HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- ei Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 40. ^qjt®
Zondag 1 April.
Jaargang46.
28) VREDE NA STRIJD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per ^wartaalf 0.90.
frcnco per post v 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Amsterdamsche kroniek.
29 Maart.
De zeer gegronde, althans volstrekt niet onverklaarbare
vrees dat wij dit jaar met een „witte Paschen" bezocht
zonden worden, zal zich dan toch denkelijk niet verwezen
lijken. En nu geven de dorre, nauwelijks knoppende takken
van boomen en struiken ons wel niet de minste of geringste
hoop op een „groene Paasc.h", maar met eenigen goeden
wil kan men zich toch verbeelden in de lente te zijn.
Trouwens, de voorraad „smetteloos dons", waarmede de
wintervorst ons in dit seizoen verrast heeft, is zóó over
stelpend groot geweest, dat wij waarlijk onze competente
portie gekregen hebben en niemand naar meer zal verlangen.
Van Kerstmis tot Paasch heeft het, met eenige kortstondige
afwisselingen, voortdurend gevroren en gesneeuwd, en juist
het telkens weer invallen van den winter als men zijn
grootste kracht reeds gebroken waande, maakte hem zoo
langdradig en vervelend op 't laatst. Ieder kent het eigen
aardig soort menschen, die u „maar vijf minuten" komen
spreken en na verloop van dien tijd dan ook werkelijk
opstaan, u de hand ten afscheid drukken en dan met een
uk propos, .dat's ook waareen relaas beginnen, waarmee
minstens een half uur gemoeid is, een half uur waarin
zij wel zesmaal opnieuw afscheid nemen. De nu afgeloopen
winter zou hij werkelijk afgeloopen zijn? deed mij
telkens aan die menschen denken. Hij kwam, hij ging,
en kwam weerom.... totdat zelfs de hartstochtelijkste
liefhebbers van schaatsenrijden en tobogganning hem naar
de Mookerhei of de Noordpool begonnen tewenschen. Nu,
de minnaars van wintersport hebben zich volop kunnen
verzadigen, al sneed de frissche wind, die hun zoo opwek
kend in het blozend gelaat woei, ook menigen armen drommel
als een vlijmend zwaard door de grovere plunje, die het
slecht gevoede lichaam tegen de kou moest schuttenVoor
dezulken, arme misdeelden der fortuin, was de buitengewoon
zware sneeuwlast van dezen winter echter soms weer een
oorzaak van verlichting in hun druk. Drie en halve ton
gouds, zooals te Berlijn, zal óns Gemeentebestuur wel niet
Het feuilleton, dat op Vrede na Strijd
•volgt, is getiteldIJSLANDSCHE VISSCHERS,
uit het Fransch naar den 32steu druk, door
den gunstig bekenden schrijver PIER RE LOTI (den
Franschen zeeofficier Viaud).
Naar het Duitsch van W. HEIMBURG.
Dagen en weken waren verloopenmijn vader was terugge
komen. Hij was zeer verwonderd over mijn veranderd uiterlijk,
mijn bedaardheid, maar had er zich in verheugd mij in huis te
vinden, en hij verhaalde in den schemeravond allerlei heerlijks
van zijn reizen. Mevrouw Renner kwam dikwijls over met haar
breikous, en ook Kathrine luisterde in haar leunstoel opmerkzaam
toe, als hij over Rome sprak met zyn reusachtige Pieterskerk,
over het vaticaan met zijn prachtige schilderijen, of als hij met
Napels dweepte, dat heerlijk stukje paradijs met de blauwe zee,
den vuurspuwenden berg, den verwonderlijk helderen hemel,
zooals men dien hier geheel niet kent. Somwijlen kwam ook de
predikant hij liet altijd eerst door Marie vragen of er ook
belet was. Dan wisselden de beide mannen hun denkbeelden
over deze en gene onderwerpen op eene voor ons leerzame wijze.
Mijn vader vermoedde in het minste niet wat ik in zyne afwe
zigheid geleden en doorleefd had. Kathrine en ik hadden zonder
afspraak het stilzwijgen bewaard waarom zou de oude man
deelgenoot zijn eener smart, die hij toch niet kon lenigen Op
het slot was ik meermalen geweest, nadat de eerste bange tijd
voorbij was. Ik overtuigde mij spoedig, dat de baron en mevrouw
Van Bendeleven geen vermoeden hadden van de treurige geschie
denis. Hanna en Bergen eerden mijn geheim en stelden my
schadeloos door verdubbelde liefde. De kleine blonde vrouw kon
gansche middagen bij my in het dorp zitten, als zij somtijds een
bezoek op het slot aflegden. Haar man haalde haar dan terug,
en op een dezer bezoeken hadden zij mij met alle mogelijke
overredingskracht den eersten avond naar het slot gelokt.
Van Eberhardt had ik niets meer gehoord; toevallig vernam
ik dat hij naar Potsdam overgeplaatst was. Ruth was vervelender
dan ooit. „Zij schrijft den ganschen dag brieven," had Lize eens
tegen Kathrine gezegd. Jegens mij gedroeg zij zich vreemd;
half uitdagend, half alsof zy zich schaamdetusschenbeide, als ik
haar sterk en doordringend aanzag, sloeg zij haar oogen neêr en
vloog er een blos over het schoone gelaat.
Zoo was de zomer gekomen, de heerlijke, warme zomer. Voor
mij bloeiden trouwens geen bloemen meer, maar om Kathrine
verheugde ik er mij in. Wij konden haar stoel onder den linde
boom dragenzy warmde zich in de zon en ademde de verkwik-
dende lucht in. Zij had een edel karakter, de oude, eenvoudige
vrouw; kiescher en fijngevoeliger kon niemand ter wereld zijn.
Met geen enkele toespeling had zij op miju pijnlijke wonde
gezinspeeld; altijd er op uit mij te troosten, was zij vol teederheid
voor mij geweest. In het geheim vreesde ik voor haar verwijten,
ik had verwacht te hooren„Ik wist het vooruit wel, gij wildet
immers niet anders. Ik heb het altijd gezegd;" maar niets
van dat alles. Zij had my gewaarschuwd nu ik ongelukkig
geworden was, nam zij mij vol liefde aan haar hart en begroef
wat zy daaronder leed diep in haar borst.
De zomer ging voorbij, de herfstwind woei over de afgemaaide
velden, en ieder dag bracht een nieuwe herinnering aan den
zaligen tijd in het vorige jaar. De tweede September kwam met
denzelfden heerlyken maneschijn, ik stond onder den lindeboom
voor sneeuwscheppen en straatreiniging hebben uitgegeven,
maar de extra-uitgaven voor dit werk zullen toch ook
in de Nederlandsche hoofdstad een respectabel bedrag ver
tegenwoordigen. Doch daarvoor hebben we ook begaanbare
straten door gehad, en menige werkelooze heeft er een
broodje aan verdiend
Sedert vele jaren zijn wij gewoon, dat Dinsdag na Paschen
wel eens „derde Paaschdag* genaamd het Koninklijk
gezin naar de hoofdstad komt, om er een week te verblijven.
Toen onlangs in de dagbladen het heugelijk bericht werd
medegedeeld, dat de ongesteldheid, die omstreeks 's Konings
verjaardag een min of meer zorgwekkend karakter had
aangenomen, thans weer voor eene zeer voldoende beter
schap had plaats gemaakt, meenden wij ons te mogen vleien
met het aangenaam vooruitzicht, dat dit jaar het gewone
bezoek der Vorstelijke familie ons niet onthouden zou
behoeven te blijven. Doch helaas! eenige dagen geleden
moesten wij tot ons leedswezen uit dezelfde dagbladen ver
nemen, dat dit blijde vooruitzicht dezen keer niet ver
wezenlijkt zou worden, en Z. M. om redenen van gezond
heid besloten had, het bezoek aan de hoofdstad dit jaar
achterwege te laten. De teleurstelling is groot voor Am
sterdam, want de aanwezigheid van het Oranje-gezin in
ons midden, gedurende die ééne week van het jaar, wordt
zóó gewaardeerd, dat de stad dan altijd door den vlaggen-
tooi als anderszins een feestelijk aanzien heeft. En vooral
was dit het vorige jaar 't geval, toen met de „April
feesten 's Konings zeventigste verjaardag gevierd werd.
Men make zich echter uit het achterwege blijven van het
Vorstelijk bezoek geen overdreven voorstellingen wegens
's Konings gezondheid. Om dienaangaande volkomen zeker
heid te hebben, heb ik mij gewend tot eenige mijner be
kenden in de residentie, volkomen vertrouwbare en wel
ingelichte personen, die zeer goed op de hoogte zijn van
hetgeen er in de hofkringen omgaat. In antwoord. op de
door mij gestelde vragen, hebben zij mij medegedeeld, dat
het vervallen der reis naar Amsterdam volstrekt niet te
wijten is aan een verergering van 's Konings toestand.
Integendeel, Z. M. gevoelt zich veel beter dan sedert lang
naar het slot en park te zienditmaal was het licht niet zoo
helder als toen, een dnnne nevel hing als een fijne, doorzichtige
sluier over het landschap of waren het de tranen die in mijn
oogen stonden Het oude lied schoot mij te binnen, dat ik heden
voor een jaar zoo jubelend had gezongen, toen ik, met zijn hand
in de mijne, naast hem op den boschweg daarhenen reed.
„Och, het laatste vers niet," had hij gebeden.
Waar zou hy zyn Er verliep geen dag, geen uur, waarin
ik niet aan hem dacht hoe had ik hem ooit kunnen vergeten
Als ik hem slechts eenmaal zien kon indien hij maar gelukkig
is, dan wilde ik gaarne myn smart verder door het leven dragen,
voor hem al het geluk 1
De weken gingen weder zoo langzaam, zoo eentonig voorby.
De wintertijd naderde, weder lag er sneeuw op boomen en daken
ik kon de oude, grauwe muren van het slot zeer duidelijk door
de ontbladerde boomen heen zien schemeren wanneer ik boven
in myn vaders kamer voor het raam stonder was weder de
schoonste sledebaan en de kinderen haden onder onzen lindeboom
een grooten sneeuwman gemaakt.
Het Kerstfeest stond voor de deur. Hoe zag ik tegen dien
avond op, hoe zou ik dien doorleven? Zonder vreugde maakte
ik de geschenken voor mijn vader en Kathrine gereed en menige
traan viel op de jurkjes die mevrouw Van Bendeleven mij gezon
den had om voor de dorpskinderen te naaien. Toen kwam de
baron my verzoeken, zyn vrouw bij de uitdeeling der Kerstge
schenken te helpen.
„Het spreekt van zelf, Grethe," zeide hy, „slechts onder beding,
dat gy het gaarne doet. Gij komt tegenwoordig zoo zelden, en
men moet bang worden het u te vragen, zoo droevig en bleek
ziet gij als gy bij ons zijt. Ik had het mij zoo geheel anders
voorgesteld. Gij zoudt ten minste eenmaal eiken dag bij ons
komen overloopen. Trouwens, de oude Kathrine, die nu zoo lam
is gy moet voor de huishouding zorgen. Zeg, kindt, zingt gij
nog wel eens?"
„Neen," zeide ik zacht, „ik geloof, dat mijn vader het liever
niet heeft, en" wilde ik er bijvoegen, „mij is de lust tot zingen
vergaan" maar ik zweeg.
Daags voor het Kerstfeest stond ik weder in de groote zaal
van het slot en legde de Kerstgeschenken onder den boom.
Mevrouw Van Bendeleven sprak vriendelijk en kalm tegen my.
„Gij komt morgenavond toch ook over, Grethe," vroeg zij.
„Het zal dit jaar een stil Kerstfeest zijn. De Bergens komen
niet, om Hanna's wil, zy durft niet meer van huis, zoodat wij
zeker onder ons zullen zyn. Kom maar een uurtje, myn man
zou u te zeer missen. Dit is voor de groote Anna van den
boschwachter, die met Paschen wordt aangenomen," vervolgde zij
en legde een briefje op de zwarte japon. „Dat is van een rouw
japon van Ruth gemaakt," zy streek zuchtend met de hand
over de zachte, zwarte, wollen stof „het is nu reeds een jaar
dat zij weduwe is, eergister was de sterfdag en op den derden
feestdag kwam zij hier. Ik zie haar nog ontroerd en bleek de
zaal binnenkomen. Wat moet men al beleven!"
Wij waren spoedig gereed met het schikken der voorwerpen.
„Ge kondt wel even naar de gravin gaan, Grethe, en vraag
haar of zij de uitdeeling wil bijwonen," verzocht zy. „Ik zal
intusschen de lichten in den boom aansteken. Hoor eens welk
een leven de kleine schaar maakt; zij zyn al ongeduldig. Mam-
sell Risman kan hen nauwelijks in toom houden."
Dit verzoek deed mij onaangenaam aan. De herinnering hoe
ik reeds eenmaal met Hanne heengegaan was om de schoone
gravin te halen, werd weder levendig. Ik besloot juist Johan te
zenden, toen ik Lize bespeurde, die haastig uit de kamer der
het geval is geweest en de bekende pijnen zijn in den
laatsten tijd vrij dragelijk. Maar "s Konings leeftijd noopt
hem, zich zeer in acht te nemen, en dus zou het Z. M.,
al vertoefde hij een week te Amsterdam, niet mogelijk
zijn de gewone bezoeken aan de verschillende inrichtingen
van nijverheid, handel, kunst of liefdadigheid te brengen.
Ook verleden jaar werd Z. M. hierin verhinderd, en toen
rustte deze zware, veelomvattende en vermoeiende taak
geheel op de schouders van H. M. de Koningin. En om
nu eene herhaling hiervan te vermijden, achtte Z. M., hoe
ongaarne dan ook, het raadzamer, het advies zijner genees-
heeren op te volgen en zich dit jaar niet naar de hoofd
stad te begeven.
Inmiddels hebben wij het voorrecht gehad, in ons midden
weer een vorstin uit het rijk der kunst te zien optreden.
Dinsdagavond was het een feestavond voor de bezoekers
der Fransche opera: men gaf Gounod's „Romeo et Juliette"
met medewerking van de alom gevierde mevrouw Albani.
De elite der Amsterdamsche aristocratie was dien avond
in den Stadsschouwburg bijeen, en daar het publiek der
eerste rangen meerendeels in gala gekleed was, bood het
dicht bezette „huis", in een zee van licht badend, een
overweldigend schoon schouwspel aan. Trouwens, wanneer
men in aanmerking neemt, dat een plaats in de stalles, de
beneden-loges of de boven-loges met f 7 betaald moest
worden, kan men nagaan dat al wat de hoofdstad groots
en schitterends heeft elkaar dien avond bij Albani rendez-
vous had gegeven. En niet alleen uit de hoofdstad, want
te middernacht vertrok er nog een extra-trein van hier,
om de bezoekers uit Haarlem, Leiden, Den Haag en om
streken huiswaarts te voeren. De roep dezer rijkbegaafde
kunstenares doet steeds een dichte drom van muzieklief
hebbers naar den tempel der Muzen stroomen. Ook dit
maal heeft zij haren wereldberoemden naam schitterend
gehandhaafd. De hartstocht waarmee zij, in de rol der
beklagenswaardige Juliette, door zang en spel uitdrukking
weet te geven aan den rijken schat van liefde, waarvoor
een mensclienhart vatbaar is, gaat alle beschrijving te boven.
Zulk een spel grenst zóó na aan de werkelijkheid, dat het
gravin kwam en mij bijna omver had geloopen, zoo hard ylde
zij voort.
„Och, Juffrouw Grethe wees niet boos, nu heb ik toch ge-
lyk gehadik heb het altyd gezegd. Vertel het maar aan Ka
thrine, die hoeft mij nooit willen gelooven. Nu kunt gij zelf
zien hoe de luitenant mevrouw de gravin omhelst en haar „mijn
liefste," en God weet hoe meer noemt. Neen, wie had dat van
avond kunnen denken 1 Dat moot ik spoedig beneden vertellen,
niemand weet het nog."
„Lize", smeekte ik geheel verstyfd hield ik haar by den
schouder vast „van wien spreekt gij? Wie meent gij?"
„Wel, mijn hemel, wie zou ik meenen riep zij. „De luite
nant Von Eberhardt is straks geheel onverwacht gekomen en
bevindt zich by mevrouw de gravin; ik heb altijd gezegd, dat
dat nog eens een verloofd paar zou worden."
Weg was zy, en ik leunde als bedwelmd met myn hoofd tegen
den kouden muur de kwellingen der ijverzucht grepen mij
duizendvoudig aan. Dus daarom beminde hij my niet meer, hij
had de schoone vrouw lief wat was ik bij haar vergeleken?
De deur van Ruths kamer werd geopend, een heldere licht
straal viel in de gang. Ik zag zijn statige, slanke gestalte naar
buiten treden, een vrouw in een witte sleepjapon volgde hem
„Au revoir, myn geliefdo," zeide zij en sloeg de beide
armen om zijn hals, terwijl hy haar nogmaals omhelsdeen teeder
op haar neêrzag. „Ik ga mij dadclyk kleeden, dan komt ge uw
bruid afhalen. Pas maar op dat mama niet flauw valt, als gy
met uw onverwacht huwelijksaanzoek by haar komt. M o n D i e u,
ik geloof, zij verwacht eerder dat de hemel zal instorten dan
een verloving; zij vermoedt zelfs niet dat wij elkander reeds
zoolang beminnen."
Haar zilveren lach weerklonk hy boog zich neder en kuste
haar.
„Tot weerziens, myn engel, ik ga dadelyk naar uw ouders."
Ik sloot de oogen en drukte mij styf in een der nissen, die
in den muur waren aangebrachtmijn hart klopte als waanzinnig
van toorn en smart. „Als hy mij slechts niet ziet," dacht ik.
Maar mijn angst was overbodig, hy ging mij reeds voorbij, het
hoofd trotsch omhoog, met fonkelende oogen, als bedwelmd door
de overwinning, terwijl om den mond een lach van zalige vol
doening speelde zóó had ik hem ook gezien, toen hij my
vroeger kuste. O, dat ik voor hem had kunnen treden, hem
toeroepen
„Gij dwaalt, mij alleen hebt gij lief; gij bedriegt u zeiven,
evenals zij u bedriegt, dit gevoelloos, koud schepselNu wist
ik wat haat wasgloeieud haatte ik haar, die mij zyn hart had
ontroofd. Tot nu toe had ik dat gevoel altyd met geweld onder
drukt ik overreedde mij, dat zy mij bij hem belasterd had,
omdat zij tot geenen prijs mij, do burgerlyke, zyn vrouw wilde
zien worden nu wist ik het, zij zelf had hem lief, en het
was haar gemakkelijk gevallen, mij op zijde te schuivenzij
bezat immers al de macht eener ryke, betooverend schoone, ver
standige vrouw wat had ik daar tegenover te stellen Ik
herstelde mij en keerde door de vestibule terugnog altijd klonk
het ongeduldige woelen der kinderen en juffrouw Rismans besus-
sende of beknorrende stem uit de kamer naast de zaal. Ik wilde
stil mijn hoed en doek halen om heen te gaan, toen Johan kwam
„Juffrouw Grethe, mevrouw de barones laat u verzoeken, alleen
de geschenken aan de kinderen uit te deelen, zy heeft verhinde
ring de luitenant Von Eberhardt is daar binnen," fluisterde
hij mij in,
„Nu, 't is duidelijk te zien wat die wil. Frans heeft zyn
bruine bijna lam gereden; byna eiken dag werd hy naar de stad