over den trots van ons schoone eiland, en over de postboot „Terschelling" In dezen ouderwetschen winter is meer gedaan dan wel de plicht gebood: er is stroef gevaren." De verhuring van landerijen, aan de kerk te Hoorn op Terschelling behoorende, had tot uitslag, dat de pacht sommen gemiddeld 33 pet. lager waren, dan die van vóór 3 laren. Toch schijnen ze nog hoog te zijn in evenredig heid van de prijzen der landbouwproducten. Tot veler leedwezen heeft de heer Brons Boldingh, notaris te Terschelling, bedankt als lid van den Gemeenteraad, waarvan hij jaren lang deel heeft uitgemaakt. Te Groningen heeft zich ook een theologisch student, zoon van een predikant, bij het Heilsleger aangesloten. Men kan begrijpen, dat deze bekeering opzien verwekt. Te Gemert heeft men het lijk gevonden van den heer G. S., oud-burgemeester aldaar, met het hoofd in eene sloot en het overige van het lichaam op het droge liggende. Waarschijnlijk is hij, door de duisternis misleid, op deze wijze omgekomen. „Het Vaderland" meldt, dat het plan bestaat een vennootschap op te richten, om het Zuidhollandsch Koffie huis" te 's Hage als groot hotel en café te exploiteeren. Het noodige kapitaal moet al gevonden zijn. Betreffende het verzoek van den Gemeenteraad van Enkhuizen om aldaar eene kadettensehool te vestigen is bij den Raad een schrijven ingekomen van den Minister van Oorlog, inhoudende dat van liet verzoek aanteekening is gehouden, ten einde te gelegener tijd er op te letten. Het verzoek tot wederinvoering van de Haagsche kermis is door den Gemeenteraad met 33 tegen 5 stemmen afgewezen. Gisterenmorgen had te Rijnsburg eene botsing plaats tusschen 2 strooratrammen van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. Eenigen der passagiers werden bij dit ongeval licht gekwetst. De besmettelijke ziekte onder de paarden der Haag sche trammaatschappij is geweken. Jl. Woensdag zouden de stallen door den dist riet-veearts vrij verklaard en de paarden weder in dienst gesteld worden. Uit Almeloo wordt van gisteren gemeld: Al de werklieden der fabriek van H. B. Scholten meldden zich aan, om weder in het werk genomen te worden. Allen werd afgevraagd of zij op de daags te voren aangekondigde voorwaarden hiertoe gezind waren. Vier personen weigerden dit, aan vier anderen werd de toegang tot de fabriek ontzegd; nog aan tien werd aan gezegd dat zij gisterenvoormiddag terugkomen konden. Al de overigen werden toegelaten, nadat zij verklaard hadden het recht der patroons te erkennen, om de werkzaamheden in de fabriek te regelen, bepaaldelijk de aanwijzing der touwen, waarover jl. Maandag zoo groote ontevredenheid en zelfs de werkstaking weder ontstaan was. Gisterenmorgen is het werk geregeld voortgezet. Allen die zich toen nog aan het fabriekskantoor konden aan melden zijn verschenen, terwijl er negen zijn aangenomen. De tiende vroeg zijn loon op. Men vertrouwt, dat na het gebeurde der laatste dagen een betere toestand zal aanbreken en het niet te vreezen is, dat opnieuw een onberaden en min gemotiveerde werkstaking volgen zal. De heer Van Marken had eergisterenavond een samen komst met de leden eener commissie, welke wenscht op te treden, om giften te vragen en onderstand te verleenen aan de arbeiders, die door de werkstaking in meer of min behoeftige omstandigheden zijn geraakt. Aan die commissie zullen vrij zeker afgedragen worden de gelden, welke door de heeren Van Marken, mr. Kerdijk en ds. A. Snellen zijn ontvangen. Omtrent de aanleiding tot de nieuwe werkstaking in de fabriek der firma H. en B. Scholten verneemt de „Zw. Crt." het volgende: Een der jeugdige werklieden, die niet tot de werkstakers heeft behoord, was wegens ziekte eenige dagen afwezig geweest. De aanwijzing aan haar van een paar touwen wekte bij enkelen ontevredenheid. Zij zetten hun touwen stil. De overigen volgden, velen daartoe door eenige heet hoofden gedwongen. Opnieuw aan het werk getogen, werd andermaal de arbeid gestaakt. Velen liepen zingende door de fabriek. Dus eindigde jl. Maandag de voormiddag. De patroons hadden inmiddels doen aanplakken, dat zij alleen de werkzaamheden in de fabriek wilden regelen en wie dat recht niet erkende, van het werken kon afzien, 's Namiddags hervatten slechts een dertigtal den arbeid. Eergisteren morgen waren bijna allen weder bij de fabriek, doch van de werkstakers van Maandag werd niemand toe gelaten, ook al verklaarden sommigen dat zij inzagen ver keerd gehandeld te hebben. De patroons gaven te kennen, dat men des namiddags kon terugkomen om werk te vragen; zij zouden dan verklaren wie opnieuw aangenomen kon worden. Een paar honderd veenarbeiders hebben jl. Dinsdag te Nieuw-Amsterdam het werk gestaakt. Bij een aantal personen werden de glazen ingeworpen, o. a. bij de heeren Dommers en Van Hol the. Onmiddelijk is er een detachement infanterie uit Assen heen vertrokken, terwijl ook de Com missaris des Konings en de officier van justitie zich ter plaatse begaven. De oorzaak der werkstaking moet gelegen zijn in den eisch om hooger loon en in 't verlangen niet langer gedwongen te zijn de winkelwaren bij de veenbazen te halen. Volgens een later bericht is aan de gestelde eischen door de verveners toegegeven, zoodat de werk zaamheden hervat zijn. Een later bericht luidt: De werkstaking te Nieuw-Amsterdam is alweder geëindigd. De verveners hebben tengevolge van overmacht, aan de eischen van de arbeiders moeten toegeven. De eerste grasboter is gisteren aan Z. M. den Koning aangeboden door den heer P. J. Smeele, Heerenstraat, te 's Hage. Sedert eenigen tijd oefenen te Amsterdam in garnizoen liggende militairen officieren en onderofficieren zich in het wielrijden, namelijk op veiliglieids-tweewielen. Aan het mail-overzicht van het „Bat. Hld." is het volgende ontleent: „Meer dan ooit is het Atjeh, dat de koloniale geschie denis van den dag beheerscht. En altijd op dezelfde eentonige tragische wijze. Trots alle desinfectiemiddelen, neemt de beri-beri toe; zij woedt thans niet alleen onder de aan do oorlogsvermoeienissen blootgestelde militairen, maar tast ook de in de bureaux werkzame officieren en de dames aan. Van dit laatste was tot dusver geen voorbeeld. Het is een geheel nieuw verschijnsel, dat voldoende bewijst dat de oorzaak der ziekte niet gelegen is, zoomin in de besmetting der kazernes en- militaire gebouwen als in de overgroote afmatting der aangetasten. Tegelijk met de uitbreiding der ziekte, neemt ook het wisselvallige harer verschijnselen toe. Er zijn in den laat- sten tijd plotselinge sterfgevallen tengevolge van beri-beri geconstateerd, zonder de minste voorafgaande waarneming der ziekte bij de daaraan bezwekenen. Onder deze omstandigheden heeft de zoo vreeselïjk om zich heen grijpende plaag meer en meer het schrikwekkend karakter van het onnaspeurlijke en onvermijdelijke aange nomen. Geen wonder dat zulks, volgens de correspondenten, een zeer gedrukte stemming teweegbrengt. Middelerwijl sluipt de guerilla voort, zonder tot eenig resultaat te leiden, tenzij men als zoodanig wil aanmerken de driejarige ondervinding, dat de concentratie onzer troepen, in stede van den vijand af te matten, hem sterkt in zijne overtuiging, dat de verdwijning onzer troepen uit Groot- Atjeh een quaestie van tijd is; vooral nu de beri-beri voortdurend onze gelederen dunt en de werving bij lange na niet voldoende voorziet in de aanvulling. Evenals in Atjeh wordt in de Vorstenlanden een krach tiger optreden van het Nederlandsch gezag noodig. Meer en meer toch nemen de ketjoepartijen daar een gevaarlijk karakter aan. Met ingenomenheid vermelden wij dan ook de verbanning naar Muntok van den pangeran Ario Djojo- kossoema, een zoon van den Sultan van Djocja, die door zijn positie veel invloed scheen uit te oefenen in eene minder gewenschte en niet onschuldige richting." Jl. Zondagavond poogden twee mannen in te breken door den muur van het afgebroken koffiehuis aan deVlas- markt, hoek Steiger te Rotterdam, om zoodoende het achterbuis van den heer Den Arend te bestelen. Nauwe lijks echter was een hunner binnen, schrijft de „N. Rott. Crt.", of de huishoudster onthaalde hem op zulk een pak slaag, dat hij onder het geschreeuw van „O God, mijn oog je slaat mijn hersens in het hazepad koos, evenals zijn makker, met achterlating van een vleeschhouwersmes en een zakje peper. In de vorige week, zegt het „Hld.", heeft de heer Sol in Amstels Burgerij te Amsterdam een voordracht gehou den over Indische toestanden. In die bijeenkomst werd o. a. mededeeling gedaan van een telegram, waarin generaal Van der Heijden zijn leedwezen betuigde dat hij deze ooit in deze oogen zag. Wat kon mij de baron schelen, wat het oordeel der wereld h ij had mij noodig, dat was genoegalle andere bedenkingen verdwenen voor dit gelukkig bewustzijn. Toen kwam de dag, op welken hij verscheen en ik ten tweeden male als bruid in zijn armen lag;onze liefde wa3 nujeen geoor loofde, versterkte, door niets te scheiden. Die uren waren zoo heerlijk, te heerlijk, dan dat ik ze beschrijven kan. Had iets mijn geluk nog kunnen verhoogen, dan was het een brief van Hanna geweest, dien Wilhelm mij medebracht. Mijn hart klopte, toen ik hem opende; het was een antwoord op den brief, waarin ik haar mededeelde, dat ik toch nog Eberhardts vrouw zou worden, wel is waar tegen den zin harer ouders en dit was bedroevend voor mij maar ik kon niet anders, omdat ik hem van ganscher harte liefhad. Die goede, lieve Hanna, zy schreef zoo teeder, zoo innig, en zond mij, met haar man, de oprechtste zegenwenschen. Zij troostte my over den toorn harer ouders en hoopte, dat alles zich nog eenmaal naar genoegen zou schikken. „Doe uw plicht," schreef zij ten slotte, „maak den armen Eberhardt en zijn kind gelukkig; voor iets anders hebt gij niet te zorgen, dat ligt in Gods hand!" Dat was het rechte woord geweest; ik stelde mij geheel onder de hoede mijns hemelschen vaders en boog mij ootmoedig onder den last van het geluk, dat mij bijna duizelig maakte. O, deze dag, hij bleef het glanspunt van mijn leven! Ik zie mij nog in de kleine kamer, naast Eberhardt op de sofa, en het bekoorlijke kind met het donker lokkig hoofdje; hij had een arm om den kleine geslagen, de andere hand rustte in de mijne en hij deelde mij zijn plannen voor de toekomst mede. Kathrine, die bij mij de plaats van moeder of van gezelschapsjuffrouw bekleedde, zat als altijd op haar plaats bij de kachel en knikte bij alles wat hij zeide. Met nieuwjaar hoopte hij verplaatst te wordendan wilde hy van Kerstmis af verlof vragen en op den derden feest dag zou dominé Renner ons voor altijd vereenigen. Kathrine zou onder de verzorging der knappe meid en het oppertoezicht van mevrouw Renner in het vaderlijk huis blijven en ik mijn echt genoot naar zyn nieuwe woonplaats volgen. Myn oogen werden vochtig toen ik er aan dacht, de oude trouwe ziel te verlatenmaar ik had geen keuze meer, ik be hoorde hem immers voor altyd. Wij moesten beloven, haar jaarlyks te bezoeken. Ach, als men de oude gebrekkige gestalte aanzag, moest men altijd aan een afscheid voor immer denken. Een schriftelijke omgang werd tusschen Eberhardt en mij afgesproken; Friedel zou iedere week ééns te paard komen, om een brief te brengen en te halen wy wilden elkander niet zoo dikwijls zien, om de menschen geen aanleiding tot onnoodige praatjes te geven. Kerstmis was niet ver meer af, nog twaalf weken, en wij zouden elkander voor altijd bezitten. Wij moesten er ons in schikken, elkander niet zoo dikwijls te zien. Er was ook veel voor mij te doen en mijn uitzet, sierlijk en net, moest ik nog in orde makenbij zijn leven had mijn vader daar reeds een som voor bestemd. Ach, het geluk! Wat ziet de wereld er toch eigenaardig uit, als het hart zoo vol is van heilige, zoete blijdschap. Een roos kleurig waas ligt over het tegenwoordige en de toekomst; wat droevigs kan ons dan overkomen? Vroeger leed is bijna geen leed meer, het dient slechts om het tegenwoordige des te schitte render en bekoorlijker te maken. Als ik zoo zat, het slapende kind op mijn schoot, het hoofd aan de borst van den geliefden man geleund en door zijn arm omvat, dan was myn gelukkigste uur gekomen, en nog heden wordt God vurig gedankt daarvoor, dat ik het zoo geheel en ongestoord genieten mocht. Doch hoe spoedig, hoe spoedig kwam het vreeselyke. November was gekomen. Op een stormachtigen dag, het was de twintigste, die, zoo dikwijls hij tot nu toe terugkwam, niets van zijn bitterste herinneringen verloren heeft, was ik aan den over kant geweest bij mevrouw Renner, mijn tweede moeder, zooals ik haar tusschenbeide liefkozend noemde. Op het bleeke, kalme gelaat van den jongen predikant riep deze naam altijd een zacht, droevig lachje te voorschijn. Die goede vrouw, zy verdiende den naammet raad en daad stond zij de verweesde bruid bij, en een eigen moeder had nauwelijks omzichtiger en bezorgder voor haar dochter kunnen zijn dan zy. Toen ik haar aarzelend en toch zoo blydc bekende, dat ik nu toch nog Wilhelms verloofde geworden was, vloog er wel voor een oogenblik een schaduw over het oude gelaat en een bezorgde blik vestigde zich even op de deur der kamer van haar zoon, waar hy zat te studeeren, maar toen greep zij met warmte mijn hand en wenschtc mij met hartelijke woorden geluk. Ook de jonge dominé sprak mij den volgenden dag vriendelijk toemaar het kwam mij voor, dat zijn hand beefde toen zij de mijne vatte en zyn stem eenigs- zins trildetoen ik in zijn gelaat wilde zien, keerde hij zich om en ging verder. (Wordt vervolgd.) voordracht van zijn oud-adjudant in Atjeh niet had kunnen bijwonen. Had de generaal aanwezig kunnen zijn, dan zou hij de inleiding hebben vernomen van een aanval, die tegen hem is gericht. De kaptein van het O.-I. leger Keilerman, trachtte namelijk met den heer Sol, in diens genoemde vroegere qualiteit, een strijd aan te binden over de aan spraken van den generaal op den naam: „held van Sama- langan," wegens het bekende wapenfeit, waarvan duizenden een afbeelding hebben gezien op de schilderij, die in het Panorama van het Vondelpark te zien is geweest. Den heer K. werd het woord over deze zaak, die geheel buiten de orde was, ontnomen, maar nu heeft hij de pers te baat genomen om te beweren, dat de generaal toen nog kolonel wegens zijn verwonding, aan het wapenfeit te Samalangan" geen of weinig deel heeft kunnen nemen, en hem, Kellerman, de eer daarvan toekomt. De heer Sol heeft die bewering beantwoord met het voorstel om de zaak aan het oordeel van een jury te onder werpen. De heer K. heeft dit voorstel aangenomen, op voorwaarde van een onpartijdige samenstelling dier jury, waarin hij wenscht dat ook twee burger-leden zitting nemen. Zal generaal Van der Heijden, besluit genoemd blad, met zulk een scheidsgerecht genoegen nemen? Ons dunkt, zijn karakter geeft de zekerheid, dat hij niet zich zal hebben laten toerekenen, wat een ander toekomt. Ligt het niet veeleer op den weg van de kameraden, die mede oogge tuigen waren, aan dezen zonderlingen strijd door een open lijke verklaring een eind te maken. Als eene bijzonderheid deelt men mede, dat bij den landbouwer B., te Heerle, drie koeien in één nacht kalfden. Wat het geval zeldzaam maakt is het feit, dat genoemde landbouwer maar vier koeien op stal heeft. Op school. De onderwijzer: Stel, dat acht uwer te zamen 48 appels, 32 peren, 56 pruimen en 16 meloenen hebt; wat zal dan elk krijgen? Een leerling: Buikpijn. De toestand van het lager onderwijs in 1886. Omtrent den toestand van het lager onderwijs in 1886 wordt in het thans in druk verschenen school verslag over 188687 medegedeeld, dat na de vele en belangrijke ver beteringen, die sedert het in werking treden der schoolwet van 1878 die toestand heeft ondergaan, de vooruitgang in 1886 niet meer zoo aanzienlijk is als die in vorige jaren. Toch kan ook het jaar 1886, op het gebied van lager onderwijs, niet onvruchtbaar genoemd worden. Het blijkt toch, dat het getal scholen met 9 openbare en 18 bijzondere vermeerderde; dat 83 schoollokalen voor openbaar en 24 voor bijzonder onderwijs nieuw gebouwd, 160 voor openbaar en 10 voor bijzonder onderwijs verbeterd werden, terwijl het aantal lokalen, die verbetering eischten, van 607 tot 574 verminderde; dat het aantal leerlingen met 3827 bij de openbare en met 6309 bij de bijzondere dagschool vooruit ging; dat ook het avondschoolbezoek door leerlingen der dagschool met 706 toenam, en het onderwijzend personeel met 484 personen, waaronder 312 bij de openbare school, werd aangevuld. Laatstbedoelde vermeerdering was oorzaak, dat het aantal hoofden van scholen, die zonder bijstand van onderwijzers, in scholen met meer dan 40 leerlingen, werkzaam waren, van 396 tot 309 verminderde. Bovendien verbeterde het gehalte van het onderwijzend personeel, dat aan het hoofd van scholen geplaatst was, zoowel aan de openbare als aan de bijzondere scholen. Het aantal van hen, die, behalve de hoofdónderwijzersakte, een of meer akten verwierven, vermeerderde met 64 voor de openbare en met 48 voor de bijzondere scholen; daarenboven verminderde het getal onderwijzers, geëxamineerd onder vigueur der wet van 4 April 1806, met 71. Onder deze laatsten waren enkele zeer bekwame onderwijzers, wier verdiensten bij het school toezicht waardeering vonden. De verleende pensioenen aan onderwijzers, ten getale van 59, waren wederom voor het lager onderwijs niet vrij van beteekenis, dewijl het meerendeel van hen uit bejaarde personen bestond, wier opvolgers, schoon niet allen met evenveel ervaring in de practijk van het onderwijs toegerust, het voordeel eener meer wetenschappelijke opleiding genieten. Te Amsterdam moesten 2679, te Rotterdam 734, te 's Gravenhage 535 kinderen op plaatsing wachten. Op het voetspoor van het jaar 1885 zijn vele Gemeente besturen voortgegaan, bij het ontstaan van vacaturen onder het onderwijzend personeel de jaarwedden te verminderen. Tengevolge hiervan en wegens het voorloopig onvervuld blijven van een aantal onderwijzersplaatsen, waarmede krachtens het koninklijk besluit van 3 October 1884 (Staats blad No. 207), tot 1 Januari 1887 kon worden gewacht, is het getal van hen, die na volbrachten studietijd bij de inrichtingen ter opleiding van onderwijzers en onderwijze ressen, een akte van bekwaamheid verkregen, doch niet werden geplaatst, grooter geworden. Deze omstandigheid bleef ten nadeele van genoemde inrichtingen, vooral van de Rijksnormaallessen, strekken. Werden deze ten vorigen jare door 800 kweekelingen verlaten, van wie met genoeg zame zekerheid bekend was, dat zij van het onderwijzersvak hadden afgezien, gedurende den cursus 18861887 kozen wederom 600 kweekelingen een andere loopbaan. In het verslag over het jaar 1885 werd de vrees geuit, dat alle inrichtingen ter opleiding van onderwijzend personeel ten gevolge van dezen achteruitgang, niet in het ontbrekende getal onderwijzers zouden kunnen voorzien, indien in het jaar 1890 aan genoemd koninklijk besluit volledige uit voering moet worden gegeven. In het jaar 1886 is die vrees toegenomen. De inspecteurs van het lager onderwijs gaven eenparig als hun gevoelen te kennen, dat in 1890 het aantal onderwijzers, noodig om dan eindelijk in de behoefte, door de Wet erkend, te voorzien, veel te klein zal zijn. Naar aanleiding hiervan zijn aan Gedeputeerde Staten in de onderscheidene provinciën opgaven gevraagd omtrent het aanwezige en benoodigde getal onderwijzers, waaruit ge bleken is, dat, met inbegrip van de hoofden der scholen, op 1 Februari 1887 aan de openbare school werkzaam waren 10262 onderwijzers en naar verhouding van het op 15 Januari 1887 aanwezige getal leerlingen, op 1 Januari 1890, 12440 onderwijzers zullen worden vereischt. Vóór laatst genoemd tijdstip zal het aantal onderwijzers derhalve met 2176 moeten vermeerderen, welk getal wegens de voort durende stijging van het aantal leerlingen en scholen, waarschijnlijk nog grooter worden zal. Aan 1145 scholen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 2