madame onzen dank betuigd te hebben voor hare welwillendheid, verlieten wij het magazijn. Ziezoo," zeide Rothwell, toen wij uit de glazen deuren te voorschyn traden, „dit zijn van die dingen, die een mensch slechts eenmaal in zyn leven doen kan." Wij keerden terug naar zijn hotel, waar ik beloofd had met hem te dejeunecren. „Nu," zeide ik, „geloof ik dat mijn taak volbracht is. Het overige is voor u.» „Gy hebt gisteren avond immers niet aan uw vader geschreven?" vroeg hy. „Zeker niet. Ik had beloofd dit niet te doen." „Verlangt gy hem met do zaak bekend te maken." „Ja. Liefst zoo spoedig mogelyk." „Welnu, ik heb de zaak nog eens overwogen en ik geloof dat het beter is dat hem alles gezegd wordt. Is hij nog in Devonshire?" „Ja, ik heb gisteren nog een brief van hem gehad uit Torwood." „Dan zullen wij uwe zaken liever eerst regelen en morgen naar Torwood gaan." „Zijt gij van plan my te vergezellen?" vroeg ik verbaasd. „Natuurlijk. Gij zult mijn getuigenis noodig hebben. Bovendien gaat de brief niet uit mijn zak, vóór ik dien aan Laurence Est mere kan overreiken." Ik vond het zeer vriendelijk van Lord Rothwell dat hij mijn belangen zoo ter harte nam en gaf hem dit te kennen. „Spaar uwe dankbetuigingen, Philip, en zorg dat gij gereed zyt morgen met den eersten trein te vertrekken.» Wij verlieten Londen, zooals hij besloten had, met den eersten trein en namen te Minchead een rijtuig met postpaarden, dat ons zoo dicht bij Torwood bracht, als deze woning met een rijtuig kon bereikt worden. Toen wandelden wij over de heide naar de plaats onzer bestemming. Het was een reis die veel tijd kostte, zoodat wij niet voor den avond tc Torwood aankwamen. Het laatste gedeelte der reis was Diet heel opwekkend. Rothwell was om de een of andere reden, in somher stilzwijgen vervallen. Ik kreeg ternauwernood antwoord op mijn vragen, zoodat ik ten laatste alle pogingen opgaf om het gesprek gaande te houden. „Goddank, nu zijn wij eindelijk te huisl* zeide ik, toen wy de torens van Torwood in het gezicht kregen. „Ik kan niet zeggen dat gij een vroolijke reiskameraad geweest zyt.» „Ik heb loopen peinzen hoe wij zullen terugkeeren." „Wij kunnen met de boot gaan of terugwandelen, totdat wij een rytuig tegenkomen." „Gij begrijpt niet wat ik bedoel," zeide hy. „Niet? Uwe woorden waren anders nog al duidelyk." „Nu, het doet er niet toe. Ga mij voor. Het wordt donker en gij kent het pad.» Lord Rothwell had den laatsten tijd meer in raadselen gespro ken. Wij kwamen by het hek en klauterden den hoogen tuin op. Er brandde licht in dc bibliotheek en de gordijnen waren niet neêrgelaten. Ik keek naar het raam en zag dat myn vader aan de tafel zat te lezen. Toen ik zijn fraai, verstandig en toch zoo droevig gelaat weder aanschouwde, ging mijn hart naar hem uit en ik schaam my niet te zeggen, dat de tranen mij in de oogen kwamen en dat ik voor een oogenblik het gevoel had alsof Clau dine slechts de tweede plaats in 'myn hart innam. Doch ik wist dat dit slechts een opwelling van het oogenblik was. Toen ik my omkeerde om binnen te gaan, zeide Rothwell: „Wacht een oogenblikstoor hem nog niet.» Misschien sprak hij luider dan hij wildemisschien kraste myn voet op het op zand. Hoe het zy, mijn vader hief het hoofd op en trad, van zijn stoel oprijzende, naar het raam, „Wie is daar?» zeide hy. „Ik ben het, vader." „Mijn zoon, Philip! En wie meer?» „Lord Rothwell." Ik stond vlak bij het raam en ik had mijn hand in die van myn vader gelegd. Ik keek hem aan en zag dat er een zonderlinge uitdrukking op zyn gelaat kwam, toen ik hem vertelde wie myn metgezel was. Hy trok zijn hand uit de mijne. Gij zijt beiden welkom," zeide hy. „Ik zal de deur opendoen." Een paar minnten later had hij zijn armen om mijn hals geslagen. Toen stak hy zyn beide handen uit en drukte die van Lord Roth-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1