HELDERSCHE
EN N1EUWE01EPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 44.
Woensdag 11 April. Jaargang 46.
BEKENDMAKING.
32> VREDE NA STRIJD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.|
Het Gemeentebestuur van den Helder brengt, ter voldoening
aan het bepaalde bij de artt. C en 7 der wet van den 2 Jnni
1875 (Staatsblad N°. 95), ter openbare kennis, dat door de Heeren:
F. H. B. RIESSELMANN,
H. J. A. RIESSELMANN,
I. KORVER,
P. SPIGT en
A. LIEDMEIER,
allen woonachtig te Helderhet verzoek is gedaan om in het
Heldersche Kanaal op daarvoor aan te wijzeu plaats door ieder
hunner een ijzeren vaartuig te mogen leggen tot berging van vaten
petroleum, en die verzoekschriften ter Secretarie der gemeente ter
visie zijn nedergelegd.
Bezwaren tegen die inrichtingen kunnen worden ingebracht op
Vrijdag den 20 April 1888, des namiddags ten ttoee ureaan het
Raadhuis der gemeelde.
Helder, 5 April 1888.
Het Gemeentebestuur voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Verslag omtrent lichtsterkte, druk en zuiver
heid van het lichtgas der gemeente Helder,
gedurende de maand Maart 1888.
Datum.
Licht
sterkte
in
kaarsen.
Zwavel
in
100 kub.
voet gas
ingrains.
Zwavel
water
stof.
Ammonia
in
100 knb.
voet gas
in grains.
Drnk.
30
14.6
6.2
Niet
aanwe
zig.
8.8
Van 's avonds 6
tot's nachts 12 uur:
45 tot 25 millimeters.
Van 's nachts 12 uur
tot 's morgens 8 uur:
25 tot 18 millimeters.
Van 's morgens 8 uur
tot 's avonds 6 uur:
18 tot 25 millimeters.
Naar het Duitsch van W. HEIMBURG.
Nu doorleefde ik"' een gelukkige tijdom niemand bekommerde
ik mij alleen het kind het kind was mijn eenige zorg.
Dat ik het niet altijd bij mij zou kunnen behouden, daaraan
dacht ik nietik droeg het den tuin rond als de zon scheen, ik
leidde de eerste, wankelende schreden en was gelukkig, als ik
uit het onduidelijk stamelen door mijn onophoudelijk voorpraten
het eerste verstaanbaar „papa" hoordedit zon de eerste groet
voor Eberhardt zijn, als hij zijn kind kwam bezoeken. Zoo ver
liepen dagen en weken. Van het slot vernam ik niets, als dat
de dames nog in Zwitserland vertoefden. Eberhardt was niet
hier geweest, slechts Friedel was tusschenbeide gekomen om naar
het kind te vragen en een groet over te brengen.
Eindelijk, op een heeten zomerdag, toen ik met den kleine
in het schaduwrijke loof van onzen tuin zat en gekleurde steentjes
op de tafel gelegd had, die hij onvermoeid met zijn handjes weder
weggooide, verhaalde mij mevrouw Renner, die mij gezelschap
hield met haar breikous, dat de beide dames gisteravond terug
gekomen waren en mevrouw Von Eberhardt van morgen vroeg
naar de stad was gereden waarschijnlijk had zij een samen
komst met haar rechtsgeleerde wegens de scheiding.
;/Een hoogmoedige, plichtvergetene vrouw," vervolgde zij toornig
en wees op het spelende kind. „Het is zonde en schande."
„Ik ben nieuwsgierig," ging zij na een poos voort, „wien het
kind wordt toegewezen, hem of haar
,/Haar?" herhaalde ik. //Valt daar nog aan te twyfelen Het
kind, waarom zij zich nooit bekommerd heeft!" Ik drukte het
angstig aan myn borst, alsof men het my reeds wilde ontnemen.
„Ja, dat hangt er geheel van af," verklaarde de kleine vrouw,
„hoe zich de zaak toedraagt. Is hy schuldig, dan krijgt zij het,
en omgekeerd krijgt hij het, of neen, ik geloof, dat als zij beiden
schuld hebben, de moeder het behoudt tot het voluit vijf jaar
is, terwijl de vader het later kan opeischen."
„Mijn God," zeide ik, en voorzag in mijn geest een reeks van
schrikkelijke mogelijkheden.
Op eens hoorde ik een lichten tred op het zand van het tuin
pad, het ruischeu van een kleed, en mevrouw Van Bendeleven
stond voor het prieel, met groote verbaasde blikken het kind
op mijn schoot beschouwende.
„Blijf zitten, Grethe," zeide zy kalm en zette zich op den
stoel, dien mevrouw Renner, wie ik haastig naar huis zag gaan,
zoo even verlaten had. Een oogenblik zwegen wy beidenom
de lippen van het fijne, bleeke gelaat speelde een eigenaardige
trek zij zag naar den kleinen, schoonen knaap in het witte
jurkje met de bleekroode ceintuur over den schouder, die, onbe
kommerd over de nieuwe verschyning, voortging met de steentjes
te spelen, onder het uiten dier onverstaanbare en toch treffende
klanken, die een moederhart even goed begrijpt alsof het jeugdige
schepseltje zich in duidelijke woorden had uitgedrukt
„Ik hoorde reeds gister avond, toen ik aankwam," begon zij
eindelijk, „dat gij zoo vriendelyk waart geweest, mijn kleinzoon
te verplegen. Wy zijn u inderdaad veel dank schuldig en willen
n nu ook niet langer den last opleggen, die de oppassing van
den kleine u veroorzaakt heeftik zal hem nu meênemen en
breng u onzen besten dank voor uwe goedheid.4
Kijkjes over 't wereldrond.
„Alle groote bladen bevatten uitvoerige levensbeschrijvingen
van wijlen Keizer Wilhelm. Maar aangaanden den levens
loop van den nieuwen Duitschen Keizer eigenlijk toch
nog wèl zoo belangrijk wordt slechts weinig, en dan
nog maar fragmentarisch, meêgedeeld. Zoudt ge wellicht
in een volgend nommer uwer //Kijkjes" een beknopte maar
volledige schets van Keizer Frederiks geschiedenis willen
geven? Bekendheid daarmee leidt allicht tot betere en
juistere beoordeeling van 's Vorsten daden en maatregelen.
Een namens velen: X."
Dit vriendelijk verzoek is te billijk en te verplichtend,
om ook zelfs maar aan weigering te denken. En schoon
ik mijne „Kijkjes" in den regel liever niet aan één onder
werp wijdt, maak ik toch nu en dan volgaarne eens een
uitzondering, en volgt hier dus een beknopt maar getrouw
overzicht van de faits et gestes des nieuwen Duitschen
Keizers.
Frederik Wilhelm Nicolaas Karei werd den 18den October
1831 in het Nieuwe Paleis bij Potsdam geboren, als eenige
zoon van den toenmaligen Prins Wilhelm. Zijne ontwik
keling werd door voortreffelijke onderwijzers geleid. Ernst
Curtius, de uitstekende oudheidkundige, was in 1844 als
jeugdig professor der Berlijnsche Universiteit bij voorkeur
met zijne opvoeding belast geworden en heeft zijn leerling
ook in 1849 naar de Universiteit te Bonn vergezeld. De
Prins legde zich met ijver op historische studiën toe: hij
verkreeg den doctersgraad aan de hoogenscholen te Bonn,
Koningsbergen en Oxford en werd rector van de Universiteit
te Koningsbergen.
Zijne eerste krijgsstudiën te velde maakte hij bij den
Sleeswijk-Holsteinschen oorlog in 1864, ofschoon hij daar
niet in het vuur stond. Hoogen krijgsroem echter verwierf
hij zich in den veldtocht van 1866, waarbij hem het opper
bevel over het tweede PruisischeJegercorps was opgedragen.
Voorwaarts rukkend uit de bergpassen van het Silezische
gebergte, behaalde hij de overwinningen bij Nachod, Trau-
tenau en Skalitz, en zijn te rechter tijd verschijnen en
aanvallen in den beslissenden slag van Königgratz, waar hij
de hoogten van Chlum, den sleutel der stelling van Benedek,
bestormde en voor het eerste legerkorps den weg ter over
winning baande, is een van die krijgsdaden die hem een onver-
„Het kind is mij niet tot last," zeide ik, van angst nauwelyks
kunnende spreken „ik heb het lief en...."
„Dat geloof ik gaarne, en het was, zooals ik zeg, zeer vrien
delyk van u," herhaalde mevrouw Van Bendeleven, en een lichte
blos bedekte haar wangen. „Het is trouwens een eigenaardig
ide'e van Eberhardt geweest, het kind juist hier te brengen
intusschen...."
„Maar, genadige vrouw," riep ik, „waar moest het kind dan
blijven? Gij waart met mevrouw Von Eberhardt op reis gegaan,
de oppasster liep weg hoe moest een man, die zonder vrouwe
lijke bediening is en buitendien zijn dienst moest waarnemen,
het aanvangen, een klein kind te verzorgen
„Zoo? De oppasster liep weg?" vroeg mevrouw Van Bende
leven. „Zonderling! Zy was toch zulk een geschikt mensch.
Maar om het even, het was in het laatste geval ordentelijk geweest,
het kind op het slot te brengen, waar het bij juffrouw Risman
kostelijk bezorgd was, in plaats van het schandaal nog te ver-
grooten en het hier te brengen. Voor Ruth is dit een beleediging,
die, gij moet het toestemmen, juist daarom boosaardig genoemd
moet worden. En nu, geef' my den kleine hier, de wagen staat
voor de deur."
„Genadige vrouw, verlang alles van mij, alleen het kind niet,"
smeekte ik en stond op. Do kleine sloeg de armpjes om mijn
hals en draaide verschrikt het hoofdje om. „Ik weet hoe groot
mijn schuld jegens u is. Alles wil ik doen om mijn onbegrensde
dankbaarheid en liefde voor u en den baron te bewijzenmaar
het kind, dat hy mij toevertrouwde, kan ik slechts hem of op
zijn bevel teruggeven."
Een oogenblik zag zy my als verbluft aan, doch zeide toen nog
kalm, hoewel haar stem merkbaar beefde
„Als gij werkelijk dankbaar waart, zoudt gij zoo niet spreken
bedenk eens, in welk een licht stelt gij u zelve en ons, als
gy weigert het kind af te geven."
„Het doet mij zeer leod, maar ik...."
„Buitendien is het belachelyk, dat ik nog eerst vraag," brak
zij mijn antwoord af. „Gy hebt niet het minste recht, het te
weigerenhet is het kind myner dochter en het gaat u niets
aan. Het is niet alleen myn recht, het is ook mijn plicht, het
kind aan de moeder terug te geven."
„Aan zijn moeder, die zich nooit om het kind bekommerde
viel ik haar driftig in de rede. „Wat haar beweegt het terug
te vragen, is alleen de vrees voor het o n dit der wereld, als
men vernatn, dat zy op reis ging, zonder ook de minste bevelen
voor de verzorging van den kleine achter te laten Zij liet dit
aan den vader over nu moet zij ook tevreden zijn met wat
hij goedvond in deze zaak te doen ik herhaal het nogmaals,
genadige vrouw, het doet mij leed, maar ik geef het kind slechts
terug in de handen van dengene die het mij toevertrouwde."
„Grethe klonk het toornig en ademloos zij zag doodsbleek.
„Vergeet gy dan geheel tegen wie gij spreekt? Wilt gij der
ongelukkige niet alleen den echtgenoot, maar ook het kind ont
nemen
„Den echtgenoot?" vroeg ik. „En gy, genadige vrouw, gelooft
gij dat nog altijd Trouwens, hoe kan ik my verdedigen, zonder
tegelijk de dochter vreeselijk aan te klagen. Het moederhart
zou mij toch geen geloof schenken maar vraag het Hanna en
Bergen misschien oordeelt gy anders over mij, als deze u de
volle waarheid gezegd zullen hebben."
gankelijken roem waarborgt. Hoe moedig de Pruisen ook uit
Sadowa oprukten tegen de batterijen, waarmede de Oosten-
rijkschen veldheer die hoogten versterkt had, onbeslist
bleef de weegschaal der overwinning schommelen, en de
witte kerktoren van Chlum verhief zich, oogenschijnlijk
onbereikbaar, boven de kruitwolken van het oorlogsgeschut
want de Oostenrijkers vochten met buitengewone dapperheid.
Eensklaps sloegen van achteren de kogels in de groep
hunner aanvoerders, en de gardesoldaten van den Prui-
sischen Kroonprins, door den versnelden marsch niet afgemat,
drongen met onweerstaanbare kracht de hoogten op en
behaalden na de dapperste tegenweer de overwinning. Nog
op het slagveld, terwijl in een ijzeren halven cirkel de
Duitsche heerscharen voorwaarts rukten, omhelsde de Koning
zijn zoon en schonk hij hem de orde „pour le merite". In
een slechts als manuscript gedrukt werk heeft de Kroon
prins zijne lotgevallen en indrukken uit dien oorlog te boek
gesteld. Evenzoo beschreef hij zijne later in het jaar 1869
ondernomen reis naar het Oosten, die eveneens slechts als
manuscript gedrukt is geworden.
De Duitsch-Fransche oorlog van 1870 riep hem weder
in het veld: hem was het oppercommando over het derde
legercorps opgedragen, dat meerendeels uit Zuid-Duitsche
troepen bestond. Van dit legercorps ontving het Duitsche
volk de eerste bemoedigende overwinnings-herichtendé
slag bij Weiszenburg en de slag bij Wörth, waarin generaal
Mac-Mahon, ondanks al zijn dapperheid, het onderspit
moest delven voor de Duitsche troepen, wier uitstekende
leiding liet van die der zijne won. En wederom zou in
den beslissenden slag van Sedan den Pruisischen Kroonprins
tegelijk met den Kroonprins van Saksen den roem van den
eigenlijken veldslag ten deel vallen, terwijl uit het hoofd
kwartier des Konings het plan de campagne afkomstig was,
dat het ijzeren net rondom den gevangen vijand dichttrok.
De val van Napoleons keizerrijk, de gevangenneming van
het groote leger en van den machtigen monarch zelf zijn
schitterende bladzijden in het roemvol geschiedboek van
den vorstelijken legeraanvoerder. Toen Parijs ingesloten
werd, zegevierde de Kroonprins bij Villeneuve en Montrouge
en hielp hij met ziju leger den onverbreekbaren ring om
des vijands hoofdstad vormen. In Versailles werd hij den
28sten October 1870 tegelijk met Prins Frederik Karei tot
generaal-veldmaarschalk benoemd.
„Genoeg," viel mevrouw Van Bendeleven mij in de rede haar
bleekheid had plaats gemaakt voor een gloeiend roodwellicht
vermoedde zij, dat niet alles zoo was, als men haar gezegd had.
Haar oogen zagen my toornig aan.
„GenoegDeze stuitende scène moet een einde nemenik
wil het kind myner dochter niet in de handen der gelief...."
Zij voleindigde den volzin nieteen toornige uitroep van mij
deed haar verschrikt ophouden.
„Beleedig mij niet, genadige vronw zeide ik met verheffing
van stem en trad een schrede naderde kleine legde angstig het
hoofdje tegen mijn hals. De luitenant Von Eberhardt heeft den
baron reeds verklaard, dat ik zijn bruid was hoe het kwam,
dat ik dit niet bleef, zou ik u eveneens kunnen vertellen. Maar
het ia een hatelyke geschiedenis, die ik u besparen wil; misschien
dat zy u nog eenmaal ter ooren komt. Ik sta geheel alleen,
zonder eenige bescherming voor u, op dit oogenblik bezit ik
niets dan mijn goeden naam, myn eerhet valt u licht, mij ook
die te ontroovenmaar er zijn, Goddank, nog menschen die
bewijzen kannen, dat ik nooit iets slechts gedaan heb, dat...."
„Verschoon mij; ik kan uw verdedigingsrede niet aanhooren,
daartoe ontbreekt my de tijd geef mij het kind, ik heb haast."
Zij naderde den kleine, die nu, door de hevige woordenwisse
ling verschrikt, in een luid geween uitbarstte.
Ik was achteruit gegaan en trachtte het kind te sussen.
„Ik heb haast, zeide ik reeds eenmaal," sprak mevrouw Van
Bendeleven ongeduldig. „Laat het kind maar schreien, het zal
wel weder stil worden, en nu voor het laatst, geef mij het kind
„Het kind blyft hier, lieve tante," zeide plotseling een bedaarde
stem achter mij. Ik keek om, en zag tot mijn onuitsprekelijke
geruststelling Eberhardt, die, de hand aan de muts, een diepe
buiging voor mevrouw Van Bendeleven maakte.
„Ik kon het mij voorstellen," vervolgde hij, „dat uw goed
hartigheid u aanstonds hierheen zou drijven, om uw kleinzoon
onder uw grootmoederlijke hoede te nemen, en ik dank u hartelyk
en oprecht, maar toch kan ik uw verlangen niet toestaan het
kind blyft hier, ik kan niets aan dit besluit veranderen maar
nog eens, lieve tante, mijn innigsto dank voor uw vriendelyk
aanbod." Hy greep de zachte hand en drukte er een kus op.
Sprakeloos staarde mevrouw Van Bendeleven den jongen man
aan, die zoo kalm en bepaald zijn wil te kennen gaf, en, met
geheel voorbijzien van latere rechten, haar eenvoudig weder
„lieve tante" noemde, als was hij nooit haar schoonzoon geweest.
„Ik was reeds in het slot," begon hij opnieuw, toen mevrouw
Van Bendeleven hem nog steeds aanstaarde alsof hy of zij krank
zinnig was, „en hoorde dat gy hierheen gereden waart. Ik volgde
u terstond, om verschil van gevoelen te voorkomen. Het verheugt
mij, dat ik u hier nog aantref, daar uwe tegenwoordigheid my
gelegenheid geeft, den kleine na langen tijd weêr te zien en de
vriendelijke verpleegster te danken. Nog een oogenblik, lieve
tanteik zal u, als gij het toestaat, vergezellen. Oom heeft my
een onderhoud toegestaan ik zou niet gaarne in onmin vanu
scheiden was ik als schoonzoon niet alles voor u wat
wat hij hield op. Een donker rood bedekte voor een oogen
blik het trotscbe gelaat. Hij boog zich over het kind, dat opge
houden had met schreien, en, hem herkennende, blyde lachte
hy nam het op den arm, en zonder my aan te zien voegde hij er
by „zoo zult gy toch niet in toorn aan den neef denken."
«Het ia goed," sprak mevrouw Van Bendeleven eindelyk, en