HELDERSCHE
EN IVIEUWED1EPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad vdor Mollands Noorderkwartier.
1888. N° 41.
Woensdag 4 April. Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
29) VREDE NA STRIJD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per l wartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën.- Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
ïE
VERTREK DER MAILS.
Oost-Indlë.
Met de stoomschepen van de
Met de
Met de
Maatschappij
„Nederlnud" en van
do
Fransche
Britsche
„Rotterdamsche Lloyd". f)
paket booten.
laketbooten.
Over Amster.
am cl
Over Marseille
Over Marseille
Over Brindisi
Rotterdam
van
van
van
van
's Gravenhage
's G aveahage
s Gravenhage
Gravenhage
11.45 's avonds.
4.15 's avonds.
8.15 ,s mergens.
12.30 's avonds.
6 April
10 April
7 April
13
April
13
17
21
27
y
20
24
5 Mei
11
Mei
27
1 Mei
19
25
u
4 Mei
8
2 Juni
8
Juni
11
15
16
22
y
18
22
30
25
29
1 Juni
5 Juni
8
12
15
19
22
26
29
3 Juli
mee ae stoomscnepen aer xviaarscnappij „iNeaeriana".
f Padang wordt alleen aangedaan door de stoomschepen
van de Maatschappij „Nederland".
West-Indië.
Yia Engeland. (Verzending).
Suriname: van 's Gravenhage: 18 April; 2, 16 en 30
Mei; 13 en 27 Juni, te 8.15 's morg.
Cura9ao, Bonaire en Aruba: van 's Gravenhage: l.over
New-York: 11 en 20 April; 4, 18, en 25 Mei; 8 Juni,
te 6 u. 's avonds; 2. over Engeland: eiken Donderdag te
6 uur 's avonds; 3. over Havre: den 13 en 27 van elke
maand te 12.30 's avonds
St. Martin, St. Eustatius en Saba: van 's Gravenhage:
18 April; 2, 16 en 30 Mei; 13 en 27 Juni, te 8.15
's morgens.
Via Amsterdam.
Suriname: van 's Gravenhage den llden van elke maand,
ten 11.45 's avonds.
Curacao, Bonaire en Aruba: den llden van elke maand,
ten 11.45 's avonds.
Naar het Duitsch van W. HEIMBURG.
En de tijd vlood heen, men merkte het nauwelijks op in het
kleine dorp, in ons klein huis. Eenzaam gingen de dagen voorbij,
maar toch, de winter liep ten einde.
De lente kwam, en Hanna was, als een toonbeeld van geluk
en met een helderen lach, haar dochtertje op den arm, mijn stil
kamertje binnengetreden. Het kleine, lieve ding, met de oogen
harer moeder, had mij vriendelyk toegelachen, en wij hadden
gelukkige uren pratende samen doorgebracht.
Ik was slechts zelden naar het slot geweest, sedert deschoone
vrouw Eberhardts bruid geworden was, en alleen dan, wanneer
ik zeker was, hem niet aan te treffen. Hij bevond zich na het
volbrengen zijner dienstplichten te Potsdam weder te G., waar
heen hij zijn jonge vronw wilde brengen. Hanna sprak er
weinig over tegen mijzij merkte slechts op, dat zy de bruiloft
zoude bijwonen. Door mevrouw Renner, die gaarne en met een
air van gewicht over de aanstaande gebeurtenis sprak, vernam
ik onwillekeurig, dat het trouwen in de kerk plaats zou hebben,
en wel 's avonds om zeven uur. dat het kleine godshuis met
oranjebloesem en bloemen versierd en door tal van kaarsen ver
licht zou worden.
„En op het slot zal alles ook zoo prachtig zijn," vertelde zij
verder. De gasten komen van heinde en verre daar zal men
wat te zien krijgen. Gy gaat de bruid toch ook zien, juffrouw
Grethe, of komt ge ook op de bruiloft
Neen, men had mij niet uitgenoodigd. Ruths vriendin was ik
immers nooit en Hanna en Bergen hadden het afgeraden; de
baron was de eenige geweest die er misschien aan gedacht had
hij scheen niet meer zoo vriendelyk jegens mij als vroeger, had
zich zelfs eens iets laten ontvallen van „dwaas gedrag" en
„ondankbaarheid," omdat ik zoo zelden op het slot kwam ach,
ondankbaar was ik zeker niet.
De trouwdag, z ij n trouwdag brak aan.
Als goud scheen de zon op de met lentegroen bedekte aarde,
de appelboomen zaten zoo vol rooskleurige bloesems als nooit te
voren het geheele dorp was in bewegingde vrouwen stonden
voor de deuren over de schoone bruid te praten, de kinderen
bewonderden de eerepoorten, die men bij den ingang van het
kleine kerkhof had opgerichtik hoorde van verre het rollen van
de rytuigen der gasten. Hanna kwam een oogenblik bij mij
zij had tranen in de oogen, toen zy mij omhelsde en kustezij
leed met my, ik wist het. Kalm volbracht ik mijn kleine plichten,
Kathrine streek mij nu en dan zacht de hand. Toen het donker
was, luidde het kerkklokje en vertelde mij, dat hij nu spoedig
voor het altaar zou treden.
Een vurig verlangen, hem nog eens te zien, kwam in mij op.
Ik deed mijn doek om, en schuw achter de vele menschen aan
sluipend, die voor den hoofdingang stond, sloop ik door een zij
deurtje in de kerk. Hier was het verblindend licht; ik trok mij
angstig in den donkersten hoek terug, achter de oude houten
pilaren die het koor en orgel droegen en met groene, geurige
Binnenland.
Naar de „N. Rott. Crt." verneemt, is de heer mr. JE.
Baron Mackay door Z. M. belast met het samenstellen van
een nieuw Ministerie.
Wij hebben, schrijft dr. A. Kalthoff, in het Oude
Testament des Bijbels het voorbeeld eener volksgeschiedenis,
die ons alle denkbare ontwikkelingstrappen van het gods
dienstig bewustzijn doet zien, van het eerste kinderlijke
stamelen af tot aan den vollen mannelijken leeftijd toe.
In een ontwikkelingsproces van duizenden jaren zien wij
ons daar afgebeeld, in al zijn breedte, wat in kleinen kring
ieder individu, 't zij dan meer of minder volkomen, in
enkele jaren doorloopt. Geen ander volk toont ons dat
zóó uitvoerig.
Na eene vergelijking tusschen de oudste geschiedverhalen
des Bijbels en de eerste levensjaren des kinds, vervolgt de
schrijver aldus: „Maar het kind wordt grooter. Voor de
sprookjesboeken komen schoolboeken in de plaatsde tucht
van het denken verdrijft het spel der fantaisie. Het komt
in aanraking met de beschaving; van haar moet het leeren,
aan haar zich onderwerpen. Dan gaat het het kind zooals
Israël in Egypte. Ja, eerst is deze wereld het land Gozen,
dat het vroolijk en hoopvol binnentrekt. In de kinderkamer
bij zijn spelen begint het hem toch ten leste te verdrieten.
Daar komt een hongersnood voor zijn geest, en gaarne
volgt hij de roepstem van zijn broeder, die hem voorging,
die hem in 't land der beschaving vette weiden en spijze
te over belooft. Eerst gaat alles heerlijk. Het kind be
studeert zijne hiëroglyfen, leert maten en getallen, hoort
van vreemde landen en menschen, en kan intusschen, als
het zin heeft, toch nog eens in zijn prentenboeken bladeren,
en met pop en stokpaard spelen. Maar er komt een andere
tijd met andere meesters. Dan is het: perken, werken!
tichelen bakken! De nieuwe Faraö weet niets van Jozef,
voor zorgelooze vreugd blijft er geen tijd meer over. Daar
valt zooveel te leeren en te doen; ach, ook zooveel ledig
stroo te dorschen en zoovele doode steenen voor stille graf
monumenten aan te dragen; er moet ook aan zoovele
raadselachtige sphinxen worden gemetseld, waarvan nog
niemand weet of zij een dier of een mensch zullen worden,
dat het speelgoed zich onder het stof begraaft en het vroo-
lijke kinderlied zwijgt. Totdat op een goeden dag het oude
verlangen weer wakker wordt en alle goede geesten der
kinderjaren weêr opleven en de mensch de verbroken een
heid des levens weêr zoekt te herstellen.
Doch alleen hij kan uit het diensthuis, uit de
bladeren omwonden waren. Een schitterend gezelschap omringde
het altaar, de menigte bloemen vervolde met bedwelmende geuren
de kerk, wier kale, naakte muren men verkwistend met groen
getooid had. Hanna's lief gezicht straalde mij uit de bonte
menigte als een vriendelyke ster tegen. Mevrouw Van Bende
leven zag de kerk rond alsof zij iets zocht; onwillekeurig trok
ik mij nog meer in de schaduw terug. Plotseling verstomde het
gedruisch der menigtemen hoorde een wagen voor rijden het
was als hield mijn hart op te kloppen. Aller oogen vestigden
zich op de denrik vernam een zacht gemompel van bewonde
ring, het orgel ruischte, zij gingen het pad langs, de statige slanke
man in de schitterende uniform, en aan zijn arm het wonder-
schoone schepsel met de flonkerende diamanten in het donkere
haar; waardoor oranjebloesem gewonden wasgelijk een wolk
omhulde de sluier haar tengere gestalte. Als verblind staarde
ik haar aan. Och, een schooner bruid was er nooitIk hoorde
er niet3 van wat de predikant zeide ik zag slechts het bruids
paar. Maar toen zij knielden, ylde ik in wilden haast de kerk
nitik had het „ja" dat zijn mond nu zou uitspreken, niet kunnen
hooren Ik vluchtte naar onzen kleinen tuin, in het oude, ver
wilderde beukenpriëel, waar ik den halven nacht bleef.
De lucht was zacht eu welriekend, de nachtegaal floot in volle,
langgerekte tonen, de vlier geurde, een geheimzinnig leven en
en beweging heerschten in dezen zoelen voorjaarsnachtde lente
zong haar oud betooverend lied van minnen en zalig zijnmet
onstuimig verlangen strekte ik de armen uit naar het geluk, dat
ik bezeten en nu verloren had daarboven op het slot was het
alles bruiloftsvreugdetusschenbeide drongen enkele tonen der
muziek tot mij door en ik wa3 verlaten, verlaten
Ook dit ging voorbyde vrceselijke smart, die nog eenmaal
in dien lentenacht had uitgewoed, werd zachter. Het was als
had ik een gevoelige plek in het hart, die by de minste aanraking
pijn deed. Myn leven ging stil en eentonig voorbijmijn vader
zat over zijn boeken gebogen, en ik had geen ander gezelschap
dan Kathrine. De omgang met het slot bleef evenals in den
laatsten tijd beperkt; als mevrouw Van Bendeleven mij soms
noodig had, zond zy om my of ik bood mij zelve aan. Wat zou
ik daar doen Met de pastorie onderhield ik een vriendschap
pelijk verkeer; de kleine, oude vrouw had nu eenmaal een
bijzondere genegenheid voor my opgevat. De predikant was
teruggetrokken, maar toch vol zorg voor mij hem dankte ik
mijn lectuur, hy bezorgde mij bloemzaden voor mijn kleinen tuin,
hij bezocht mijn vader in de lange winteravonden, als deze ver
moeid de pen weglei en praatte met hem.
Bergen werd spoedig na Ruths bruiloft verplaatst van G. en
wel naar M. als brigade-adjudant. Het was een zware dag toen
de beiden vrienden afscheid van my namen.
„Komt spoedig nog eens weder; ach, vergeet my niet geheel,"
smeekte ik en vergezelde hen tot aan de groote stoep van het
slotik was mede naar binnen gegaan, als zich niet een equipage
iu de laan vertoond had, waarin ik Eberhardt en Rath herkende.
De laatste voerde de teugels. Ras sloeg ik een zyweg inik
hoorde den wagen nog stilhouden en Eberhardt zeggen„Daar
zijn wy toch nog. Ruth heelt zich bedacht en haar prailhoek
slavendienst met zich brengende steengroeven, den weg der
bevrijding wijzen, die zelf' uit de wegstervende beschaving
datgene in zich heeft opgenomen, wat in haar uit de
eeuwige behoeften van den menschelijken geest was geboren,
een Mozes, die opgevoed was aan Egypte's koningshof,
en die zoowel de graflucht in de reuzenmonumenten van
het Nijldal, als de geestelijke machten, die eens deze oude
beschaving in het leven riepen."
De Nederlandsche Vrouwenvereeniging „Arbeid Adelt"
heeft eene keurige bezending goederen naar de Tentoon
stelling voor vrouwelijke handwerken te Glasgow gezonden.
Vooral munten daarin uit de nationale poppen, van Am
sterdam, en het kunstnaaldwerk van Breda.
Voor de meer dan 350 vacante predikantsplaatsen bij
de Ned. Herv. kerk zijn thans nog maar 3 candidaten
meer beroepbaar, en wel de heeren J. C. Ruijs, te Amster
dam, H. Pos, te Utrecht en dr. H. M. Van Nes, te Drie
bergen.
De heer W. Kühler Wzn., lid der commissie tot
vermeerdering der inkomsten der Vrije Universiteit, doet
in „De Herant" een beroep op de vrouwen om giften te
schenken. Hij schrijft:
„Als men haar de zaak maar aan het harte legt, dan
ondervindt men ook wel, dat zij volstrekt niet onwillig
zijn, om in deze dingen mede-arbeidsters Gods te zijn, en
kunnen dan ook allen geen goud aanbrengen, of hemels
blauwe zijde, purper, scharlaken of fijn linnen, dan kunnen
zij toch meestal wel een weinig geitenhaar ten offer
brengen."
Aan het thans verschenen jaarverslag van de Neder
landsche Zendingsvereeniging over 1887 wordt het vol
gende ontleend:
De aftredende Bestuursleden, de heeren Bicker Caarten,
Gerretson en Hartman werden herkozen, die de benoeming
bereidwillig hebben aangenomen.
In het personeel der kweekelingen, die voor rekening
van het Java-comité worden opgeleid, kwam verandering
door ontslag van H. Smit, waarvoor H. Dekker in de
plaats is gekomen, en later nog G. A. W. Geissler, die
nu voor rekening van deze Vereeniging worden opgeleid.
De drie oudsten der kweekelingen van de Zendings-Ver
eeniging, A. De Voogd, H. L. Langevoort en H. Van de
Spiegel, zijn reeds zoo ver met hunne studiën gevorderd,
dat zij eerlang examen zullen afleggen, om ook zoo noodig
tot hulpprediker te worden benoemd, terwijl de kweeke
lingen O. Van der Brug en F. Quak dan in de openge
vallen klasse zullen worden geplaatst.
verlaten." Ruths lachen klonk mij in de ooreneen laatste
groet van Hanna en ook hen had ik verloren.
Toen kwam een morgen, waarop ik wanhopig bij het bed mijns
vaders stond, alijjd weder met haperende stem zijn naam riep
en geen antwoord ontving, waarop zijn koude hand de mijne niet
meer konde vatten; hij was heengegaan. Dood had ik hem in
zijn bed gevonden, toen ik hem zijn ontbyt wilde brengen een
beroerte had een einde aan zijn leven gemaakt. Zonder een traan
te storten liet ik my wegleiden en viel naast Kathrine op de
knieën; de tranen der onde vielen op mijn lokken en zij hield
my vast omklemd; de oude, verlamde dienstbode was nog het
eenige wat ik op de wereld bezat.
Ik [zie nog, hoe men de met bloemen overdekte doodkist naar
het kerkhof droeg. Het geheele dorp bewees den vereerden,
ouden zielverzorger de laatste eer; de menschen weenden en
snikten, ik stond nog altyd met droge oogen aan het venster
myner kamer en zag hem na nu was ik een wees.
Toen kwam de baron en wilde my weder mede naar het slot
nemen ik sloeg het driftig af en wees op Kathrine. Wat zou
die zonder mij beginnen er was nog één wezen, dat my noodig
had, en deze zorg wilde ik my niet laten ontnemen. Wie weet,
hoe lang ik het gelukkig gevoel zou mogen bezitten, voor iemand
onontbeerlijk te zijn.
„Gij kunt hier niet alleen blijven, want gy komt hier om,"
zeide de baron. „Ik vereer uw genegenheid, maar gij moet ten
minste een paar maal 's weeks op bepaalde dagen bij ons komen.
Gij gaat hier te gronde in uw overdreven smartgij ziet er meer
dood dan levend uit."
„Laat my," smeekte ik. „Ik dank u duizendmaal nu niet,
misschien later, ik k a n immers niet."
Een tijd lang lieten zy mij werkelijk met rust, ma%r toen
kwam de baron weder. „Nu gaat gij in alle geval vandaag met
mij," zeide hy„ik kan het niet verantwoorden, dat ik my zoo
weinig om u bekommer; ik ben nu uw voogd en beveel het."
Werktuiglyk liet ik mij meesleepen. Ik zat dien avond ge
duldig naast mevrouw Van Bendeleven, liet my van Hanna
verhalen, en dat Ruth zulk een heerlyken jongen had. Voors
hands was er nog stryd over de voornamenRuth wilde hem
Stanislaus noemen, maar Eberhardt had gezegd, hij zou den
geestelijke de namen wel opgeven.
„Ik zal onderzoeken, Grethe," voegde hij er by, „of de oorzaak
geldig is, als gij eens niet komt. Gy moogt niet zoo aan uw
smart toegeven, daarvoor zijt gy nog veel te jong, het gansche
leven ligt nog voor u."
Het gansche levenIk schrikte inderdaad, dat zou ik zóó
doorbrengen Ontzettende gedachteLag ik maar daar beneden
bij mijn ouders! Het gansche leven hoe lang is zulk een
menschenleven Ons leven duurt soms zeventig jaar en ik was
juist twintig geworden. Maar God is barmhartig, dacht ik
zoo kan het niet lang duren
Ik wa3 gehoorzaam, ik kwam geregeld op het slot, schaakte
met den baron en las hem de courant voorde overige dagen
zat ik in het dorp, verpleegde Kathrine en nam myn kleine
huishouding waarik deed alles, maar zonder vreugde, met een