HELDERSCHE EK KIEUWEDIEPER COURAKT. Nieuws- en AdTertentieWad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 53. Woensdag 2 Mei. Jaargang46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. 19 „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: ft OLENPLEIN. Prijs der Ad vertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. VERTREK DER MAILS. Oost-Iadië. Met de stoomschepen van de Maatschappij „Nederland" en van de „Rotterdamsche Lloyd". f) Met de Fransche paketbooten. Met de Britsche paketbooten. Over Amsterdam ol Rotterdam van 's Gravenhage 11.45 's avonds. Over Marseille 's G.aveahoge 4.15 's avonds. Over Marseille van s Gravenhage 8.15 'a mergena. Over Brindisi van 's Gravenhage 12.30 's avonds. 4 Mei 11 V 18 25 1 Juni 8 15 22 29 8 Mei 15 22 29 5 Juni 12 19 26 3 Juli 5 Mei 2 Juni 16 30 11 Mei 25 8 Juni 22 Met de stoomschepen der Maatschappij „Nederland". f Padang wordt alleen aangedaan door de stoomschepen van de Maatschappij „Nederland". West-Indlë. Via Engeland. (Verzending). Suriname: van 's Gravenhage: 2, 16 en 30 Mei; 13 en 27 Juni, te 8.15 's morg. Cura5ao, Bonaire en Arubavan 's Gravenhageover Nevv-York: 4, 18, en 25 Mei; 8 Juni, te 6 u. 's avonds; over Engeland: eiken Donderdag te 6 uur 's avonds; over Havre: den 13 en 27 van elke maand te 12.30 's avonds. St. Martin, St. Eustatius en Saba: van 's Gravenhage: 2, 16 en 30 Mei; 13 en 27 Juni, te 8. 15 's morgens. Via Amsterdam. Suriname: van 's Gravenhage den llden van elke maand, ten 11.45 's avonds. Curagao, Bonaire en Aruba: den llden van elke maand, ten 11.45 's avonds. 2) IJslandsche visschers. Naar het Fransch van PIERRE LOTI. De uren gingen eentonig voorbij en in het groote, ledige luchtruim veranderde langzaam het lichthet scheen nu minder spookachtig. Wat een vale schemering was geweest, een zomer avond in het Noorden had geleken, ging nu, zonder door den nacht te worden gescheiden, over in een dageraad, die door alle spiegels der zee in rooskleurige strepen werd weêrkaatst.... „Je moest toch zeker trouwen, Yann," zei Sylvester eensklaps, ditmaal met zeer veel ernst, terwijl hij in het water staarde. (Hij scheen in Bretagne wel iemand te kennen, die zich door de bruine oogen van zijn ouderen broeder had laten inpakken, maar hy gevoelde zich beschroomd, terwyl hij dat ernstige onderwerp aanroerde.) „Ik.... Op een goeden dag, ja, dan zal ik bruiloft houden," en hij glimlachte, altijd minachtend, die Yann, terwijl hij zijn levendige oogen liet rollen „maar niet met een meisje van den wal; neen, ik, ik houd bruiloft met de zee, en ik noodig jullie allen uit, zooals je hier bent, voor het bal, dat ik zal geven...." Zij gingen voort met visschen, want men mocht zijn tyd niet verspillen met praatjesmen bevond zich te midden van een ontzettende school visschen, een reizende bank, die nu al twee dagen voorbijtrekkende was. Zij hadden allen den vorigen nacht gewaakt en in dertig uur meer dan duizend zeer groote kabeljauwen gevaDgenhun sterke armen waren don ook vermoeid, en zij sliepen in. Alleen hun lichaam waakte en maakte van zelf de beweging van het visschen, terwijl, bij tusschenpoozen, hun geest was ingeslapen. Maar de zeelucht, die zij inademden, was rein als op de eerste dagen der wereld en zoo opwekkend dat zij, niettegenstaande hun vermoeid heid, ruim ademhaalden en frissche wangen hadden. Het morgenlicht, het ware licht was nu gekomenzooals in het boek Genesishad het zich losgemaakt van de nevelen, die zich aan den horizon schenen te hebben opgestapeld en daar in dichte massa's bleven hangennu het zoo licht was, bemerkte men wel, dat het nacht was geweest, dat die vorige lichtglans een schemerachtige, vreemde droom had geleken. In dien met dikke wolken bedekten hemel waren hier en daar spleten, ais smalle vensters in een koepeldak, waardoor groote, roodachtig zilveren stralen vielen. De lagere wolken vormden een gordel van diepe schaduwen om 'de wateren en hulde het verschiet in nevelachtig duister. Zij maakten de grenzen uit van een afgesloten ruimte. Zij waren de gordynen, neêrgelaten voor het oneindige, als sluiers, geworpen over te reusachtige mysteriën, welke de ver beelding der menschen zouden hebben verontrust. De wisselende wereld rondom do kleine verzameling planken, die Yann en Sylvester droegen, leverde dien morgen een kalmen, vredigen aanblik opzij geleek een heiligen tempel, en de straalbundels, die door de spleten van het gewelf drongen, wierpen hun schijnsel op het stille water als op een marmeren kerkvloer. En toen, langzamerhand, zag men in de verte een ander droombeeld zich uit de nevelen losmakeneen zeer hooge, rooskleurige spits, een voorgebergte van het sombere IJsland... De bruiloft van Yann met de zeel... Sylvester moest er steeds aan denken, terwyl hij voortging met visschen, zonder iets meer te durven zeggen. Het had hem droevig gestemd, zyn ouderen broeder zoo te hooren spotten Binnenland. Naar aanleiding van eenige koninklijke besluiten in zake de rustende schutterij o. a. is een korporaal tot kapitein benoemd schrijft men aan de „N. Rott. Crt." de volgende behartigenswaardige opmerking „Bij geen enkele leger-afdeeling hier te lande wordt de bevordering bij keuze zoo kras doorgevoerd, en ziet men zulke willekeurige sprongen in de ranglijst als bij de rustende schutterijen. Het hertogdom Gerolstein wordt op die wijze naar de kroon gestoken. Uit de grondstof, waaruit de rustende schutter gevormd wordt, schijnt men alles te kunnen knedenenkele jaren geleden toch werd een tamboer tot majoor-commandant bevorderd, en nu weder o. m. een korporaal tot kapitein. Gisteren nog commandant eener denkbeeldige escouade van 5 man, heden commandant eener denkbeeldige compagnie het is voor den eerzuchtige om van te watertanden. Wat evenwel niet denkbeeldig kan genoemd worden, is het recht, het distinctief van den nieuwen rang te dragen en, met dat recht, de zekerheid van het prijken daarmede en het eischen van voori'echten bij officiëele gelegenheden. Wordt het nu toch werkelijk niet meer dan tijd aan deze charlatanerie van het vak een einde te maken en in het belang van den Staat, in het belang der natie op ern stiger wijze 's lands defensie te regelen, nu de nieuwe Grondwet daartoe aan het legerbestuur volkomen de gelegen heid aanbiedt? Waartoe langer die doellooze benoemingen bij een afdee- ling, die, hoewel onder de Nederlandsche strijdkrachten gerekend, toch enkel op het papier bestaat, nimmer geoefend wordt en om die reden, in tijd van nood, onbruikbaar is? Liet men al die lieden eenvoudig rustend schutter, dan waren zij, in tijden van gevaar, eenvoudig als gewoon soldaat bij de reserve in te lijven en daarna zoo snel mogelijk te oefenende officiersrang is daarvoor een beletsel. Immers als soldaat inlijven kan men den man dan niet, wegens zijn rang! En voor officier mist hij ten eenenmale de geschiktheid; ergo laat hem ongemoeid. Door den rustenden schutter tot officier te bevorderen, wordt dus bij voorbaat een vrijbrief gegeven om dienstplicht het sacrament van het huwelijk, en het had hem vooral ook bang gemaakt, want hy was bijgeloovig. Hij had al zoo lang gedacht over dat huwelyk van Yann Hij had gedroomd, dat het zou gesloten worden met Gaud Mével, een blond meisje nit Paimpol, en dat hij het geluk zou hebben de bruiloft bij te wonen, voordat hij in dienst zon gaan, voor die vijfjarige ballingschap, waarvan men nooit zeker was terug te keeren. Als hij er aan dacht hoe onverbiddelijk die tijd naderde, dan werd het hem bang om het hart... Vier uur in den ochtend. De anderen, die beneden hadden geslapen, kwamen alle drie om hen af te lossen. Nog niet geheel wakker, met groote teugen de frische buitenlucht inade mend, kwamen zy boven, terwyl zij nog eens aan hun hooge laarzen trokken, en de oogen sloten voor het bleeke morgenlicht, dat hen eerst verblindde. Toen deden Yann en Sylvester hun ontbyt met een paar beschuiten; na ze met een houten hamer te hebben gebroken, begonnen zij ze lachend op een luidruchtige manier te kraken. Zij waren weer opgevroolijkt door het vooruitzicht te kunnen slapen en warm in hun kooien te kunnen liggen, en met de armen om elkanders middel, gingen zy tot aan het luik, terwyl zij op de maat van een oud liedje heen en weer wiegelden. Voordat zij door de opening verdwenen, stonden zij stil om met Turk, den scheepshond, te spelen, een jongen Newfoundlander, die nog verbazend groote, kinderachtige pooten had. Zy plaagden hem met de hand, het dier beet hen als een wolf en eindigde met hen pijn te doen. Toen gaf Yann, met van drift fonkelende oogen, den hond zulk een slag, dat hij over den grond tuimelde en huilde. Hij had een goed hart, die Yann, maar zyn natuur was wat woest gebleven, en als zyn physieke kracht zich alleen deed gelden, grensde een zachte liefkozing bij hem dikwyls aan ruw geweld. Hun schip heette de Maria, kapitein Guermeur. Het ging elk jaar op de gevaarlijke, groote vischvangst in de koude streken, waar de zomers geen nachten meer hebben. Het was zeer oud, evenals de porseleinen Maagd, zijn bescherm heilige. Zijn dikke zijden met eikenhouten wervels waren vol barsten en rimpels, doortrokken van vocht en zout, maar nog gezond en krachtig, een frissche teerlucht verspreidend. Als het in rust was, had het iets logs, met zijn zwaren romp, maar als er een stevige westenwind blies, werd het vlug en veerkrachtig, als de meeuwen, die de wind wakker schudt. Dan had het een eigenaardige manier om met de golven meê te springen, veel lichter dan de jongeren met fijne, nieuwerwetsche tailles. De zes mannen en de scheepsjongen waren IJslanders (een moedig zeemansras, dat over het geheele land van Paimpol en Tréguier verspreid is en zich van vader op zoon aan de vischvangst wijdt). Zy hadden bijna nooit den zomer in Frankryk gezien. Aan het einde van eiken winter ontvingen zy met de andere visschers in de haven van Paimpol den afscheidszegen. Voor dien feestdag werd een altaar, altijd hetzelfde, op de kaai opge richt; het moest een grot in de rotsen voorstellen, en in het midden, tusschen tropeeën van ankers, roeispanen en netten, troonde de Heilige Maagd, de beschermvrouw der zeelieden. Voor die gelegenheid verliet zy de kerk en zag steeds, van geslacht op geslacht, met dezelfde levenlooze, zachte oogen de gelukkigen aan, voor wie het seizoen goed zou zyn, en de anderen, die zlji zouden terugkeeren. I niet te vervullen in oogenblikken, waarin het vaderland een beroep moet kunnen doen op allen. Naar men meldt heeft de directie van de Neder- landsch Zuid-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij besloten tot het voor haar rekening uitzenden van een Nederlandsch geneesheer naar Zuid-Afrika. De keuze is gevallen op den lieer J. D. Matthieu, heel-, genees- en verloskundige te Amsterdam. Hij zal zich den 15 dezer per stoomschip „Moor", van de Union-lijn, naar Kaapstad begeven. De bestemming van den heer Matthieu, die een aantal brancards, geneesmiddelen, enz. enz. met zich zal voeren, is de Komatie Poort, zooals men weet, de ongezonde streek, waar twee Hollandsche ingenieurs den dood vonden. Er zal daar echter voortaan slechts in de wintermaanden gewerkt worden, de overige 6 maanden van het jaar zal 's heeren Matthieu's standplaats te Pretoria zijn. Met dezelfde boot vertrekt het nieuwbenoemde personeel der Zuid-AfrikaanscheSpoorweg-Maatschappij: 4 a5 ingenieurs en 7 opzichters. De heer J. Van 't Lindenhout, directeur der Wees inrichting te Neerbosch, schrijft over weesjongens, die een handwerk moeten leeren, en over de uitbesteding van weezen o. a. het navolgende: Allen, die zich bezig houden met de verzorging en op voeding der weezen, zullen met mij de ervaring hebben opgedaan, dat het moeilijk is, wanneer de weesjongens zoo ver zijn gekomen dat zij een ambacht moeten leeren, ge schikte plaatsen voor hen te vinden, dat zij later in hun eigen ondei'houd kunnen voorzien. Niet, dat er in de steden geen winkels worden gevonden, waar men de hulp van een weesjongen wenscht, aan wien men in den regel niet zooveel behoeft te betalen, als aan een jongen die nog bij zijne ouders te huis is. Gelijk wij al meermalen zegt de heer Van 't Lindenhout er op gewezen hebben, leert de ervaring slechts al te zeer, dat men de weezen als loop jongens maar al te veel gebruikt voor allerlei werkzaam heden, die hun beletten hun handwerk goed en grondig te leeren. Ook is de omgang van een weesjongen met knechts, die, hoewel onder toezicht van een baas staande, toch vrij heid genoeg bezitten, om den weesjongen te gebruiken, Het heilig-sacrament, gevolgd door een processie van vrouwen en moeders, verloofden en zusters, deed een ommegang langs de haven, waar alle IJslandsche schepen met de vlag salueerden, wanneer het voorbykwam. De priester hield by elk schip stil en sprak er den zegen over uit. Dan vertrokken zij alle, als een vloot, en lieten het land bijna zonder echtgenooten, minnaars en zoons achter. Onder het wegvaren zongen de epuipages samen, uit volle borst, de gezangen van Maria, Ster-van-de-Zee. En elk jaar was het dezelfde ceremonie voor het vertrek, het zelfde afscheid. Dan begon het leven in volle zee, de afzondering met drie of vier ruwe makkers op de bewegelijke planken, te midden van de koude wateren der noodelyke IJszee. Tot nu toe was men teruggekomende Maagd, Ster-van- de-Zee, had het schip, dat haar naam droeg, beschermd. Het einde van Augustus was de tyd van den terugkeer. Maar de Maria volgde het gebruik van veel IJslanders, om alleen Paimpol aan te doen en dan in de Golf van Gascogne telossen, en op de zandige eilanden by de zoutputten het zout te koopen voor den volgenden tocht. In die zuidelijke haven3 waar de zon nog kracht heeft, vermaken zich dan de sterke mannen en verheugen zich in het overblyfsel van den zomer, in de zachtere lucht. En dan, met de eerste herfstnevelen, keert men naar de haard steden terug, naar Paimpol of de verstrooide hutten in het land van Goëlo, om zich voor een tijd bezig te houden met huisgezin en liefde, huwelijk en geboorten. Men vindt dan bijna altijd jonggeborenen, die op de peters wachten om den doop te ontvangen er zyn veel kinderen noodig by die visschersrasaen, welke door IJsland worden verslonden. Te Paimpol, op een mooien Zondag avond in Juni van dat jaar, waren twee vrouwen druk bezig een brief te schryven. Het gebeurde voor een groot venster, dat open stondop de vensterbank van ouderwetsch, massief graniet prijkte een rij bloempotten. Zooals zij zich over de tafel heenbogen, schenen beiden jong de eene droeg een buitengewoon groote muts, naar de oude mode de ander een zeer kleine, zooals de Paimpolaises in den laatsten tijd droegen men zon gezegd hebben dat het twee meisjes waren, die samen een minnebrief aan den een of anderen mooien IJslander schreven. Zy, die dicteerde de groote mnts keek op, terwyl zy haar gedachten verzamelde. Kijkzy was oud, zeer oud, niet tegenstaande haar jeugdig figuur, zoo op den rug gezien onder haar kleinen bruinen doek. Maar geheel en al een oud vrouwtje een goede grootmoeder van minstens zeventig jaar. Voor haar leeftyd nog knap en frisch met roode wangen, zooals enkele oude menschen altijd behouden. Haar muts, zeer laag op het voorhoofd en de kruin, was samengesteld nit twee of drie breede, neteldoeksche strooken, die in den nek neèrhingen. Haar eerbiedwaardig gezicht kwam goed nit in al dat wit en in die plooien, die er iets vrooms aan gaven. Haar zachte oogen hadden een open, goedigen blik. Zy had geen spoor van tanden, niets meer, en als zij lachte zag men haar tandvleesch. Behalve haar kin, die „een punt van een klomp" was geworden (zooals zijzelf zei), had haar profiel door de jaren niet te veel geleden; men kon nog zien, dat het vroeger regelmatig en edel moest geweest zijn, als dat der heiligenbeelden in de kerk. Zy keek door het venster en bedacht, wat zy nog meer zon

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1