een mnn van ruim veertig jaar, met bruin haar en bruinen
baard zonder knevel, lichte oogen; zijn uiterlijk is in over
eenstemming met zijn beroep, hij is boomkweeker, maar
hij teekent in niets dat hij met zijn verkiezing verlegen
is, zooals de liberale pers verluiden deed. Boomkweekers
schijnen er een bijzonder sooi-t uiterlijk op na te houden
Op de inderdaad treffende gelijkenis tusschen de heeren
A. en G. W. Van Dedem wordt gewezen; liet verschil, dat
de verslaggever tusschen hen bespeurde, nl. dat de kanton
rechter het martiale mist, dat zijn broeder uit den militairen
dienst is bijgebleven, zal niet door iedereen, die de kleine,
nonchalante figuur van den heer A. Van Dedem kent, zoo
dadelijk worden toegegeven.
Vermelden wij nog, dat volgens dezen verslaggever de
heer Oppedijk de reus, de heer# Travaglino de dwerg der
Kamer is. Dit laatste ziet een ieder terstond; of de inder
daad zeer forscli gebouwde heer Oppedijk, een man met
innemend uiterlijk, ook de langste van allen is, dunkt ons
zoo zeker niet. Aan groote, althans aan lange, mannen
ontbreekt het, ook onder de nieuwelingen, niet.
Z. M. de Koning heeft, als bewijs van goedkeuring
en groote belangstelling in den opgerichten „Nederlandschen
Werkgeversbond" het beschermheerschap dier Vereeniging
aanvaard.
Van goede zijde zegt het „Hld." te vernemen, dat
de heer O. Van Rees zijn ontslag heeft gevraagd als
Gouverneur-Generaal van Nederl.-Indië. De heer Van Rees
werd den 11 Maart 1884 tot die betrekking benoemd en
heeft haar dus ruim 4 jaar bekleed.
Aan berichten uit Oost-Indië, dd. 7 April jl., is het
volgende ontleend:
„De overste Barthélémy heeft het monument op het
kerkhof te Ivotta-Radja onthuld, dat gewijd is aan de nage
dachtenis der tien militairen, op 4 April van het vorige
jaar gesneuveld, en dat op kosten van officieren en man
schappen van het 3de bataillon vervaardigd is."
„Tusschen Bali en Soerabaija is de heer De Meij van
Gerwen, havenmeester te Boelelang, die ziek en niet wel
bij het hoofd was, over boord geraakt en verdronken."
In de „National Druggist" komt een bericht voor,
dat te La Rochelle in groote hoeveelheden „cognac" gefa
briceerd wordt met garantie van zuiverheid, terwijl op de
etiquetten elk verlangd merk of jaartal vermeld wordt!
Bovendien kan de kooper opgeven, welk bouquet hij 4an
den „cognac" verlangt. Men bezigt voor de fabricatie
van dezen drank Duitschen aardappelenspiritus en geurige
essences van verschillende samenstelling. De uitvoer van
dit knoeisel naar Amerika, Engeland en zijn koloniën moet
zeer aanzienlijk zijn.
Op de proefvelden der Rijks-Landbouwschool te
Wageningen zijn tarwe, rogge en winterkoolzaad goed door
den winter gekomen; er zijn weer uitgezaaid 12 variëteiten
zomertarwe, 20 idem zomergerst en 40 haver. Verder 60
soorten aardappelen, benevens eenige uit zaad geteelde en
20 variëteiten uit Zuid-Amerika aangevoerde aardappelen.
De kruisingen van tarwe en van gerst hebben zichjgoed
gehouden en het laat zich aanzien, dat er eenige beste
variëteiten door ontstaan zullen; dit jaar worden de kruisingen
weer voortgezet.
In het laatste najaar werd eene proef genomen met 12
soorten tarwe op middelmatigen zandgrond; de meeste
hiervan hebben gedurende den langdurigen winter veel
geleden.
In het vorige jaar werden ook uitgezaaid 8 variëteiten
roode klaver, o. a. ook de Amerikaansche, waarvan gezegd
wordt, dat zij niet goed tegen den winter bestand zou zijn
toch heeft zij zich daar uitmuntend gehouden, zelfs beter
dan eenige, welke daar algemeen geteeld worden. De proef
dient nu, om zooveel mogelijk de opbrengsten met elkaflr
te vergelijken; in het vorige jaar was 't verschil in de op
brengst al aanmerkelijk.
Twee jeugdige kinderen, bezoekers van een der
gemeentescholen te 's Hage, werden jl. Dinsdag plotseling
zóó ongesteld, dat de onderwijzer hen naar huis moest
doen brengen. Den eigen dag overleed reeds het oudste,
terwijl het tweede in zeer bedenkelijken toestand verkeert.
De justitie heeft terstond eene schouwing van het lijk bevolen.
Men vermoedt, dat de kinderen met vergiftige stoffen
gekleurd snoepgoed, waarin de ouders handelen, hebben
gebruikt.
Nader vernoemt men echter, dat er nog een andere
oorzaak dan vergiftiging in 't spel kan zijn.
Maandagmiddag namelijk speelden de kinderen gelijk
uit het door de politie onmiddellijk ingesteld voorloopig
onderzoek is gebleken in den winkel, waar eenige
kisten stonden. Van die kisten maakten zij een soort trap
en sprongen toen eerst van één-, later van meerdere treden.
Bij dit spel zijn zij beiden gevallen, en wel" op 't hoofd,
waardoor het vermoeden is opgewekt, dat eene hersen
schudding de kinderen heeft getroffen.
De verschijnselen van misselijkheid, brakingen enz., die
zich zoowel bij deze ongesteldheid als bij vergiftiging ver-
toonen, hebben zich bij de kinderen voorgedaan.
Op 3, 4 en 5 Juni a. s. zal te Hoorn het concours
van den Noordhollandschen Scherpschuttersbond plaats
hebben, opgeluisterd door een kameraadschappelijken maal
tijd, eene uitvoering van de Gymnastiek- en Scherraver-
eeniging „Uitspanning door Inspanning", met muziek, bal
champêtre en een muziekuitvoering in het Park van de
kapel van het 7de reg. infanterie, kapelmeester Zaagmans.
De Londensche correspondent van de //N. Rott. Crt."
schrijft van Maandagmiddag aan „liet Vaderland"
„Een bedenkelijk bericht gewordt mij zooeven uit Deptford.
Twee ladingen Duitsche schapen, uit Vlissingen daar aan
gevoerd, zijn er op bevel der sanitaire overheid aangehouden.
Zij meent, afgaande op het advies van deskundigen, dat
sommige onder die schapen lijdende zijn aan het mond-en
klauwzeer. Een gestreng onderzoek is bevolen, dat heden
plaats vindt, en middelerwijl moeten de schapen te Deptford
blijven aan de landingsplaats voor vreemd vee.
Twee schooljongens te Echt, een van 9 en een van 10
jaar, kregen jl. Maandag twist en ranselden elkander geducht
af met hunne klompen. Eén hunner ontving daarbij zulk
eenen hevigen slag op het hoofd, dat hij kort daarop overleed.
Beleediging van een korporaal. In den avond
van 19 April jl. kwam te Amsterdam een korporaal met
twee man van de wacht bij het arsenaal. Het drietal ging
naar de hoofdwacht op den Dam. Gelijk men weet, staat
voor het Paleis op den Dam een reeks rijtuigen. De
korporaal ging met zijn twee man tusschen de rij door en
werd door een koetsier met de minder vleiende benaming
van „leelijke boerenkinkel* en „smeerlap" begroet. De
koetsier die daarvoor terechtstond, had een getuige a décharge
medegebracht. Uit diens verklaring bleek dat de militairen
van de hoofdwacht wel eens wat lomp te werk gaan. De
paarden en rijtuigen staan nauw aaneengesloten en bieden
geen doorgang voor de militairen aan. Deze beweren, dat
zij hun marsch niet mogen vertragen en dat zij dus dooi
de rij heen moeten; zoo is het dan wel gebeurd dat een
paard door een bajonetsteek gewond werd. De Voorzitter
meende dat de practische oplossing van de moeielijkheid
deze was, dat de politie in de rij eene ruimte maakte om
de wacht door te laten. Eisch f 15 boete.
Voor de honden is thans een muilkorf uitgedacht,
waarvan het onderste gedeelte beweegbaar is en waardoor
de hond kan gapen enz., zonder hem in de gelegenheid te
stellen te bijten. De constructie van dezen muilkorf ver
meerdert het gewicht er van niet, en zal ook in prijs niet
noemenswaard verschillen van die, welke tegenwoordig
algemeen in gebruik zijn.
Aan het thans verschenen vijf-en-twintigste jaarverslag van de
inrichting „Bethel" te Zetten, over 1887, wordt het volgende
ontleend:
Reeds bereikte zegt het Bestuur deze inrichting na veel
moeite en bezwaren het 26ste jaar van haar bestaan, en wanneer
wij rondzien en nagaan, wie dit jaar weder opgenomen zijn,
treft ons het groote aantal dienstmeisjes. Te meer, omdat men
oppervlakkig zou zeggen dit moest niet alzoo zijn. Een dienst
meisje toch, in een gezin opgenomen, staat onder toezicht, heeft
geregeld en goed haar brood, en moest dus niet in de eerste
plaats in de termen vallen, om opgenomen te worden in een
gesticht als „Bethel". Velen komen daar helaas! door eigen
schuld, omdat zy niet goed willen oppassen. Anderen zijn in
hare diensten bedorven vooral de zoogenaamde dagdiensten werken
op velen zeer ongunstig, want van vele meisjes, die in de inrich
ting worden geplaatst, bleek, dat zij begonnen waren met straat-
loopen, snoepen, zucht tot opschik, om te eindigen met diefstal
en onzedelijkheid. Ook zijn menigmaal in het afgeloopen jaar
meisjes uit de gevangenis ter verpleging opgenomen.
Ook de belasting op de dienstboden zegt het Bestuur
heeft droeviger gevolgen, dan men oppervlakkig meenen zou. Een
meisje komt ia een dienst, niet alleen met de vaste overtuiging,
dat het slechts tijdelijk zal zyn, maar zij weet ook nauwkeurig,
wanneer zij het gezin weer zal moeten verlaten. De menschen
toch, bij wie zij dient, houden geen meisje dat in de belasting
valt. Zij leert zich dus niet hechten, noch den arbeid ernstig
opvatten. De minste aanmerking wordt aangehoord met de
gedachte: „Het is hier toch gauw gedaan," en niet zelden spreekt
zij in ronde woorden hare minachting uit voor menschen, die
niet eens de belasting kunnen betalen.
Met dankbaarheid wordt melding gemaakt, dat over het alge
meen genomen de geest onder de meisjes zeer goed is, en ook na
veel afwisselingen is in het inwendig bestuur de rust teruggekeerd.
Toen in het begin van Juli mej. M. Esser de inrichting verliet,
was haar plaatsvervangster nog niet gevonden. Mej. Sjoers, die
hiertoe was aangezocht, werd door andere banden vastgehouden.
Plotseling schreef zij evenwel, dat zij vrij was en hare hulp wilde
geven, als die nog noodig mocht zijn. Met blijdschap werd dit
aanbod aangenomen, zoodat zij hare betrekking als directrice heeft
aanvaard.
Gedurende het afgeloopen jaar was de inrichting bijna altijd
geheel bezet. Van de meisjes die in diensten gingen kwamen
voor een deel goede berichten, al werd men ook teleurgesteld,
daar één meisje, van wie de beste verwachtingen mochten ge
koesterd worden, aanvankelijk zeer tegenviel. Met anderen weêr
gaat het goed, al hebben zij in den aanvang moeite aan de stilte
van een dienst te wennen.
Op 31 October 1886 waren 43 meisjes in het gesticht aanwezig,
gedurende het afgeloopen jaar werden 27 meisjes opgenomen
en vertrokken er 25, zoodat by het einde van 1887 het getal
der verpleegden 45 bedroeg. Onder de 27 aangekomenen waren
er 3 uit Amsterdam, 4 uit Delft, 3 uit Deventer, 5 uit 's Hage,
2 uit Rotterdam, en uit Eede, Groningen, Helder, Enschedé,
Steenwijk, Utrecht, Warnsveld, Nijmegen, Wieringen en Wijm-
britseradeel elk 1. Twee daarvan waren zusters en een was een
doopsgezind weesmeisje. Van de 25 die vertrokken, zijn 12 in
diensten gegaan, eene kwam als pleegzuster in het diaconessen hu is
te Utrecht, eene werd geplaatst in het diaconessenhuis te Hilver
sum, eene derde werd overgeplaatst naar „Talitha", zij was daar
beter op haar plaats. Een meisje met zeer beperkte geestver
mogens werd in de omgeving van de inrichting uitbesteed. Eene
andere werd door ziekte in de ouderlijke woning weder opgenomen
een ander werd om voortdurend slecht gedrag weggezonden, nog
een moest men laten vertrekken en zes werden, na den gewonen
tyd in het gesticht te hebben doorgebracht, weder door hare
familie opgenomen. Dertien meisjes zyn met eenige verpleegden
uit de «Talitha Kumi" tot leden van de Hervormde kerk aan
genomen en door den heer H. Pierson in de Vluchtheuvelkerk
plechtig bevestigd.
De ontvangsten bedroegen, met inbegrip van f3637, aan feest
gaven bij gelegenheid van het 25jarig bestaan der inrichting
ontvangen, de som van f I8,949.8l|, uitgaven f 18,547.714, saldo
f 402.10.
Buitenland.
Eene reis dwars door Groenland, van de oost- naar
de westkust, is dezer dagen ondernomen door den conservator
van het Museum te Bergen, in Noorwegen, dr. F. Nansen,
vergezeld van drie Noren en twee Laplanders. Hij is naar
IJsland gegaan om in het laatst van Mei met eene robben-
schuit naar de oostkust van Groenland over te steken. Hij
en zijne reismakkers zijn zeer bedreven in het gebruik
van Noorsche sneeuwschoenen en daarvan hopen zij zich
te kunnen bedienen om in het binnenland van Groenland
vrij spoedig voorwaarts te komen. Dat binnenland is nog
nooit onderzocht, althans niet in zijn geheel van het oosten
naar het westen; wel zijn herhaaldelijk van de westkust uit
onderzoekingsreizen gedaan. De reiskosten worden bestreden
door den koopman Gamel te Kopenhagen, die eenige jaren
geleden ook de Noord poolreis van de stoomboot „Dymphna"
mogelijk maakte.
Het Engelsche oorlogsschip „Garnet* heeft eenige
weken geleden een strijd gevoerd tegen een gewapend
slavenschip, dat ten slotte gedwongen werd zich over te
geven. De equipage sprong in zee, doch werd, met een
enkele uitzondering, opgevischt en gevangen genomen. Aan
boord bevonden zich ongeveer 40 slaven, waarvan er som
mige door kogels gewond waren; de arme negers'waren
langen tijd door hevigen dorst gekweld. De „Garnèt" had
nog een tweede slavenschip nagezeten, doch dit sloeg om
door een hevigen rukwind. Van de 108 slaven, die zich
aan boord hadden bevonden, zijn er 100 verdronken.
Uit pas verschenen officiëele statistieke opgaven in
Engeland blijkt o. a., dat in de jaren 18751886 de ver
houding van de vergane zeilschepen tot de vergane stoora-
booten is 16 3. Maar op dat zooveel grooter aantal
zeilschepen zijn slechts het dubbel aantal personen omge
komen. Over het geheel blijkt, dat terwijl, vooral ten
gevolge van het gebruik van stoomschepen, het aantal
ongelukken door storm en stranding vermindert, die door
aanvaring toenemen. Alleen in 1886 gingen er 57 Engelsche
schepen door aanvaring verloren. Het gevaar heeft zich
verplaatst: bij storm is het verminderd; bij fraai weder en
kalme zee is het vermeerderd. Een scherp en vooral voort
durend uitkijken wordt steeds noodiger, maar schijnt eene
hoogst moeielijke taak te zijn.
In Amerika herdacht men op 21 April jl. den dag,
waarop vijftig jaar geleden de „Sirius" en de „Great-
Western" de haven van New-York binnenstoomden. Het
waren de eerste booten, die den tocht over den Atlanti-
schen Oceaan met goed gevolg volbracht hadden. De
„Sirius" had 17 en de „Great-Western" 13 dagen over de
reis gedaan.
De achttienjarige onderwijzeres Mallie Green, te
Cypresskreek, in Perry, Tennessee, was bezig in een armoedige
houten hut school te houden, toen eensklaps een groote
dolle hond, die reeds twee dagen lang in den omtrek angst
en schrik verspreid had, binnenstoof en op een der kleinen
aanviel. Vóór hij echter had kunnen toebijten kwam het
jonge meisje, met haar liniaal gewapend, tusschenbeide, den
kinderen luide toeroepende om de vlucht te nemen. Zij
lieten het zich geen tweemaal zeggen. Zelve wist zij, zich
met groote behendigheid met haar liniaal verdedigende,
mede ongedeerd de hut uit te komen en de deur te sluiten.
Toen viel zij in zwijm. De buren schoten toe en doodden
het dier, waarop zij bij openbare inschrijving het dapper
onderwijzeresje een rijpaard ten geschenke gaven.
De „Matin" deelt in het breede een onderhoud mede,
dat generaal Boulanger moet gehad hebben met zekeren
kleêrmaker Avronsart, bekend als redenaar op revolutio
naire vergaderingen, die hem om dat onderhoud gevraagd
had, ten einde den man van nabij te zien, dien hij zich
voorstelde te goeder trouw te bestrijden.
„De eerste indruk," verhaalt „burger" Avronsart, den
redacteur der „Matin", „was ongunstig. Vooreerst ziet
hij er veel ouder uit dan op zijn portret; zijn baard is
meer grijs dan blond, en hij is niet krachtig ineengedrongen,
maar kort en dik. Ik bekeek hem op mijn geraak, toen
hij mij kortweg op bijna lompen toon vraagde:
Wat verlangt ge van mij?"
Op zulk eene vraag behoefde ik niet te antwoorden.
Ik kruiste de armen over de borst en zag hem in de oogen,
die mij dof en zonder uitdrukking toeschenen, de blik van
Napoleon III.
De generaal hervatte op minder bevelenden toon:
Laat eens hooren, mijnheer, waarom komt gij hier?"
Avronsart sprak over de Commume en er volgde een
woordenwisseling, waarvan het merkwaardigste zeker is de
volgende opmerking des generaals:
„Alles welbeschouwd zou ik, daar Frankrijk voor mij is,
wel dwaas wezen er geene partij van te trekken."
„Burger" Avronsart staat er voor in, dat de groote man
dit letterlijk zoo gezegd heeft.
De „Parti Ouvrier" behelst een dergelijk verslag van
het gesprek.
Generaal Boulanger heeft door Havas doen verklaren,
dat het verslag der „Matin", betreffende zijn onderhoud
met „burger" Avronsart geheel ongegrond is. Laatstge
noemde daarentegen handhaaft de volkomen juistheid er
van en zegt, het slechts te betreuren, dat het geheugen
des generaals hem weêr parten heeft gespeeld. Allen die
mij kennen, schrijft hij, weten dat ik tot liegen niet in
staat ben.
Dat de generaal op dit punt eene eigenaardige zienswijze
heeft, is trouwens van elders bekend.
Een zonderling gebraad. Onlangs gaf de barones
Salandra te Genua een diner. Op zeker oogenblik stond
de gastvrouw op en vraagde haren gasten hoe een gebraad,
dat juist rond was gegaan hun gesmaakt had. De gasten
wedijverden in loftuigingen. Welnu, hervatte de barones,
het geëerd gezelschap moet weten dat het leeuwen
vlees c h is geweest, mij door de menagerie geleverd.
Eenige oogenblikken later hadden twintig dames het op de
zenuwen en de andere aanwezigen stormden vol afgrijzen
het huis uit.
Te Newark is dezer dagen een drama afgespeeld, dat
wel der vermelding waard is.
Kapitein Thompson, van het Leger des Heils, had eenige
maanden geleden de schoone Mary Lenhart, van Bloom-
gediend. En toen vier of vijf van die groote jongens op de
smalle koebrug van den kruiser lagen, zei de oude sergeant, die
hen geboeid had„Kom kinderen, ga wat schuins liggen, anders
kan hier niemand door," welk bevel zij gedwee glimlachend
opvolgden.
Er waren ditmaal verscheidene brieven voor de IJslanders.
Onder meer twee voor de Maria, kapiteiD Guermeur,
één geadresseerd aan mijnheer Gaos Yann,de andere aan
den heer Moan Sylvester (de laatste over Denemarken
naar Reikjavik gezonden, waar de kruiser hem in ontvangst
genomen had).
De onderofficier, die de brieven uitdeelde, greep blindelings in
zijn linnen zak en had dikwijls moeite de adressen tc lezen, die
niet alle met een ervaren hand waren geschreven.
De commandant zei
„Haast je wat! de barometer daalt."
Hij zag met weerzin al die notendoppen rondom zijn schip en
al die visschers in deze streek, waar het niet erg veilig was.
Yann en Sylvester lazen hun brieven altijd samen. Ook ditmaal
deden ze het bij het licht van de middernachtzon, die altijd met
dezelfde doodsche kleur aan den horizon stond.
Uit den brief van Yann kreeg Sylvester bericht van zijn ver
loofde, Marie Gaosin dien van Sylvester las Yann de grappige
verhalen van grootmoeder Yvonne, die haar gelijke niet vond
in de kunst om haar afwezige vrienden vermakelijke geschiede
nissen te vertellendaarin zag bij ook den laatsten zin, die op
hem sloeg: „mijn groeten aan den jongen Gaos."
Toen zij de brieven geheel gelezen hadden, wees Sylvester
bedeesd zyn grooten vriend op den zijnen, om hem te herinneren
aan haar, die hem geschreven had.
„Zie eens, wat een mooie hand, vind je niet, Yann
Maar Yann, die heel goed wist van wie die hand was, draaide
het hoofd om en haalde de schouders op, als wilde hij zeggen,
dat al die toespelingen op die Gaud hem verveelden.
Toen vouwde Sylvester het arme, geminachte papier zorg
vuldig op en borg het in zijn borstzak, terwyl hy treurig in
zichzelven mompelde
„Zij zullen elkaar zeker nooit krijgen.... Wat mag hy toch
tegen haar hebben?...."
...De scheepsklok sloeg twaalf uur en nog zaten zij daar, en
dachten aan hun vaderland, aan hen die daar waren achterge
bleven, aan duizenderlei dingen, als in een droom...
Op dat oogenblik begon de nooit verdwijnende zon, waarvan
de benedenrand de zee had aangeraakt, weder langzaam terijzen.
Het werd ochtend... (Wordt vervolgd.)