HELDERSCHE EN NIEEWEDIEPER (JOIIRANT. Nieuws- ti Advertentieblad yoor Hollands Noorderkwartier. 1888. ïs 48. ijj Vrijdag 20 April. Jaargang46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. 36> VREDE NA STRIJD. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 00 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.} Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder brengen ter openbare kennis, dat de voljaarskohieren van den hoofdelijken omslag en der belasting op de honden, dienstjaar 1888, door Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie, bij besluit van den 4 April 1888, zijn goedgekeurd en heden in afschrift gedurende 5 maanden op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing zijn nedergelegd. Helder, 16 April 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. Binnenland. De „Standaard" deelt mede, dat de voordracht voor het Ministerie thans door den heer iE. Baron Mackay aan den Koning is gezonden. Naar //Het Vaderland" verneemt, ligt het in het voor nemen van den heer Mackay, aan den Koning voor te stellen, de afdeeling „Handel en Nijverheid" van het departement van Waterstaat af te nemen en bij dat van Buitenlandsche Zaken te voegen. De langdurige winter heeft den groei der groenten zoo tegengehouden, dat de door de afdeeling Amsterdam der Nederlandsche Maatschappij van Tuinbouw en Plantkunde voorgenomen tentoonstelling van versche groenten en vruchten niet kan doorgaan. De geneeskundige inspecteur te Groningen heeft de volgende waarschuwing in de Groninger bladen geplaatst: In deze stad zijn sedert eenige dagen, tegen vermin derden prijs, hammetjes 'in consnmtie gebracht, die alhier reeds in eenige huisgezinnen tot vergiftigingsverschijnselen aanleiding hebben gegeven. Vermoedelijk zijn ook hier en daar in de provincie van de bedoelde voorwerpen aangekocht. Zij, die in het bezit zijn van die hammetjes, zullen wél doen, die niet te eten, noch rauw nog gekookt. Bij den boekhandelaar P. Kluitman, te Alkmaar, is Naar het Duitsch van W. HEIMBURG. dezer dagen in 't licht verschenen een werkje, getiteld: „Op het strand. Een leesboek voor lager en voortgezet onderwijs, door J. F. Berk, Hoofd eener school te Helder." Op de uitgave van dit o. i. nuttig leesboek willen we de aandacht onzer lezers vestigen. Onze jongens zullen er zeer veel wetenswaardigs in aantreffen. Ter bevordering van de kennismaking met dit boekwerkje laten we hieronder het inleidend woord van den schrijver volgen: „Wat in dit boekje voorkomt, heb ik met de jongens der hoogste klasse behandeld en daarbij voortdurend de grootst mogelijke belangstelling ondervonden. Kon het anders We hebben hier, om zoo te zeggen, het strand naast de deur. Geen „mooi" strand als bij de badplaatsen, niet zoo „gezellig" vol menschen. Och neenhet eenige, wat ge hier ziet, is de zandvlakte, waar hier of daar een vlet op het droge getrokken wordtwat ge hier hoort is het gefluit van een strandvogel of het gekrijsch van een meenw en als grondtoon het diepe, volle geluid van de zee. Maar de jongens komen veel op het strand en aan den zeedijk. Ze komen er om te plassen in het water boven de ondiepten of om te zwemmen tusschen de hoofdjes; ze keeren laDgs het frissche strand terug, als ze uren lang in de warme duinen hebben gespeeld, of mos of bramen hebben gezocht. Op die tochtjes zien ze vrij wat, en merken veel meer op dan ik in den eersten tijd van mijn verblijf hier wel meende. Wat hebben ze me in de twaalf jaren, dat ik er nu ben, al laten zien! Hoeveel vragen hebben ze me gedaan over wat ze hebben gevonden of opgemerkt! Domme vragen soms, maar ook vragen, die een bekendheid met strand- dieren en hun levensgewoonten verrieden, welke ik niet bij hen had durven verwachtenvragen, waarop ik vaak, in 't eerst zeer vaak, het antwoord moest schuldig blijven. „Ik wist niet beter te doen dan zelf met netje en waterbus er op uit te gaan en, met behulp van eenige goede werken, het leven aan het strand te bezieD. En nu heb ik de vrijheid genomen, om datgene uit te werken en als leesboek aan te bieden, waarin de jongens het meeste belang stellen, waarnaar ze het gretigst hebben geluisterd. „Op andere plaatsen in de nabijheid der zeekust zullen de jongens wel net zyn als hier, en onder hen, die verder van de zee wonen, zijn er tegenwoordig genoeg, die wel op het strand komen, om voor de volgende bladzijden eene zoo groote verbreiding te mogen verwachten als een leesboek onderstelt. „Een leeshoek... waarin het uiterlijk en hier en daar zooveel „Ik scheidde van mijn oom, zonder de verdediging van mijn gedrag te geven, die hij hoopte. Ik zeide hem, dat ik morgen de aanvraag tot scheiding doen zou en dientengevolge met mijn zaakwaarnemer spreken. Hij schrok, en voor opspraak vreezende, sloeg hij mij een langere scheiding van mijn vrouw voor; zij kon onder het voorwendsel van haar zwakke gezondheid voor een langen tijd op reis gaan, en dan zouden de gemoederen misschien wat bedaren. Later kon ik naar een ander garnizoen verplaatst wordenRuth zou mijn bedrog vergeten en kalmer worden. „Ik heb Ruth nooit bedrogen," zeide ik, „zij heeft mij niets te vergeven. Ik heb er niets tegen, dat zij op reis gaat, maar kan het eenmaal opgevat beslnit van scheiding niet terugnemen, wijl ik in mijn huwelijk tot de vaste overtuiging gekomen ben, dat onze verhouding niet beter, maar wel ongelukkiger zou worden. Het is dus liet beste voor Ruth, het beste voor mij, en ik doe, zooals ik zeide, morgen de eerste schrede daartoe. „Het is goed," zeide mijn oom en boog zich, maar hij zag doodsbleek. „Ik wil niet hinderlijk in den gang dezer treurige geschiedenis ingrijpenik zal zorgen, dat mijn dochter op reis gaat, en zal van mijn kant eveneens mijn zaakwaarnemer de zaak der scheiding opdragen en nu hebben wij elkander niets meer te zeggen, zou ik denken." „Niets, oom," zeide ik, nam myn muts en vertrok. Wat er volgde, weet gijik bracht u mijn kind, de scheiding werd aan gevraagd, en op den dag, toen mijn tante u het kind wilde ont nemen, hadden Ruth en ik des morgens de laatste samenkomst, eerst bij den predikant, toen voor den rechter. „Ik trad met een bezwaard gemoed bij den ouden geestelijken binnen. Er was wel is waar slechts een formaliteit te vervullen, maar juist formaliteiten zijn in sommige omstandigheden uiterst pijnlijk. Ternauwernood kon ik den ouden heer begroeten, toen een wagen stilhield, en dadelijk daarop ruischte mevrouw Von Eberhardt naar binnen, zoo schoon, zoo frisch, zoo vroolijk lachend, alsof zij een vriendschappelijk bezoek kwam afleggen. „Ha, goeden dag, myn vriend," riep zy mij geheel onbevangen toe, groette den geestelijke, hield een waarlyk aangrijpende toe spraak, klapte haar zonnescherm open en toe, geeuwde ten laatste van harte, terwijl zij in Weener dialect, dat zij somwijlen, als zij hijzonder goed gehumeurd was, aannam „Ja, zie, eerwaarde heer, het is alles goed en wel, maar het helpt niets, het blyft alles bij het oude. Wij hebben beiden geen zin meer aan elkander nietwaar, Eberhardt?" „En uw zoon vroeg de over deze lichtzinnige uitdrukkingen ontstelde geestelyke. „Wilt gij het kind, dat God u heeft toe vertrouwd, niet liever onder de hoede der beide ouders zien opgroeien Moet het kind den zegen van een geregeld huiselijk leven missen O, bedenk toch..." „Wel, mijn zoon zal door zijn vader meer bemind worden dan door tien moeders. Op zyn hoogst zal het hem hinderen, als hy ziet, dat de een der ouders hier, de ander daarnaar streeft het is beter zoo." Zij stond op en legde de hand op den arm van den geestelijke, die haar ontsteld aanzag. „Leef wel, eer waarde. Heb dank voor uw moeiteik heb nog eenige zaken in orde te maken en daarna is er een samenkomst tot weer ziens, myn vriendDaarna knikte zy my toe, maakte haar bevalligste buiging en was verdwenen. De oude man stond daar met een gezicht, waaruit ergernis en bezorgdheid spraken. Hij had zeker reeds menig echtpaar in dezen toestand voor zich gehad had menig bitter berouw of hatelijke verstoktheid daarbij leeren kennen, maar deze opvatting was hem nog nooit voorgekomen. Hij drukte mij na eenige oogenblikken zwijgens de hand en sprak zacht „Het is beter zoo, raynheer, zij heeft gelijk." „Voor de rechtbank ging het byna even zoo; myn advocaat maakte voor mij aanspraak op mijn kind, en zij was dadelijk bereid maar dat weet gy. „Toen ik eergister, na een zwijgend doorgebrachten rit, naast mijn tante door de gang van bet slot ging, hoorden wij piano spelen, een mazurka, zoo nauwkeurig, zoo maatvast, als slechts Ruth dezen bekoorlijken Poolschen dans kon spelen. Ik zag haar in den geest daar zitten met fonkelende oogen en het bctoo- verend lachje om den mond. Mevrouw Van Bendeleven bleef onwillekeurig staan en drukte de hand op het hart. Zij waa doodsbleek, vroeg den ouden Johan, die ons tegemoet kwam, sedert wanneer de jonge vrouw terug en of er bezoek was. Maar nog voor de bediende had kunnen antwoorden, zweeg de piano en Rnths zuivere, heldere stem neuriede een dier kleine, lichtzinnige Fransche chansons, die in een vroolijk gezelschap uit den moDd eener schoone vrouw betooverend klinken, maar een hatelijk contrast vormden met de tegenwoordige omstandighedeneen lange triller, die als een schalkschen lach klonk, besloot het gezang. Ik kende dit lied maar al te goed, Ruth had het dikwijls in haar salon gezongen, en juist dit lachend, behaagziek slot had haar gasten in hooge verrukking gebracht. Ditmaal had het een tegenovergestelde uitwerking. Mevrouw Van Bendeleven rukte de deur open en stond plotseling tegenover haar dochter met een zoo dreigend gelaat, dat de vroolijke uitdrukking bijna geheel van de schoone trekken verdween. Ik zag, hoe zij het muziekboek, waarin zy gebladerd had, op de piano wierp en hoorde mevrouw Van Bendelevens ademlooze, bevende stem vragen: „Kunt gij na nog zingen De deur werd gesloten, ik verwijderde mij schielijk en ging naar de kamer van mijn oom. „Ik gaf hem de hand, zeide hem, dat ik van nu af niet meer zijn zoon, dat ik gerechtelijk van Ruth gescheiden was, en smeekte hem, mij als oom niet geheel de liefde te onttrekken, die ik vroeger in zoo ruime mate bezeten had. Hij zag er ontroerd uit en antwoordde zacht: hy had gehoopt dat het niet tot dat uiterste zou komenhij had er op gerekend dat het kind ons dezen stap te zwaar zou hebben gemaakt, wijl geen van ons het toch zou willen missen. Ik zag, dat hij nog niet wist hoe de beslissing was uitgevallen. „Hebt gy Ruth dan nog niet gesproken sedert haar terugkeer uit de stad?" vroeg ik. „Neen, ik ben eerst voor een half uur tehuis gekomen ant woordde hij. „Ik wist niet, dat zij reeds terug wasik meende, dat zij eerst tegen den avond tehuis zou komen reeds daarom, wyl zij weet, dat gij dezen middag hier zijn zoudt." „O," verzekerde ik, „wy zyn in alle vriendschap van elkander gescheiden Ruth was nooit beminnelijker dan heden in tegen woordigheid van den rechter, zy...." „En het kind vroeg de baron op eens. „Behoort my, oom „Dat is niet mogelyk „Ja, het is waar," bevestigde mevrouw Van Bendeleven, die juist binnentrad, en Ruth heeft, zooals zy my zelve zeer kalm mededeelde, het kind vrijwillig afgestaan." Arme oom, dit trof hem even onvoorbereid en verpletterend als het zijn vronw gedaan had. Hy staarde eerst mij en daarna zyn vrouw aan, alsof hij het niet begreep. «Mevrouw Van Bendeleven had de lippen styf op elka&r van den inwendigen bouw der dieren beschreven is, als noodig bleek, om een helder kijkje in het leven aan het strand te ver krijgen. Wil men in groepen afdeelen, in een stelsel rangschikken, dan blijve dit aan het mondeling onderwijs of aan leerboeken overgelaten. Om het naslaan van studiewerken gemakkelijk te maken, zyn in de uitvoerige inhoudsopgave de Latijnsche namen van de besproken voorwerpen bij de Hollandsche gevoegd. Maar met geduld en oplettendheid in de omgeving leeren rondzien is, dunkt me, het begin van natuurstudie, de eisch voor natuurgenot." Met den wensch van den schrijver, dat het boekje hiertoe moge bijdragen, vereenigen we ons gaarne. Voor het bouwen van een strafgevangenis te Nieuwer- Amstel, was de minste inschrijver de heer A. H. Arendsen, te Naarden, voor f 379,500. Van Terschelling wordt gemeld: „Deze winter is een echt ouderwetsche geweest, vooral hier om de Noord. Hoe het er op een eiland uitziet, kan menigeen zich bezwaarlijk voorstellen, en mannen van zaken kunnen zoo'n toestand nauwelijks bestaanbaar achten. Denk eens, dat men 8 tot 10 dagen zonder couranten ot brieven bleef. En zulke winters hebben wij hier doorleeft; zoo is het op naburige eilanden geweest. Maar welke ijsvelden van een gezichtslengte hier ook langs de haven en er in dreven, hoe dik het ook in den nacht vroor, hoe vast alle schuiten en loodsbooten in 't ijs raakten, hoe alle stoomvaart in ons geheele land ophield, onze postboot „Terschelling* liet eiken morgen haar afscheidsfluitje hooren, boven het gehuil van den oostenwind uit en 't was of dat fluitje nog helderder klonk, als ze eiken avond haar welkomstgroet liet hooren. Slechts eenmaal in dezen langen, harden winter, moest zij in Harlingen één nacht overblijven, maar toen was het ook een vliegende sneeuwstorm. Ons bootje heeft nu eens getoond wat het vermag. Als eilandbewoner en gelijk ik denk, denken bijna allen dank aan 's lands Regeering en de Staten onzer provincie voor de krachtige ondersteuning dezer dienstregeling, en welgemeende hulde aan den heer Zur Mühlen, te Amsterdam, aan het bestuur en de directie onzer Posterij en eindelijk aan den ouden gezagvoerder, schipper Klein en zijne bemanning. Wij zijn dankbaar voor wat allen voor ons deden en voldaan gedrukt en zag naar buiten op het frissche groen der linden en kastanjeboomen in het park. Een tyd lang was alles stil, toen vroeg de baron zacht: „Waar is Ruth? Ik wil met haar spreken. „Vergeefsche moeite, Bernard, laat haar," zeide zyn vrouw en legde de hand op den arm van haar man. „Het is beter zóó, het kind blyft bij Wilhelm wy zullen spoedig weder geheel alleen zijn, Bernard, want zij zij wil morgen reeds weder naar Weenen!" By de laatste woorden beefde haar stem, een paar groote tranen rolden uit de nog altijd schoone oogen zy keerde zich schielyk om en verliet het vertrek. „De baron zat in zijn leuningstoel en staarde voor zich uit, een smartelijke trek lag om zijn mondtoen stond hy op en reikte my de hand „God behoede u, myn jongen ga nu ik wenschte ik wil..." hy voleindigde den zin nietop eens scheen hem iets in te vallen, en mij aanziende, zeide hij „Jongen, gij zult my, hoop ik, het verdriet niet aandoen en huwen uw oude liefde? Beloof mij dat, en gij zult mijn geheele hart behouden. Grethe is wel een prachtig meisje, maar ruk haar niet uit haar stand." „En nu, Grethe, word niet boos, dat ik u dezen wensch van mijn oom zoo onverholen mededeel. Want mijn antwoord moet tegelijk een vraag aan u zijn, Grethe. Ik zeide hem „Dat kan ik niet beloven, oom, want mijn eerste werk zal zijn, haar, die ik zóó beleedigde en krenkte, om vergeving te smeeken en haar te vragen of zy my vergeven of zy nog mijn vrouw wil worden." „Grethe, bekommer u niet over hetgeen mijn oom geantwoord heeft en zeg ja op myn ootmoedige bede. Vergeef mij en word de mijne Ik bereid u een tehuis daar waar ik mijn jeugd doorleefde aan den Rijn, den schoonen Rijn, willen wij gaan wonen en alles wat u gelukkig maken kan, uw mond blijde doen lachen en uw oogen schitteren wil ik doen, opdat gij den hangen tijd vergeten moogt, dien gij door my hebt beleefd. Vraag het uw hart, Margarethe. Nietwaar, gy hebt my nog lief? Men kan immers zoo moeilijk zyn eerste liefde vergeten zou het met u anders zijn Schryf slechts een „ja" of „neen" op een briefje, dat Friedel my over- handige zalach, Grethe, nietwaar, het zal een „ja" zijn „Ik heb u alles gezegd ik heb mijn gedrag geenszins verschoond wees goed, wees zacht, Margarethe, en word de mijne. Ik tel de uren, tot uw antwoord komt. Beschouw het kind, wanneer uw besluit te zwaar valt; wat zal van hem, wat zal van mij worden zonder u, Margarethe! Wilhelm Von Eberhardt." Ja, ik was zeer gelukkig geworden; ik had my geen oogen- blik bedacht over het antwoord dat ik hem wilde zenden, en Friedel draafde zeer spoedig na voleindigde lezing van het lange uitvoerige schryven met een brielje van mij, dat het lakonische „ja" bevatte, naar de stad terug. De brave man zag my uit- vorschend aan, toen ik het antwoord in zyn vereelte hand legde. Ik moet er zeker gelukkig hebben uitgezien, want hy was met één sprong in den zadel, klapte met de tong en riep, nog half naar mij gekeerd: „Kom, haast u wat, onde jongen! Mynbeer de luitenant wacht als een kind op den heiligen Kerstavond!" Dra was hij om den hoek verdwenen. Ik ging in huis, nam het kind op mijn armen en kuste het. Ik vertelde het een lange geschiedenis van een mama, die het zeer lief zou hebben. Kathrine zeide niets, maar stak my de oude handen toe, en aan de gryze oogleden hingen een paar tranen, de eerste die ik

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1