HELDERSCHE
EN NIEEWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hellands Noorderkwartier.
1888. N° 20.
Woensdag 15 Februari.
Jaargang46,
Uitgever A. A. BAKKEE Cz.
Vergadering van den Raad
BEKENDMAKING.
8> VREDE NA STRIJD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 80 cents, elke
regel meer IS cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnemeut belangrijk lager.
der gemeente Helder, op Wocsisdng «lcii 15 Februari
1888, des namiddags ten een ure.
Helder, den 11 Februari 1888. De Burgemeester.
STAKMAN BOSSE.
Onderwerpen ter behandeling:
1. Bemerkingen begrooting 1888.
2. Ontslag onderwijzeres.
3. Benoeming onderwijzeressen.
4. Vaststelling suppletoire kohier belasting honden.
5. Voorstel van den heer Beukenkamp.
6.J Instructie Gemeentebouwmeester.
7. Adressen bestrating, enz.
8. Ingekomen stukken.
De Voorzitter van den Raad der gemeente Helder brengt
ter openbare kennis, dat de lijsten der kiezer» van leden
der Tweede Kamer der Staicit-Geucraal, van de
Provinciale Staten en van den Gemeenteraad, op
heden door hem zijn gesloten, opnieuw aangeplakt en op
de Secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage neder-
gelegd.
Helder, 9 Februari 1888.
De Voorzitter van den Raad voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Tegenover zich, aan de andere zijde van deze zee, die
zich een doortocht gebaand heeft door vroeger vereenigde
landen, vertoont het eiland Texel, door een altijd benevelden
dampkring gezien, fantastische en onregelmatige vormen.
Men meent de oevers te onderscheiden waarop de vogels,
als ware het 't meest onschendbare toevluchtsoord, dui
zenden van eieren leggen, en waar een klein getal door
aanhoudende stormen geteisterde herders hunne ontelbare
kudden verzorgen, in eene kleederdracht welke sedert ver
scheidene eeuwen niet de minste verandering heeft onder
gaan. Het is daar een zonderlinge verblijfplaats, welke de
golven zonder ophouden van alle kanten aanvallen, een
Naar het Duitsch van W. HEIMBURG.
„De majoor is niet thuis, hy ontving een half uur geleden een
brief en is dadelijk in uniform weder uitgegaan," antwoordde het
dienstmeisje op mijn verwonderde vragen waarom alles donker en
waar of mijnheer was.
Maar hij kwam reeds zelf de trappen op.
„Ik wilde u hierover afhalen, Elly," sprak hij„gij waart
echter reeds vertrokken.; kom hier, ik wil u wat vertellen."
Hij bracht mij in de kamer en sloeg den arm om mijn middel.
„Ik ontving heden avond een brief van uw vader. Mama is
wat ongesteld, hoewel niet van belang, geloof ik maar het is
beter, dat wij er terstond heenreizen, opdat gij haar kunt oppassen.
Ik heb juist verlof gevraagd en deuk dat wij met den nachttrein
van twaalf uur kunnen vertrekken, als mijn kleine, bedachtzame
vrouw dan reisvaardig is."
„Zijn stem klonk zoo zacht, zoo treurig, dat ik de geheele
waarheid raadde. Mijn moeder ziek, doodziek, en ik zoo ver
van haar verwijderdDe angst weerhield mijn tranen, in koorts
achtige haast maakte ik alles voor de reis gereed, en eerst in
den trein, toen ik het hoofd op mijns mans schouder liet rusten,
kon ik schreien. O, zulk een reis. hoe spoedig zij ook gaat,
toch duurt zij ods nog veel te lang.
„Zult gij haar nog levend aantreffen Misschien komt gij nog
bytijds om haar de oogen toe te drukken. O, God, spaar haar
leven, behoud haardacht ik, rusteloos in de coupé heen en
weer gaande, zonder op de geruststellende woorden van mijn
echtgenoot acht te geven.
Den volgenden middag, na een onafgebroken reis van twaalf
uren, kwamen wij eindelijk aan.
De koetsier stond met een bedrukt gelaat naast het rytuig. Op
een haastige vraag: „Hoe gaat het, Börer?" sprak hij „Slecht,
genadige freule ik wil zeggen, genadige vrouwuw broeder
is zoo juist ook gekomen."
Thuis kwam mijn vader ons met tranen in de oogen te gemoet.
Ik haastte my naar het ziekbed daar lag zij, de arme, lieve
moeder, met gloeiende wangen, allerhande woorden en volzinnen
uitendeeen pleegzuster rees overeind van den stoel voor het bed.
„God lof, zij leeft nogstamelde ik, voor haaf bed knielende.
„O, God, ik dank uHet waren bange uren, die ik nu door
leefde, en deze uren werden tot dagen, de dagen tot weken. De
koorts hield eindelijk wel op, maar liet een machteloosheid achter,
die het ergste deed vreezen. Mijn man was evenals mijn broeder
naar zijn garnizoen teruggekeerd brieven en telegrammen hielden
hun op de hoogte van den toestand der dierbare kranke. Aan
juffrouw Sigismund had ik veel gedacht in de lange nachten,
die ik aan het ziekbed doorwaakte. Ik herhaalde in mijn gedachten
haar eenvoudige vertelling en herinnerde mij op eens, dat ik het
kleine étui, mij door haar gegeven en dat ik in de hand hield,
toen wij het treurige bericht van huis ontvingen, ergens op een
tafel of kast in de woonkamer had neergelegd, hoewel ik mij
niet tc binnen kon brengen waar. Ik verzocht dus mijn man
er naar te zoeken.
Eindelyk, eindelyk, na lang wachten, gaf de dokter mij de
verzekering, dat mijn goede moeder, hoewel nog zeer zwak, toch
buiten gevaar was. O, hoe dankte ik den lieven God daarvoor
Ik schreef dadelijk aan mijn echtgenoot en mijn broederkort
daarop smaakte ik het geluk, den eerste bij mij te zien. Hij
hwl dat de golven wegs'epen en dikwijls overdekken,
huizen die met elkander gemeenschap hebben over vonders
en bijna nooit met het beschaafde vasteland. Alleen op
den naar den zeekant afgeronden linkeroever kondigen de
batterijen de tegenwoordigheid van den mensch aan, en
breken zij droevig de gelijkmatigheid van het gezicht. De
rechts in de haven van het Nieuwediep wapperende vlaggen
vertegenwoordigen de beschaving onder een lachender
beeltenis. De reede pronkt met zijne geankerde vloten,
en van tijd tot tijd verlaat eenig groot, onder zijn wolk
van zeilen als verborgen schip deze onbewegelijke groep,
om in volzee te geraken. Het eiland Wieringen, het
laatste voortbrengsel dezer altijd woelzieke wateren, smelt
zich aan de grenzen van het verschiet te zamen met de
grijsachtige lucht, die zijne moerassen drukt. Onder onze
voeten wijzen eenige op de steenen gehaalde booten alles
aan wat deze kust voor menschen onherbergzaams heeft.
De duizenden meeuwen, die zich luid schreeuwende aan
den voet van elk zeehoofd verzamelen, schijnen uit te roepen,
dat dit oord voor hen vriendelijker is. De zeeëngte is
gevuld met duizend zich in alle richtingen kruisende vaar
tuigen, verschillend van herkomst, gedaante en bestemming.
De eenen hadden den walvisch bestreden op de banken van
Newfoundland, anderen in de gloeiende wateren van Straat
Sunda dien Sultan van Palembang onderworpen, wiens
nederlaag het laatste wapenfeit is, dat de hollanders in
hunne koloniën heeft verheerlijkt. Rechts eindelijk eindigt
de zich steeds verbreedende zeeëngte in dat onmetelijk
azuur, aan hetwelk het oog te vergeefs een grens zoekt.
Dit tafereel beweegt tot op het diepst de ziel en wekt
ernstige overpeinzing.
Maar was het heerlijk bij zonsondergang, twee uren
later, verlicht door de maan, had het een zachter bekoring.
De in een halflicht om zoo te zeggen gegiste oevers en
schepen boezemden nog meer belangstelling inde plechtige
stilte der natuur stemde tot mijmering. Het dof gemurmel
der tegen den dijk aanrollende baren, het breken der golven,
doorsneden van een als eene schaduw voorbijgaande, zich
op den uitkijk begevende visschersboot, in de verte eenige
signalen of de eenzame gezangen van eenige matrozen
van dienst, verstoorden slechts bij tusschenpoozen de zwij-
bracht mij ook het kleine étui, benevens een brief van juffrouw
Sigismund, die ik bier wil mededeelcn
„Myn kleine, lieve mevrouw
„Met innige deelneming heeft uw oude vriendin steeds aan u
gedacht cn met u voor de herstelling uwer dierbare moeder gebeden.
Onuitsprekelijk verheugt het mij, dat zij voor u gespaard bleef
en haar gezondheid terug zal erlangen. Ik hoop, dat gij na
verloop van eenigen tijd weer thuis omtik heb u zeer, zeer
gemist. Toen ik den dag, nadat ik het verhaal mijner lotgevallen
begon, aan het venster trad, knikte geen vriendelijk gezicht my
een „goeden morgen" toe. Ik deed aanstonds onderzoek, omdat
ik meende dat gij ziek waart, en vernam toen de treurige tijding.
Ik heb het vervolg mijner geschiedenis voor u opgeschreven,
kindlief, het verhalen heeft mij te veel opgewonden schrijf ik
iederen dag rustig een uur, dan behoef ik geen slapelooze nachten
te vreezen en voor u is het ook beter zoo, dan mijn oude stem,
die dikwijls heesch wordt, zoo lang te moeten aanhooren. Spoedig
ben ik gereed, en dan zijt gij, hoop ik, weder hierdan zal ik
u zelf mijn geschrift overhandigen. Weet gij wel waar wij
gebleven zijn Ik liet u voor de deur van den jongen dominé
staan het duurt lang voor gij die binnentreedt. Uw man zal
dezen brief meenemen hoe gaarne kwam ik zelve, was ik dadelyk
gekomen om u bij de verpleging der kranke te helpen maar wat
zoudt gij met een oude, gebrekkige juffrouw aanvangen
„Duizend hartelijke groeten, mijn liefkind, van uw
oude Buurvrouw."
PS. „Ik heb uw bloemen laten halen en verzorg die zoogoed
ik kan."
Nu opende ik het étui, en een uitroep van ontrukking ontsnapte
aan mijn lippen.
Het bevatte een miniatuurportret op ivoor geschilderd. Een
bekoorlijk meisjeskopje vertoonde zich op een helderen achtergrond.
Het was bijna niet mogelijk, iets liefelijkers te zien dan dit rozige
gezichtje, met de groote, blauwe oogen onder de zwarte wenk
brauwen er lag zulk een dartele en toch smachtende uitdrukking
op het ovale, door donkere lokken omgeven gelaat, dat het
origineel van dat bekoorlyk portret buitengewoon bevallig moest
geweest zijn.
„De oude juffrouw was eenmaal zeker heel schoon," zeide
myn maD.
„Ja, heel schoon," stemde ik toe. „Goddank, dat zij oud is,
anders kon de buurschap nog wel eens gevaarlijk worden, te
meer, daar ik het vooruitzicht niet heb spoedig terug te keeren,"
voegde ik er plagend bij.
Er was trouwens geen vooruitzicht op mijn thuiskomst. De
dokter wenschte zeer, dat mijn moeder den kouden winter in het
zuiden zou doorbrengen.
Zij ging naar Italië, en daar zy, zooals te begrijpen is, be
hoefte had aan vrouwelijke verpleging, kon ik als eenige dochter,
hoe zwaar het mij ook viel zoo lang van mijn echtgenoot te
scheiden, niet nalaten haar te vergezellen, te meer, wijl de
groot3te voorzichtigheid en zorg vereischt werd.
Wij vertrokken den lsten December, niet zonder dat ik van
mijn zyde juffrouw Sigismund hartelyk had laton groeten, nadat
ik haar reeds vroeger geschreven had, hoezeer ik mij cr op
verheugde, haar levensgeschiedenis te zullen lezen, en dat ik haar
verzocht, mij nu en dan eens te schrijven, als het haar niet te
veel vermoeide.
Wij leefden zeer stil in Romeonze brieven gingen dikwijls
tusschen de eenwige stad en de kleine Pruisische vesting heen
gende majesteit van het tooneel. Den volgenden morgen
bij zonsopgang was het gezicht nogmaals verschillendin
weerwil van het tijdsverloop was alles jonger dan den vorigen
dag; de zee scheen minder ernstig, het groen meer lachend.
Wij verlieten vóór den dag onze hangmatten (want het
logement Zeeburg, het laatste huis van het vasteland,
gelijkt veel op een schip) en begaven ons naar de forten
langs eenen weg, tegenovergesteld aan den daags te voren
gevolgden. Maar het gaat steeds langs den dijk, en daar
zoowel als elders vervolgden ons de zeevogels, onze eenige
maar onvermijdelijke gezellen in deze eenzaamheid, met
hun luidruchtig gezelschap. Het was onmogelijk geene
behaagzucht te zien in het gesnater en het vleugelgeklepper
dezer wolken van zeezwaluwen, zooals zij aan den oever
haar toilet maakten.
Ter linkerzijde het groote fort latende, waaraan de op
volgende kansen van het fortuin beurtelings de namen
hebben doen geven van Fort-La-Salle en Fort-Erfprins,
kwamen wij weder in het zand en in de verfoeilijkste
duinen, alvorens het kleine fort Morland te bereiken,
aan het uiteinde der kust tegenover de volle zee gelegen.
Het is eene vierkante schans, uitermate eenvoudig, eenig-
lijk gevormd door eene droge gracht, het licht verleenende
aan de kazematten van twee naar de zee gekeerde batte
rijen, en door een hoogen toren, bestemd om te dienen tot
vuurbaak en tot punt van waarneming. Het geheel is een
verloren schildwacht, daar geplaatst om de naderingen aan
te geven die gevaarlijk zouden kunnen worden. Niets is
nog voltooid en men twijfelt of het doel ooit bereikt kan
worden; de door de winden opgejaagde zanden vullen de
grachten naarmate men ze delft. Daar nog schitteren de
hollandsche volharding en geestkracht in al haren glans.
Men begrijpt welke moeite noodig is geweest om eene
dergelijke massa op te richten op een heuvel van bewegelijk
zand. De karren met bouwstoften, welke men trachtte er
te doen komen, bleven tot de assen gezonken in een berg,
waarin men drong als men hem wilde bestijgen. Boven
van deze bolwerken werden onze oogen gepijnigd door
hetzelfde gezicht als ze te Brederode zoo vermoeid liad.
Kykduin.
en weêrop zekeren dag ontving ik een tamelijk dik pakket
de geschiedenis mijner oude vriendin.
Daar ook mijn moeder, wie ik het begin verhaald had, levendig
belang stelde in het lot der oude dame, kon ik haar het manuscript
voorlezen.
Er was oen briefje bij, waarin zij schreef
„Hierbij, myn lieve jonge vriendin, het vervolg van myn ver
haal. Het einde moet nog komen wie weet hoe spoedig; ik
gevoel mij tusschenbeide niet wel, ach, en ik mis u zoo. Ik heb
een gevoel, alsof de laatste zonnestraal, die mijn eenzamen levens
avond verhelderde, niet meer voor mij zal lichten. Blijf toch
niet lang meer weg! Mijn groeten zal uw echtgenoot u wel doen.
Vergeef mij, dat ik soms wat onduidelijk schreef en herinner u
by het lezen dezer regelen
Uw oude M. Sigismund."
Er lag zoo iets droevigs in deze eenvoudige regelen, dat ik
reikhalzend naar het oude, lieve gelaat begon te verlangen, en
gaarne ik weet niet wat had willen geven om even uit ons huis
de kleine, smalle straat over te wippen om haar te troosten. Ik
ontvouwde de bladen, die alle dicht beschreven warenop enkele
plaatsen bespeurde ik sporen van tranen.
„Zal ik voorlezen, mama F"
„Och ja, lees," antwoordde zij, „maar geef mij eerst haar
portret; ik wil het bekoorlyke gezichtje aanzien, terwyl ik haar
geschiedenis hoor."
Zij legde het voor zich en ik begon
Ik stond voor de deur der pastorieeen pijnlijk gevoel ver
vulde mijn hart. Ik strccg onwillekeurig over mijn haar en trok
den witten doek, dien ik om mijn schouders geslagen had, terecht.
„Vandaag zie ik er niet verwilderd uit," sprak ik tot mij zelve,
nadat ik een oog over mijne kleeding had laten gaan; toen trad
ik binnen.
Voor deglazendeur der woonkamer werd het witte gordijn
weggeschoven, de oude vrouw keek er door, de deur werd geopend
en een paar oude handen werden my toegestoken, terwyl een
vriendelijke stem zeide
„Dat is braaf, mijn kind, dat gij mij komt bezoeken-ik heb
reeds lang op u gewacht kom binnen." Ik vatte de my aan
geboden hand cn volgde met een beklemd gemoed de uitnoodiging.
Hoe gezellig was het hierik kreeg een gevoel van huiselijk
heid, toen ik op een stoel voor het raam moest gaan zitten,
waar de leunstoel der oude vrouw stond.
Eerst deed ik mijn boodschap. Zij opende de kamerdeur en
riep:
„Hendrik," zoudt gij oven bij den dominé hierover willen
komen, maar dadelijk, hy moet u spreken.
Terstond, lieve moeder," hoorde ik den jongen man zeggen;
daarop kwam zij terug.
„Kyk mij nu eens flink aan; wat ziet gij er lief uit, geheel
anders dan mijn zoon u beschreef."
„Heeft hy u eene beschrijving van my gegeven!" riep ik half
beschaamd, half vroolijk uit. „Och, ik was juist van een wandelrit
teruggekeerdwij hadden een kleinen wedren gehouden, en
toen...."
„Dat doet er niets toe; gy ziet er zoo netjes uit, als ik maar
wenschen kan. Gij woont op liet slot, heeft Kathrine my gezegd
hoe lang blyft gij daar nog?"
Hoe lang? Ja, daarop wiet ik niet te antwoorden.
„Ik denk tot ik weet waarlijk niet..." stotterde ik.
(Wordt vervolgd.)