voorop, dat gezonde armenzorg niet bestaat in het voortdurend geregeld bedeelen der behoeftigeu, maar in het verstrekken van die ondersteuning, waardoor een duurzame verbetering in den toestand der armen kan teweeggebracht worden. Bij het verleunen van onderstand zou de Verecnigiug zich dus alleen met dc toe vallige armoede bezig houden, niet met de armoede als kwaal, het pauperisme. Zy, die haar van hardvochtigheid beschuldigden en beschuldigen hebben verzuimd deze onderscheiding in het oog te houden. De Vereeniging voert strijd tegen de slechte philantrophic en zal dien strijd zeker nog vele jaren te voeren hebben. Wel is er in het nu verloopen tijdperk iets gewonnen, maar de onder vinding heeft ook duidelijk geleerd hoe groot de bezwaren zijn. Aan de geregelde voortplanting harer beginselen is voorts een nieuw bezwaar in den weg gesteld door den invloed der arbeids- beweging. Philantrophie in goeden zin tracht langzaam naar verbetering door krachtigen steun aan den cenen, door stelselmatige weigering aan den anderen kant. Dat die steun onthouden wordt aan paupers, valt binnen den begripskring van enkelen, maar dat die hulp dikwijls geweigerd moet worden aan werklieden dit is voor de meesten een onbegrijpelijkheid, volgens de overijlde volks vrienden een onrechtvaardigheid, volgens de werklieden een onbillijkheid. „De ervaring heeft ons geleerd, zegt het verslag, dat het niet aangaat van de werklieden te spreken. Wij denken over den ambachtsman in 't algemeen niet zoo ongunstig als ons meer malen bleek dat vele werkgevers doen; te dikwijls maakten wij daarvoor kennis met geschikte arbeidersgezinnen. De groote categorie van onbekwame, luie, onverschillige, zorgelooze en ver kwistende werklieden kan niet tot maatstaf dienen voor den werk mansstand toch is het voornamelijk deze categorie die klaagt en beklaagd wordt, die eischt en waarvoor geëscht wordt, die lots verbetering wil, hooger loon, minder werkuren, goedkoop voedsel, nieuwe arbeidsbronnon, levensgenot, en dat alles liefst dadelijk. Het is deze categorie, die feitelijk het betere gedeelte van den werkmansstand dwarsboomt door de loonen te drukken, die de trapsgewijze verbetering, welke inderdaad in vele opzichten gewenscht is, tegenwerkt. En het zijn natuurlijk die werklieden, die bet eerst en het meest met de philantrophie in aanraking komen en die zich schandelijk bejegend achten, zoo deze ben niet aanstonds krachtig helpt. Nu bestaat er tusschen het goede en het slechte element in den werkmansstand een grooter mate van solidariteit dan men allicht verwachten zou van twee partijen, die, als concurrenten op de arbeidsmarkt, elkander in de maatschappij vry wel in den weg staan. Vandaar dat men, op weinige uit zonderingen na, zelfs den gezeten werkman volmondig kan hooren instemmen met de klachten, door de paria's der arbeidersklasse aangeheven, ook waar het geldt de gedragslijn, door onze Ver eeniging gevolgd. Ziedaar een nieuwe moeilijkheid, teweeggebracht dóór een partij, die ons tot dusver niet belemmerd Had in de vervulling onzer taak." TJit bet verslag over bet afgeloopen jaar blijkt, dat (te Rotter dam) in den winter van 1887/88 geen klachten over werkeloosheid zijn gehoord en door niemand de noodzakelijkheid van buiten gewone maatregelen werd betoogd. Voorts wordt nog medegedeeld, dat is overwogen of men by het beoordeelcn der verzoeken om hulp op den duur ook gebruik zou maken van de medewerking van eenige ambachtslieden. Na ampele bespreking is besloten geen poging in die richting aan te wenden. De armenzorg is een uiting van den weldadigheidszin door meergegoeden jegens mindergegoedende werklieden staan daar bniten. En het is, naar de overtuiging van 't Bestuur, niet goed de werklieden aan hun kring te onttrekken. Zeldzaam ontmoet men trouwens eeu handwerksman, die zich op een zoo onafhankelijk standpunt weet te stellen als men ter beoordeeling van de omstandigheden der bBhoeftigen behoort aan te nomen. Geld geven is bij hen het eerste voorschrift. Weinigen beseffen dat armenzorg in menig geval het onthouden van geld voorschrijft.' De verslagen der verschillende commissiën van de Vereeniging geven geen aanleiding tot speciale opmerkingen. Gelijk men weet is de Voorzitter der Vereeniging, de heer G. H. Hintzen, onlangs tot lid van de Tweede Kamer verkozen. Men schrijft aan de „N. Rott. Crt." „Volgens particuliere berichten van Zr. Ms. stoomschip „Zilveren Kruis', uit San Francisco, gaat de reis rondom de wereld tot nu toe zeer voorspoedig, en wordt het doel van de reis, het vertoonen van de vlag en het oefenen van adelborsten en jeugdig scheepsvolk, door den commandant, den kapitein ter zee Joekes, met zeer veel ernst opgenomen. in de compagnieën zeelieden, die reeds in het vuur waren geweest. Sylvester, wien het blokkeeren van de kust reeds lang verveelde, was met nog eenige anderen aangewezen om bij die compagnieën te worden geplaatst. Wel sprak men thans van vrede, maar een zeker voorgevoel zei hun, dat zy vroeg genoeg zouden aankomen om aan het een of ander gevecht deel te nemen. Zij hadden hun ransel gepakt, alle toebereidselen voor het vertrek gemaakt en liepen thans trotsch. op en neer tusschen hen, die op de Circé moesten achterblijven, terwijl ieder op zijn manier lucht gaf aan de indrukken, die het vertrek bij hem teweegbrachtsommigen ernstig, anderen met een stortvloed van woorden. Sylvester was vry stil en uitte zijn ongeduld niet; alleen als de een of ander hem aanzag speelde er een nauw merkbaar glimlachje om zijn lippen, als wilde hij zeggen„Ja, ik hoor er ook bij, en morgen ochtend ga ik." De oorlog, het vuur, hij kon er zich nog slechts een vage voorstelling van vormen, maar het bekoorde hem niettemin, want hij behoorde tot een dapper geslacht. Het vreemde schrift van den brief deed hem vreezen, dat Gaud iets overkomen was, en hij trachtte nabij een lantaarn te komen om beter te kunnen lezen. Het ging moeilyk, te midden van al die halt naakte mannen, die zich daar in de doffe, warme lacht tusschen de kanonnen verdrongen om ook hnn brieven tc lezen. "Zooals hij had verwacht, legde grootmoeder Yvonne hem reeds in het begin van- den brief uit waarom zij verplicht was geweest haar tocylncht te nemen tot de weinig bedrevene hand van een oude buurvrouw. „Beste jongen, ditmaal wordt mijn brief niet geschreven door je nicht, want zij heeft zeer smartelijke dagen. Twee dagen geleden is haar vader plotseling gestorven. Het schijnt, dat hij al zyn geld dezen winter in Parijs verloren heeft bij een specu latie, want al zijn meubelen en zijn huis worden verkocht. Niemand had hier zoo iets verwacht. Ik geloof, jongenlief, dat het u evenveel leed zal doen als mij. „De jonge Gaos laat u groeten; hij is weer uitgezeild met kapitein Guermeur, altijd nog op de M a r i a, en het vertrek naar IJsland heeft dit jaar vrij vroeg plaats gehad. Zij zijn weggegaan den eersten van deze maand, twee dagen voordat onze arme Gaud dat ongeluk getroffen heeftzij weten er nog niets van „Ge begrypt wel, beste jongen, dat nu alles uit is en dat zij nu niet zullen tronwen, want zij moet nu werken voor haar brood..." ...Terneergeslagen bleef hij zitten. De vreugde over den strijd, waaraan hij zou deelnemen, was door die slechte tydingen geheel bedorven... ...Een kogel fluit door de lucht!.... Sylvester blyft staan en luistert... Rondom de groene, fluweelachtige vlakte. De lucht grijs en drukkend. Zy zyn daar met hun zessen, allen matrozen, gewapend, op een Over desertiën onder de bemanning, zooals anders zoo dikwerf in Amerika plaats heeft, had men tot nu toe niet le klagenslechts één lichtmatroos deserteerde te Lima (Peru). De reis door de straat van Magellan was hoogst belangwekkend eii werd zooveel mogelijkdienstbaar gemaakt voor onderzoek en opnemingen. Te Lima-Callao werden de officieren bijzonder goed ont vangen. De Nederlandsche consul-generaal Don Rafaël Canevaro, een der vermogendste ingezetenen .van Lima, overlaadde den état-major met allerlei beleefdheden diners, soirees en uitstapjes naar het binnenland werden door hem georganiseerd, ter eere van het officierskorps. Hij stelde de officieren in de gelegenheid landbouwondernemingen, suikerfabrieken, eenige groote werkinrichtingen en zeebad plaatsen te bezoeken, terwijl de beklimming van het Andes- gebergte niet vergeten werd. Op deze wijze werd het nuttige met het aangename vereenigd. De „Zilveren Kruis* maakte eene vrij voorspoedige reis van Lima naar San Francisco, waarbij de goede eigen schappen van dit schip als zee- en oorlogsschip weder duidelijk te voorschijn kwamen. Ook te San Francisco was de ontvangst door den Neder- landschen consul, den heer De Fremery, zeer hartelijk en gastvrij, en beijverde ook deze ambtenaar zich, den état- major van dienst te zijn. Reporters van verschillende dagbladen kwamen aan boord om de „Zilveren Kruis" op te nemen, en in vrij uitvoerige dagblad-artikelen vindt men zeer loffelijke vermelding gemaakt van dit schip, soms zelfs met illustraties, tusschen den tekst ingelascht. Den BOsten April verliet de „Zilveren Kruis" de reede van San Francisco, koers stellende naar de Sandwich eilanden; van daar gaat de reis verder naar Japan, China, Macao, de Phillippijnschè eilanden, om daarna door den Moluksclien Archipel naar Batavia te stevenen. Het plan bestaat, na een kort verblijf in onze koloniën, de tehuisreis te aanvaarden via de Kaap de Goede Hoop en St. Helena. De „Zilveren Kruis" kan dan in ongeveer 18 maanden in het vaderland terug zijn, na eene reis rondom de wereld te hebben volbracht." Grafmonument op Atjeh. Bezield met den wenscli, om de namen van de dapperen, die op Atjeh's grond door 's vijands lood of staal den dood vonden, aan de vergetelheid te ontrukken en aldus eene eereschuld aan de gevallen krijgsmakkers te delgen, heeft zich te Kotta- Radja eene Commissie gevormd, welke zich ten doel heeft gesteld om, ter verwezenlijking van dezen wensch, op Kota-Petjoet, Kotta-Radja's doodenakker, een „algemeen grafmonument" te doen verrijzen, waarop de namen staan gebeiteld van allen, onverschillig van welken rang of land aard, die in den Atjeh-krijg sneuvelden of aan hunne daar bekomen wonden bezweken. Terwijl die Commissie zich reeds tot het bekomen van geldelijke bijdragen voor gemeld doel heeft gewend tot het leger, de zeemacht en de civiele ambtenaren in Nederl.-Indië, bij wie haar denkbeeld leven- digen bijval heeft gevonden, heeft zich op hare uituoodiging thans ook hier te lande eene Commissie gevormd, om voor dit doel gelden in te zamelen, zoowel bij het leger in Nederland, als bij hen, die, hier te lande vertoevende, aan het Indische leger of het civiel bestuur van Indië, waren of nog zijn verbonden. Deze Commissie, gevestigd te 's Hage, is samengesteld' uit de heeren F. M. B. Ridder Alewijn, generaal-majoor, adjudant des Konings in buiten gewonen dienst, commandant der bereden artillerie, A. A. F. Lanzing, luitenant-kolonel bij het regiment grenadiers en jagers, A. J. J. Staal, majoor der genie van het leger in Nederlandsch-Indië, W. G. T. Snijders, majoor van den generalen staf, G. Van Tienhoven, kapitein bij het regiment grenadiers en jagers, en G. J. V. Vinkhuizen, kapitein der artillerie, Secretaris. De beide stoomsclielpzuigers zijn den 18 dezer begonnen te werken op de Lutine en hebben ook gedurende den nacht doorgewerkt tot twee uur 's middags, in welken tijd ze het brachten tot op eene diepte van 36 voet. Bij modderig voetpal tusschen natte rijstvelden... ...Weder dat gefluit! Lang en scherp, als 't ware een gerekt dzjin, dat juist te kennen geeft hoe gevaarlijk het kleine ding is, dat daar in een rechte lijn snel voorbij vliegt en dat bij een ontmoeting doodelyk kan zijn. Het was de eerste maal, dat Sylvester die muziek hoorde. De kogels die u worden toegezonden maken een geheel ander geluid dan die welke men zelf afzendt: het schot hoort men door den verren afstand niet, maar des te beter bespeurt men het gegons van het stukje metaal, dat u in snelle vaart langs de ooren strijkt... Nóg eens d z j i n en nog eensEen ware kogelregen thans. Zij vallen vlak voor de zeelieden neer. Met een zacht getik, als waren het hagelkorrels, vallen zij op den drassigen grond van de rijstvelden, waaruit het modderige nat opspat. Zij zien elkaar glimlachend aan, als woonden zij een goed gespeelde klucht bij. „De Chirieezen!" (Annamieten, Tonkineezen, Zwartvlaggen, dat alles is volgens de matrozen slechts Chineezenvolk). „De Chineezcn!" Het is niet mogelijk, den verachtenden, spottenden en tegelijk strijdlustigen toon weer tc geven, waarop zij die woorden uiten. Nog twee of drie kogels fluiten door de lucht, die hen rake lings langs het lijf gaan men kan zc als sprinkhanen in het gras zien opspringen. Het geheele tooneel heeft nog geen minnut geduurd, maar de regen van lood houdt reeds op. En op de groote groene vlakte is alles weder stil en nergens ziet men iets bewegen. Zij staan daar nog alle zes, en zoeken vanwaar die kogels kunnen gekomen zijn. Van daarginds zeker, uit dat boschje van bamboes, een een zaam hoopje hooge pluimen, achter hetwelk een paar pnntige daken half te voorschijn komen. Zij snellen er heenhun voeten zinken of glijden uit in den modderigen bodem van het rijstveld Sylvester met zijn lange, vlugge beenen is de voorste. Geen enkele kogel fluit hun meer om de oorenhet is alsof zij slechts hebben gedroomd... Sommige dingen: een bewolkte hemel, een groen weiland, zijn in alle landen overal hetzelfde. Het is alsof zij in Frankrijk door de weiden loopen, vroolijk en opgeruimd,, aan alles denkend, behalve aan den dood. Naarmate zy naderen blykt uit de fijne pluimen van het bam boesriet echter duidelijk, dat zij in den vreemde zijn, evenals uit die vreemd gevormde daken en die gele mannen, daarachter ver scholen, die hun door woede en vrees verwrongen gezichten door het riet naar voren steken... en die plotseling schreeuwend op springen en zich in een lange, onregelmatige, maar gevaarlijke en dreigende rij over de vlakte uitbreiden. „De Chineezen!" zeggen onze matrozen weder met dienzelfden dapperen glimlach. Maar ditmaal zijn er toch veel, te veel. En achter hen komen anderen te vborschijn, van tusschen de weilanden... (Wordt vervolgd.) goed weder hoopt men binnenkort de vereischte diepte te verkrijgen; thans zijn natuurlijk nog geene voorwerpen van waarde opgevischt. De Noordhollandsche Vereeniging „Het Witte Kruis" hield dezer dagen in een der lokalen van het gebouw van het Zieken fonds voor Amsterdam hare veertiende jaarlijksche algeincene vergadering, onder leiding van den Voorzitter van het Hoofd bestuur, dr. P. J. Barnouw. Van de 15 afdeelingen waren er 12 vertegenwoordigd. Uit het jaarverslag van den algemeenen secretaris, dr. C. F. J. Blooker Jr., bleek, dat het aantal afdee lingen hetzelfde was gebleven, maar het aantal leden wederom eenige vermindering onderging. Van de werkzaamheden der afdeelingen gewagende, stond de verslaggever in het bijzonder stil bij Bloemendaal, dat wederom dit jaar groote blijken van ijver, inzonderheid door het organiseeren van lezingen, had gegeven bij Krommenie, dat een desinfectielokaaltje had gesticht, hiertoe ook in staat gesteld door eene bijdrage uit de algemeene kas dat bij vijf gevallen van longtering de zaak der ontsmetting van de woningen ter harte nam en, na vergeefsche pogingen om een contract te sluiten voor het leveren van duinwater aan honderd arbeiderswoningen, voorloopig vijf arbeidersgezinnen in de gelegen heid stelde zich van duinwater te voorzien en hiermede zal voortgaan en tot dit einde jaarlijks eene som beschikbaar stellen wilen eindelijk bij Amsterdam, afdeeling Ziekenverpleging. Omtrent deze werden belangryke mededcelingen verstrekt. De rekening, sluitende met eene bate van f 1453,28i, overgebracht op de volgende rekening, werd goedgekeurd. Na eenige mededeelingen van den Voorzitter omtrent hetgeen door het Hoofdbestuur verricht was tot uitvoering van het in de vorige algemeene vergadering verstrekte mandaat en na breed voerige discussie, vereenigde zich de vergadering met eene motie, waarbij het Hoofdbestuur gemachtigd werd, uitgaande van eenige vastgestelde grondslagen, zoodanige financiëele maatregelen te nemen als waardoor het in staat gesteld kan worden om het voortbestaan der Vereeniging en van de afdeelingen te verzekeren en haar bloei te bevorderen. Deze motie werd met nagenoeg een parige stemmen aangenomen. Door den Voorzitter werd aan de Vereeniging aangeboden eene door hem geschreven „Handleiding voor bakers", met het voorstel dit geschrift in handen te stellen eener commissie van beoordeeling en, mocht het aan deze geschikt voorkomen, het uit te geven en te verspreiden namens de Vereeniging. Met dank zegging werd de aanbieding aanvaard, het voorstel goedgekeurd en de uitvoering daarvan opgedragen aan het Hoofdbestuur. De aftredende leden van het Hoofdbestuur, de heeren dr. P. Ankersmit, magazijnmeester, en M. A. Perk, werden met alge meene stemmen herbenoemd. In plaats van den heer dr. P. J. Barnouw, die niet herkiesbaar was, en den heer dr. T. Spaander te Abbekerk, die tus8chentijds bedankt had, werden benoemd de heeren dr. J. Teixeira De Mattos en rar. M. Donker te Zaandijk. Ten slotte vestigde de heer Van Eldik Thieme, van Bloemen daal, de aandacht der vergadering op gevallen van ontsmetting, in zijne gemeente voorgekomen, en uitte hij den wensch, dat door het Hoofdbestuur maatregelen mochten worden beraamd om de de8inl'ectïe zoo doeltreffend mogelijk te maken en onder de controle van deskundigen te doen plaats hebben. Na eonige discussiën werd bij acclamatie eene motie aangenomen, waarbij het Hoofdbestuur uitgenoodigd werd aan eene commissie op te dragen to onderzoeken, op welke wijze men tot eene goede regeling der desinfectie in de verschillende gemeenten zou kunnen geraken. Nabij Apeldoorn zijn eergisteren ruim 150 hectaren schoon dennen- en akkermaalshout door brand verwoest. Jl. Woensdag woedde er in de boerenstreek Zandgaast bij Langweer, in de gemeente Doniawerstal, een vreeselijke windhoos, die belaDgryke verwoestingen aanrichtte. Genoemde boerenstreek bestaat uit slechts enkele boerenplaatsen, waarvan twee. in elkan ders onmiddellijke nabijheid liggen. Binnen enkele, oogenblikken was het grootste deel dezer twee in een puinhoop veranderd. Het was des namiddags tusschen zes en zeven uur. Er viel een hevige donderslag, waarna eensklaps de bui met ongewone kracht losbarstte. In een oogenblik was een der boerenschuren als het ware weggevaagd. Het dak stortte krakend in, de muren vielen omver, de dakpannen en spanten dwarrelden door de lucht. Zware draagbouten werden als nietig stof omhoog geworpen. Slechts één oogenblik en alles wa3 voorby. De zomerwouing met stal en schuur van de eene plaats en de voorhuizing van de andere waren geheel vernield. Van den inboedel is alles wat breekbaar was verbrijzeld of weggeslingerd. De bak van een boerenwagen werd van het onderstel afgerukt en een groot eind weggeslagen; een glazenwagen en een chais waren verbrijzeld en onder het puin bedolven. Er waren maren, waarvan bijna geen steen is staan gebleven, geen enkele glasruit die niet gebroken is, enz. enz. De 15 a 16jarige dochter uit eene der woningen was in het kleine „bfithüs", en had daar juist de vier koeien gemolken. Een oogenblik nadat zij die plaats had verlaten, was plotseling alles weggeslagen of omvergeworpen. Het varkenshok, waarin 9 biggen en 2 kalveren, was geheel tot puin geslagen; doch wonder, voorzekerde beesten bleven ongedeerd. De heide kalveren waren een eind de lucht meê ingevoerd, maar kwamen zonder letsel weder neêr. Meer dan tien zware boomen, eeuwen oud, werden ontworteld en in woeste dwarreling dooreen ge vlochten. Opmerkelijk is het, dat niemand der bewoners eenig letsel heeft bekomen, behalve een arbeider die op eene ladder stond eene goot schoon te maken. Hij werd tegen den grond geslingerd en kreeg eene ernstige hoofdwonde. De schade, aan beide plaatsen toegebracht, wordt geraamd op 7 k 8000 gld. Naar aanleiding van het bericht uit Oldeberkoop over loodvergiftiging, schrijft de firma G. P. Cats Zoon, te Joure, het volgende aan de „Leeuw. Crt.": Jaarlijks worden in ons land duizenden balen roggemeel uit Stettin ingevoerd. Dit meel wordt goed verzegeld af gezonden. Van eene partij, herfst 1887 aangevoerd, ontving onze firma ongeveer 200 balen; het overige dier partij werd verzonden naar andere handelaren in Holland en Friesland. Wij leverden er 21 November 1887 een baal, nl. 100 kilogram, van aan den heer S., te Oldeberkoop. De overige balen verkochten wij aan bakkers, die wekelijks 100 k 200 kilogram, ja, zelfs meer verbruikten. Met begin van Maart was onze voorraad van dat meel opgeruimd en einde Maart was er in Friesland en Holland bijna niets meer van voorradig, zoodat er per baal door benoodigden zelfs één gulden extra werd besteed. In verband met het bovenstaande en het feit, dat geene enkele klacht tot ons is gekomen van elders, begrijpen wij niet, wat met de baal meel, die wij 21 November aan den heer S. hebben verzonden, kan gebeurd zijn. De „Revue Horticole" herinnerde er onlangs nog weer eens aan, om op het veld vliertakken te steken tusschen de rijen koolplanten; de laatsten zouden dan van de rupsen bevrijd blijven, omdat de vlinders haar eieren leggen op de vlier en niet op de kool. Naar wij in het „Journal Chasse et Pêche, Acclima- tation, Elevage", een Belgisch weekblad, dat te Brussel wordt uitgegeven, lezen, zal de Internationale Tentoon stelling van Pluimgedierte, aldaar te houden op 26, 27 en 28 dezer, de grootste zijn, die op het vasteland ooit is te zien geweest, en iedere liefhebber van pluimvee wordt aangespoord daar naar toe te gaan. Naar alle klassen zijn ingeschreven en men zal er het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 2