AMSTEL Billijke prijzen. Prompte bediening. De zoo gunstig bekende BIEREN, uit de Brouwerij „DE AMSTEL", Amsterdam, J. S E L M A N, BIERBOTTELARIJ: Prinsenstraat bij de Spoorstraat. Let vooral op het merk. Holloway's Zalf en Pillen. levert per lieele en halve fiesch, groot en klein fust, 33 ree w aterstraat Q 13 0, t© II o 1 d r% BEIERSCH. PILSENER. MUNCHENER. GERSTEN LAGER. Gr e vraag d, om zoo spoedig mogelijk in dienst te tredeneen BOERENMEID, P. G., goed kunnende melken, bij C. MEURS, te Winkel. Oud en jong. Deze edele geneesmiddelen kunnen niet te hoog geprezen worden, om den heilzamen invloed, dien zij uitoefenen over de menige ziekten, iederen leeftijd en stand eigen. Oude wonden, zweeren, zeere beenen en huidziekten, die de gezondheid heimelijk ondermijnen en ket leven tot eene langdurige marteling maken, worden spoedig verdreven door de hulp van deze reinigende en heelende Zalf, bijgestaan door Holloway's zuiverende Pillen. Deze medicijnen bevatten in den kleinsten omvang de beste middelen om het grootste aantal ziekten te voorkomen of te verdrijven, die de menschheid kwellen door hare on wetendheid, zorgeloosheid, moeielijkheden of toegeven aan lusten. Zij worden daarom ernstig aanbevolen aan hen, die door onvoorzichtigheid in hunne jeugd lijdende zijn. Doosjes PILLEN en Potjes ZALF f 0.80, f 1.85, f 3.—, f 6.75, f 13.50 en f 20.50. Ze worden verkocht bij de Apothekers. Voor den verkoop in het groot vervoege men zich bij den Professor Holloway, 533. Oxford-Street. Londen. Iets over ie ojyoefling en yerpleglne van veulens. Voor eenige dagen sprak de heer Quadekker, eerst aan- wezend militair paardenarts uit Breda, voor de afdeeling AJsseloevers" der Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw, van wege de provincie, te Wijhe in het loge ment van den heer G. Kroes over de opvoeding en ver pleging van veulens. Spreker ving aan met er op te wijzen dat de meening van sommigen, dat in de paardenfokkerij alles op verer ving en overerving berust, onjuist is. Het veulen brengt met zich eigenschappen zoowel van vader- als van moederpaard: men noemt dat vererving. Deze kan worden onderscheiden in twee soorten: de zoo genaamde conservatieve, nl. van die eigenschappen welke steeds overgaan, zooals die welke liggen in den bouw en het geraamte van de ouders, en de progressieve, dat is de vererving van de gedurende het leven door het vader of moederpaard verkregen eigenschappen, welke minder over gaan op hefc veulen. Dat bij de paardenfokkerij zeer veel afhangt van opvoeding en verpleging wordt nog veel te weinig in het oog gehouden. Zeer dikwijls krijgt de hengst de schuld, terwijl de schuld alleen is te zoeken bij den opvoeder, die in de eerste levensjaren van het veulen veel te zuinig was. Gewoonlijk wordt een veulen karig gevoed en krijgt het eerst wat meer voeding na het derde jaar, wanneer het wat werk moet gaan doen. Men bedenkt dan niet dat het veulen in het eerste levensjaar meer groeit dan in de vier volgende jaren samen en dus in de eerste jaren veel meer goed en krachtig voedsel behoeft. Krijgt het dat niet, dan kan b. v. de borstkas onmogelijk flink ontwikkelen. Velen maken zich daarvan een minder juiste voorstelling. De meeste veulens komen lang op de pooten ter wereld en later schijnt dat te veranderen; maar 't is niets dan schijn, want niet de pooten zijn veranderd, maar de borstkas is ontwikkeld. In die borstkas zitten het hart en de longen, die natuurlijk niet behoorlijk groot kunnen worden wanneer het veulen in de eerste jaren niet flink sterk wordt gevoed. Maar die borstkas hangt tusschen de voorpooten aan ste vige spieren; kunnen deze zich niet door sterke voeding stevig ontwikkelen en de borstkas omhoog houden, dan zakt de borstkas en de pooten schijnen korter geworden. Spoedig tracht het pasgeboren veulen te loopen en den uier te vinden. Het vindt daarin eerst de zoogenaamde biest. Dat is de eerste melk, waaraan het jonge dier drin gend behoefte heeft. Zij werkt als laxeermiddel en dient om de zwarte drekstof (het zoogenaamd darmpek, het gal en darm-epidelium) uit het veulen te verwijderen. Ont houdt die biest vooral nooit aan het veulen, want die darmpek veroorzaakt prikkeling der darmkanalen, en dunne afgang is het absolute gevolg. Vergeet niet, dat die biest bovendien bevat zeer veel gemakkelijk verteerbare eiwit stoffen (niet te verwarren met wit van ei), nl. stoffen, waaruit alle oorspronkelijke deelen van het lichaam zijn opgebouwd. Veel veulens worden zoogenaamd overbouwd geboren, en op 3- k 4jarigen leeftijd neemt men dat niet meer waar, maar staat de schoft hooger dan het kruis; die verandering is alleen het gevolg van een meerdere ontwikkeling van de schoft door ons eiwithoudend voedsel. De spieren, waaraan de borstkas hangt, zijn meer ontwikkeld. De tijd dat de paardenfokkers het veulen de moedermelk laten zuigen velen laten dat slechts zes weken toe is veel te kort. Geef het veulen liever 5 maanden den uier. Het is niet noodig, dat de merrie gedurende al dien tijd alleen daarvoor wordt gehouden. Dan werd het veulen veel te duur. Neen, na 14 dagen na de geboorte van 't I veulen mag de merrie gerust weder worden gebruikt voor het werk, maar men geve dan het veulen drie- of vier- malen per dag gelegenheid om bij de merrie te komen. Men bedenke dan echter wel, dat van de merrie dubbele krachten worden gevorderd, èn voor het werk èn voor het veulen. Zulk een merrie moet dus natuurlijk des te krach tiger worden gevoed. Gedurende de 4 eerste levensmaanden moet men het veulen alleen moedermelk geven. Sommigen geven het veulen dan, evenals aan kalveren, karnemelk, maar spreker ontraadt dit bepaald. Is het veulen 5 6 maanden oud, dan begint het vanzelf van het vaste voedsel mee te snoepen. Wakker dat aan en plaats daartoe een kleine krib, maar zoo, dat het moeder-paard er niet bij kan komen zet desnoods de merrie zoolang vast. Haver met hooi is dan het beste voedsel voor het veulen. Geloof toch niet, dat het daardoor branderig worden zal. Haver maakt het veulen evenmin branderig als het paard, mits het maar beweging heeft. Beweging moet het veulen hebben. Weêr of geen weer, het moet in de vrije lucht. Geen beter plaats is daarvoor dan een goede weide. Is het veulen in April geboren, dan in de maand Mei in de weide er mee. Het gras is dan met zachte stengels. Zure slechte weiden zijn natuurlijk niet goed. Het moet gras zijn, dat eiwithoudende stoffen bevat. Is het veulen in de weide, dan behoeft het bij de moedermelk geen verder bijvoer vóór in het laatst van September of October, wanneer het gras niet meer zoo voedzaam is en het bijvoeren van haver en hooi dus begint. Laat het veulen 's winters ook in de wei, maar beschouw haar dan niet als voederplaats, maar als loopplaats. Men moet echter den weidegang zoo inrichten, dat de weide in de maanden Juni of Juli geen hongerplaats wordt voor het dier, in plaats van voederplaats; het veulen moet dan in een andere weide worden gebracht. Ook zij men indachtig, dat men weiden moet hebben met gras met ronde stengels; dat bevat eiwithoudende stoffen. Geef als bij voeder dus hooi en haver, met ruime gele genheid om zich te bewegen. Haver verteert van alle graansoorten het best. Na verloop van twee uren is er niets meer onbewerkt van in de maag te vinden. De Trakhener stoeterij geeft 5 k 6 kilo haver per dag aan halfjarige veulens, maar dat kost te veel voor onze fokkerij. Sommigen bevelen gekneusde haver aan, omdat die spoe diger opgegeten is. Spreker betwijfelt echter of het wel waar is, dat zij spoediger zou verteeren dan ongekneusde. De meening, dat van ongekneusde haver veel in de mest zou worden teruggevonden, is niet juist. Wat men in de mest vaak voor haverkorrels aanziet, blijken bij onderzoek slechts de basten te zijn; zij zijn leêg en de korrel, het voedsel, is er wel degelijk uit. Enkele maïs-voedering keurt spreker voor paarden af. Zij worden dan te spoedig dik en zweeten gauw. Maïs met haver echter is een goed voer. Gulzig te eten is ook voor paarden niet goed. Het speeksel in den mond heeft dan geen tijd om tijdens het kauwen in het voedsel te dringen. Paarden, die gaarne gulzig eten, moeten dus worden gedwongen om te kauwen. Men menge daartoe door de haver wat haksel, onverschillig van welk stroo. Vooral bij havervoedering van veulens moet men dat doen. Gewoonlijk wordt dat haksel echter veel te kort gesnedenhet moet minstens de lengte hebben van twee geleden van onzen vinger, anders slikt het paard het haksel toch ongekauwd door, en dat is schadelijk. Stroo toch bevat veel kiezelzuur en verteert dus in de maag niet gemakkelijk, wanneer het vooraf in den mond niet met speeksel is doortrokken tijdens het kauwen. Bovendien bedenke men wel, dat onverteerd stroo met zijne scherpe uiteinden, in de darmen, welke steeds draaien en bewegen, vaak koliek of buikpijn veroorzaakt. Door het toedienen van langer stroo wordt dat alles voorkomen, want de slik- organen dwingen dan het dier om te kauwen. Of nieuwe haver-voedering absoluut is af te keuren, wil spreker nog niet beslissen. In Frankrijk is een proef ge nomen met 200 paarden en slechts enkele zijn gedurende de proef ziek geweest. Intusschen is daaruit nog niet af te lijden, dat nieuwe haver bepaald onschadelijk zijn zou. In Duitschland toch werden in het jaar 1866 bij paarden, die daarmede gevoerd werden, ziekten waargenomen, die ophielden zoodra men geen nieuwe haver meer gaf. Nieuwe haver bevat meer water dan uitgedroogde haver en is dus minder verteerbaar. Zij brengt dus licht digestie- stoornis te weeg. Ook in ons land komen veel gevallen van koliek voor in den tijd dat nieuwe haver gevoederd wordt. Er ontstaan dan veel gassen in de ingewanden, die daardoor te zeer gedrukt worden. Spreker raadt dus aan om geen nieuwe haver te voederen, die niet gedurende b. v. 5 weken goed is uitgezweten, en dan moet het dier niet in eens daarmede worden gevoederd, maar langzamer hand; het dier moet er aan gewennen; de eerste 5 a 6 dagen moet dus wat oude haver door de nieuwe worden Vooral ook zorge men steeds voor goed hooi, liefst met het hooizaad er in, want dat bevat de meeste eiwithoudende stoffen; dan is het als het ware een krachtvoer. Het hooi- gras moet dus niet laat worden gemaaid, maar zoo, dat het zaad er nog in blijft, dan heeft het hooi de hoogste voedingswaarde. Niet van alle grassoorten is het hooi even krachtig, daarin is een zeer groot onderscheid. Het beste hooi krijgt men van Engeisch zaaigras, Fransch zaaigras, kropaar, timothee en dergelijke grassen. Sommigen bevelen het voederen van beenderenineel aan. Maar spreker kan zich daarmede niet vereenigen. Het doel, dat men er mede heeft, is, om aardphosphaten in het lichaam te brengen. Maar, zegt spreker, is dat gewenscht, omdat er in het lichaam gebrek is aan die stoffen, en zijn daardoor zieke gewrichten en kromme knieën op te merken, welnu, geef het dier dan haver en hooi. Beenderenmeel mag goed zijn als meststof, als voeding voor paarden acht spreker het minder goed. Keukenzout is van veel meer gewicht. Planten-etende dieren hebben daaraan veel meer behoefte dan vleesch- etende. In de planten zitten meer kalizouten dan natron- zouten (keukenzout). Komen nu de kalizouten der planten in het lichaam tot een warmte gelijk de lichamelijke warmte van 37£ graad Celsius, dan zetten die kalizouten zich met het natronzout om en men krijgt phosphorzure of koolzure zouten, ten koste van de natronzouten. En het bloed nu, dat 37£ graad Celsius warm is, wil die vreemde zouten niet; met de urine verwijderen zij zich dan ook weder uit het lichaam, maar 't natronzout, waaraan het bloed behoefte heeft, is nu ook verdwenen. Daarom geve men het dier wat keukenzout, een paar malen per week, telkens b. v. 15 gram, vooral niet te veel, want dan werkt zout als vergif. Het eenvoudigst doet men met een zoo genaamde zoutliksteen te plaatsen bij het dier, dat daarvan zal likken telkens wanneer en zooveel als het behoefte aan zout heeft. Zout geeft ook meer speeksel in den mond, en dat heeft het dier noodig om de planten te doen ver teren; ook krijgt men dan in de maag meer maagzuur. Zout werkt dus niet als kracht, maar het wekt de verte ringskracht eenvoudig meer op. De voeding van veulens verschilt ook, met het oog op het doel waarvoor zij worden gefokt. Wil men er een harddraver van maken, dan moet het zoogenaamde gecon centreerde voedsels hebben die duur zijn. Vooreen karpaard echter bezige men meer extensief voedsel, waardoor de paarden meer uitzetten. Daarvoor toch wordt een meer massief paard verlangd, breed van borst en heupen, met een korte flank, dus een korte buik; een minder kras voer is dan dus beter. Tusschen die twee in staat het tuig paard en het soldaten- paard. Deze behoeven geen harddravers te zijn, maar moeten een goeden adem en een krachtigen gang hebben. Zij moeten kunnen volhouden in een zelfden draf zonder bezwaar voor de ademhaling of vermindering van gang. Toen voor eenigen tijd werd gevraagd naar een probleem voor de voeding van veulens, werd geraden om de veulens van een half jaar tot hun 4 4£jarigen leeftijd per dag 5 kilo haver te voeren bij hooi, maar dat maakt de paarden fokkerij te duur, althans voor remontepaarden van f 500 a f 600. De oppositie tegen dergelijk probleem was dus gegrond. De beantwoording der vraag, hoeveel haver men moet geven, hangt geheel af van de wijze van voeding. Spreker acht kilo haver voldoende wanneer het veulen zooveel hooi kan krijgen als het verkiest, anders moet het 3 kilo haver hebben. Des zomers heeft het dier geen bijvoer van haver noodig, mits het in een goede weide loopt. Maar voert men haver, dan nooit anders dan vermengd met stroo. Voor snelgang moet men niet veel hooi geven. Bij veel hooivoedering kunt ge dampig voeren, want veel hooi belemmert de ademhaling. Bij veulens ecliter kan het geen kwaad. Tot hun derde jaar kan het hoofdvoedsel hooi zijn, wanneer er haver met stroo vermengd wordt bijge voerd. De hangbuik bij die jonge dieren verdwijnt met het vierde jaar van zelf, hetgeen bij volwassen paarden niet het geval is. Geeft men het veulen b. v. hooi te eten, dan mag daarbij nooit een ruif worden gebruikt. De last van het dier zou dan veel te veel op rug en ledenen komen gedurende het eten en een holle rug zou het onvermijdelijk gevolg zijn. Laat het veulen dus eten van den grond, desnoods uit een bak. Vergeet niet dat de voorbeenen zoowel van paard als veulen toch reeds meer te dragen hebben dan de achter- beenen. De voorbeenen, rug en ledenen moeten dus zoo min mogelijk worden bezwaard. Ook snel achter elkaar voederen verdient afkeuring. Het voedsel toch blijft onge veer 4 uren in de maag. Komt er nu binnen dien tijd nieuw voedsel in de maag, dan moet het oude daarvoor ontijdig plaats maken. Om dezelfde reden is het niet goed om het dier na het eten te laten drinken, men moet dat doen vóór het eten. Een paard heeft een betrekkelijk kleine maag. Komt daar nu het drinken in, dan dringt dat het eten, het voedsel er uit. Men mag dus tijdens of na het eten het dier niet meer vocht toedienen dan noodig is om het genuttigde voedsel te drenken. Het is wel waar dat het paard in de weide en paarden, die in den stal drinken bij zich hebben, steeds na het eten drinken, maar zij drinken dan maar een enkel slokje om het opgenomen voedsel te drenken. Over dag moet men het paard weinig en makkelijk te verteeren voedsel geven, want van het dier wordt dan kracht gevorderd voor het werk en dus ontbreekt dan tijd en kracht om het voedsel goed en spoedig te verteeren. Des nachts daarentegen heeft het paard ruimschoots tijd en alle krachten daarvoor beschikbaar, zoodat het beter is om tegen den nacht veel voeder te geven. Wat het drinken betreft is het onverschillig welk soort water men geeft, regen-, pomp- of fonteinwater, mits het zuiver water zij en men het maar toediene op een goede manier. De emmer behoort telkens en telkens goed schoon ;gemaakt te worden, anders krijgt men er rottende stoffen in van de daarin gebleven koekendeelen Zulk een rottings-proces is dikwijls oorzaak geweest van verschillende ziektetoestanden, waarvan men eerst te laat de oorzaak kon opsporen. Wil men lijn koeken (30 32 pet. eiwit bij 10 pet. vet) of grondnoten- koeken (40 pet. eiwit bij 12 pet. vet) voeren, dan kan de haver worden bespaard, maar men late in geen geval na om eiwithoudende stoffen als krachtstoffen te geven. Is het paard 3 jaar oud, dan is het bijna volwassen en is de tijd aangebroken waarop men met het krachtvoederen wat kan gaan bezuinigen. Na de pauze, gedurende welke door belangstellenden verscheiden vragen tot den spreker werden gericht naar aanleiding van het door hem verhandelde, besprak de heer Quadekker, op verzoek van eenige der aanwezigen, het remonte-paard en wat daarvoor wordt verlangd. Ook deze boeiende en leerrijke verhandeling werd met bijzondere belangstelling gevolgd. (Prov. O. en Zw. Crt.) Snelpersdruk van A. A. Bakker Cz., Nieuwediep.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 4