HELDERSCHE
EN N1EUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. N° 73.
Zondag 17 Juni.
Jaargang46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Amsterdainsclie .Kroniek.
■S&Ml!
„Wij huldigen,
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
14 Juni.
De heer Wm. Alex, Coote toont zich een man, die het
ijzer weet te smeden als het heet is. Alhoewel burger
van het Britscbe Koninkrijk en inwoner der groote stad
Londen, is het hem toch niet ontgaan, dat in het kleine
Holland eene andere, eene anti-liberale regeering aan 't roer
is gekomen. En nu haast hij zich om, met loffelijken
ijver, op zijn getij te gaan visschen. De heer Coote is
namelijk secretaris der te Londen zetelende „National
Vigilance Association" (een Vereeniging in denzelfden trant
als ons welbekende Asyl Steenbeek), en in die hoedanigheid
nu plaatst hij een vrij uitvoerig opwekkingswoord in de
meeste Nederlandsche dagbladen. Het heeft tot opschrift
„Engelsche meisjes in Hollandsche café-chantants", schetst
het bedrog en de laaghartige behandeling, waarin zij in
deze inrichtingen zijn blootgesteld, en dringt aan op maat
regelen van verbetering. Om die maatregelen te verkrijgen,
moeten de Hollanders beslissende stappen doen bij de
tegenwoordige Regeering, „ten einde zulk een verandering
in de wet te verkrijgen, die het in 't vervolg onmogelijk
maakt voor deze café-chantant-ondernemers, zich aan de
genoemde frauduleuse handelingen schuldig te maken,
doordien zij daarvoor beboet worden, zoodanig, om hen te
weerhouden, dergelijke practijken verder uit te oefenen."
Dat men zijn Engelsch in zulk afschuwelijk Hollandsch
vertaald heeft, kan de heer Coote niet helpen; maar wèl
zou men hem er een grief van kunnen maken, dat hij voor
de redding van dezen Augiasstal alweêr de bezem aan den
Staat in handen wil geven. De genoemde Engelsche meisjes
worden namelijk het slachtoffer van bedriegelijke contracten,
waarin vermeld staat dat zij zich verbinden tot naleving
der „wetten en bepalingen" van de inrichtingen, die haar
in dienst nemen. Later blijkt dan, als zij eenmaal in
dienst getreden zijn, dat zij, krachtens deze „wetten en
bepalingen" niet alleen op het tooneel moeten zingen, spelen
en dansen, maar in de pausen en na afloop der voorstel
lingen verplicht zijn de mannelijke bezoekers der zaal te
verlokken tot het koopen van drank, handschoenen, parfu-
IJslandsche visschers.
Naar het Fransch van PIERRE LOTI.
Yann vertelde dat men aan boord van de Léopoldine
geloot had om de plaatsen, en dat hij zeer in zijn schik was met
de zijne, die een van de beste was. Zij verzocht hem dat nader
uit te leggen, want zij had bijna in 't geheel geen begrip van
al wat betrekking had op de vischvangst.
„Zie je, Gaud," zei hij, „in de deklijst van onze schepen zijn
op bepaalde plaatsen gaten geboord, waarin wïi de katrollen
zetten, over welke wij onze vischlijncn laten loopen. Vóór het
vertrek werpen wij met dobhelsteenen om die plaatsen, of wel
wij trekken ieder een nummer uit de muts van den scheepsjongen.
Dan krijgt ieder zijn plaats en gedurende den ganschen vischtijd
mag hij alleen daar zijn lijn uitwerpen. Nu is mijn plaats achter
op het schip, waar, gelijk je weten zult, de meeste visch ge
vangen wordt, en bovendien heb ik een paar touwen vlak boven
mij, zoodat ik daarop een stuk zeil of een jas kan spannen tegen
den hagel en de sneeuw, die je anders voortdurend tegen het
gezicht slaat en verhindert goed te zien..."
...Zij spraken fluisterend, als vreesden zij de oogenblikken, die
hen nog resten, te verstoren en den tijd sneller te zullen doen
voorbijgaan. Hun gesprek droeg het eigenaardige karakter van
al wat voorbijgaand is; de onbeduidendste dingen, waarover zij
praatten, schenen thans geheimzinnig, verheven te worden...
Toen'de tijd van vertrek sloeg, sloot Yann zijn vrouw in zijn
armen en drukte haar in een lange, zwijgende omhelzing tegen
zijn borst.
Hij begaf zich aan boord. De grijze zeilen ontvouwden zich
voor een zwakken westewind en het schip vertrok. Zij zag hem
nog staanhij wuifde op een afgesproken manier met zijn muts.
Lang staarde zij hem na, haar Yann, terwijl zijn gestalte zich
tegen de zee afteekend. Dat was hij nog, die kleine mensche-
lijke gedaante, die zwart afstak tegen het aschgrauwe water
en die hoe langer hoe onduidelijker werd en verloren ging op
dien afstand, welke de starende oogen pïjnlyk aandoet en belet
hem duidelijk te zien.
...Naarmate de Léopoldine zich verwijderde, volgde Gaud
haar als een minnaar zijn meisje, langs het strand.
Weldra kon zij echter niet verder, omdat het land eindigde
toen ging zij aan den voet van het laatste groote kruis zitten,
dat tusschen de bremstruiken en de steenen is geplaatst. Daar
zij zich op een hoog gelegen punt bevond, scheen de zee in de
verte hooger te zijn dan aan de ku3t en was het alsof de
Léopoldine zich langzamerhand tegen de helling omhoog
werkte. Het water bewoog zich in groote, langzame golvingen,
de terugwerking van een of andere onstuimige woeling die
elders, voorbij den horizon, had plaats gegrepenmaar in het
mime gezichtsveld, waarin Yann zich nog bevond, was alles
rustig.
Gaud staarde nog altijd in de verte, om het voorkomen van
dat schip, den vorm van zijn romp, zijn zeilen goed in haar
geheugen te prenten, opdat zij het van verre zou herkennen
wanneer zij het bij de thuiskomst op diezelfde plaats stond op te
wachten.
Een hevige deining kwam regelmatig keer op keer, zonder
ophouden, uit het westen aanrollen, om altyd even nutteloos te
breken op dezelfde rotsen, cn op dezelfde plaatsen uiteen te
spatten, alles met zijn water overdekkend. Ten slotte werd dat
iets vreemds, die onrust van het water bij die helderheid en
meriën, cigaietten enz., die de café-chantant-houder in
vooiTaad heeft. Zoo hieraan door een Rijkswet paal en
perk gesteld kon worden, zou dit zeker zeer wenschelijk
en heilzaam zijndoch de belanghebbenden zeiven zijn toch
wel in de allereerste plaats verplicht, niet blindelings in den
val te loopen. Want hierop komt, geloof ik, de zaak
tamelijk wel neêr. Het is niet aan te nemen, dat de
Engelsche meisjes die te Amsterdam, Rotterdam en elders
in de café-chantants fungeeren, zoozeer dupe zouden zijn
als de heer Coote het wil doen voorkomen. Een meisje
dat zich voor een café-chantant engageert, weet wel dat
haar eer en goeden naam daar even veilig zijn als een
konijntje in een slangenhol. De beklagenswaardige schepsels,
die met de houders van zulke inrichtingen contracten aan
gaan, jweten zeer goed wat haar te wachten staat, hebben
in den regel reeds „gepokt en gemazeld", en zijn niet zoo
„groen" of zij vermoeden wel, dat er nog iets meer van
haar zal gevergd worden dan zingen, spelen en dansen.
Loontje komt om zijn boontje. Iutusschen, kan de Staat
iets doen ter beteugeling van dit algemeen bekende kwaad,
ik zal de eerste zijn om het toe te juichen; doch de „be
drogenen" zelf zijn in de eerste plaats geroepen voor hare
eigene belangen te waken. Door ze met zekere ziekelijke
toegevendheid als misleide lammetjes voor te stellen, doet
men de zaak meer kwaad dan goed. De wet kan en moet
veel doenmaar de particuliere zox-g mag daarom de handen
niet werkeloos in den schoot laten liggen.
Dat is b.v. zeer duidelijk begrepen, door eenige wakkere
mannen, die hier verleden jaar hebben opgericht eene
„Vereeniging tot steun van verwaarloosden en gevallenen".
Dezer dagen hield zij hare eerste jaarvergadering, en de
wijze van haar optreden en werken verdient wel in ruimer
kring bekend te worden, ook omdat de jonggeborene nog
wel wat sympathie en steun kan gebruiken. Het denk
beeld der zaak en het initiatief der uitvoering gingen uit
van den Utrechtschen geneesheer Dr. G. J. D. Mounier,
wiens naam op het gebied van de bestrijding der prostitutie
een goeden klank heeft. Den 2den November 1886 hield
hij te Nijmegen met eenige gelijkgezinden een bijeenkomst,
waarin tot de stichting der Vereeniging werd overgegaan
kalmte van de lucht; het was alsof de massa der zee, te groot
voor de ruimte waarin zij was besloten, naar buiten wilde treden
en zich over het land uitstorten.
Intusschen werd de Léopoldine al kleiner, al onduidelijker.
Ongetwijfeld sleepte een zeestrooming haar mede, want de wind
was veel te zwak om haar zoo snel te verwijderen. Zij was nu
een klein grijs vlekje geworden, bijna een stipje, en weldra zou
zij den uitersten rand bereiken, waar het zichtbare ophield en de
duisternis reeds begon.
Toen het zeven uur in den avond was en de schemering reeds
plaats maakte voor den nacht, kwam Gaud thuis, vrij moedig,
hoewel de tranen haar in de oogen kwamen. Welk een verschil
toch bij vroeger; hoe zou het zijn als hij weder vertrokken was
gelijk het vorige jaar, zonder haar zelfs vaarwel te zeggen!
Thans was alles anders! hij behoorde haar nu geheel; zij wist
zoo goed dat hij haar beminde, niettegenstaande hij ver van haar
was, dat zij, alleen naar huis terugkeerende, tenminste den troost
had van het tot weerziens, dat zij hem tot den herfst had
toegeroepen.
De zomer ging treurig, kalm en stil voorbij. Zij zag het
eerste geel worden van de bladeren, het vertrek van de zwaluwen
en het ontluiken van de chrysanthemums.
Herhaalde malen schreef zij hem, door middel van de pakket
booten, die op Reikjavik varen, of met de postschepen van de
marinemaar men weet nooit, of die brieven wel terecht komen.
Tegen het einde van Juli kreeg zy er een van hem. In dien
brief, die van den lOen was gedateerd, schreef hij haar dat hij
gezond was, dat de vangst voordeelig ging en dat hij voor zich
er reeds 1500 had. Van het begin tot het einde was dat schrijven
gesteld in de naïeve taal en den gewonen vorm van alle brieven,
die de IJslanders aan hun familie schrijven.
Menschen van Yanns opvoeding zijn niet in staat alle dingen
op schrift te brengen, die zy denken, voelen of droomen. Zij
echter, meer ontwikkeld dan hij, wist van haar meerdere kennis
gebruik te maken om tusschen de regels de betuigingen van
genegenheid te lezen, die hy niet in letters had kunnen uitdrukken.
Herhaalde malen noemde hij haar in de vier bladzijden zijn
„vrouw", alsof het hem genoegen had gedaan dat woord te kunnen
herhalen. En bovendien was het adres alleen: aan Mejuf
frouw Margareta Gaos, adres weduwe Moan,
Ploubazlanec, reeds iets, dat zij met blijdschap telkens en
telkens herlas. Zij droeg dien naam nog slechts zoo kort
Mejuffrouw Margareta Gaos!...
In die zomeravonden werkte zij hard. De dames uit Paimpol,
die eerst haar kunst, waarvan niemand ooit iets had gehoord,
niet recht hadden vertrouwd, moesten nu erkennen, dat zij uit
muntte in het maken van japonnen, die de lichaamsvormen op
hun voordeeligst deden uitkomenzij was thans bijna een naaister
van naam geworden.
Wat zij verdiende gebruikte zij om de woning te verfraaien
voor zijn terugkomst. De kast en de oude bedstede werden
hersteld, gewreven en met nieuwe blinkende sloten voorzien; het
ronde venster, dat op de zee uitzag, had glas en een paar gor
dijnen gekregen en zij had een nieuwe deken voor den winter,
een tafel en eenige stoelen gekocht.
En dat alles zonder iets te gebruiken van het geld, dat Yann
haar bij zijn vertrek had achtergelaten en dat zij onaangeroerd in
een verlakt doosje bewaarde om het hem bij zijn terugkomst weder
te laten zien.
den 22sten Februari 1887 werden de statuten vastgesteld
en den 25sten Maart daaraanvolgende de Koninklijke goed
keuring daarop verkregen. Tot het bestuur behooren o. a.
Prof. Knappert, Dr. Berns, Prof. Gunning en eenige andere
algemeen geachte stadgenooten. De Vereeniging stelt zich
ten doel hulp te verieeuen aan vierderlei categorie van
personen, en wel: 1°. aan kinderen wier opvoeding dreigt
verwaarloosd te worden of reeds verwaarloosd wordt, 2°. aan
oudere meisjes die strengere leiding behoeven dan zij van
hare ouders of voogden ontvangen, 3° aan ongehuwde
moeders, en 4° aan ontuchtige vrouwen die haar leven
wenschen te verbeteren. Dus in hoofdzaak hetzelfde wat
de Heldrings-gestichten te Zetten beoogen. Maar in tweeër
lei opzicht wijkt de arbeid der jonge Vereeniging toch
aanmerkelijk van het standpunt der heeren Heldring, Pierson,
en tutti quanti af. Ten eerste dit Zij wenscht eenvoudig
aan verwaarloosde kinderen een goede opvoeding te geven
jeugdige meisjes, die in gevaar verkeeren van te vallen,
voor dien val te behoedenop te richten en te redden de
zulken, die reeds langer of korter den kwaden weg hebben
bewandeld. Zij tracht dit te doen in den geest, welke
spreekt uit de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan
met ontferming bewogen, wil zij verwaarloosden en geval
lenen steunen, omdat zij ook menschen zijn. Die hulp wordt
aan deze ongelukkigen geboden zonder propoganda te maken
voor dit of dat kerkgenootschap of voor eene of andere
godsdienstige richting: de nieuwe Vereeniging wil eene
gevallene, die Joodsch, Roomsch, of Protestantsch is, laten
in het Kerkgenootschap, waartoe zij behoort; zij wil niets
anders dan haar redden van den val, helpen, steunen,
gelukkig maken, zooveel maar mogelijk is. Men ziet het,
in tegenstelling met de Zettensche gestichten, wil deze Ver
eeniging werkzaam zijn in vrijzinnig-Christelijken geest, en
kan iedere beschermelinge bij haar, zooals Pruisens Oude
Frits placht te zeggen, zalig worden op haar eigen manier.
Door die algemeen menschelijke, kerngezonde opvatting
harer taak, zal de Vereeniging zich voorzeker in den uit-
gebreidsten kring sympathie verwerven.
Het tweede belangrijke onderscheid is meer van maat-
schappelijken aard. Te Zetten is alles gestichtsmatig inge-
Als zij gedurende de zomeravonden met grootmoeder Yvonne,
wier hoofd en hersenen in die warme dagen weder wat sterker
schenen te worden, in de schemering voor de deur van de hut
zat, breidde zij voor Yann een visschersbuis van blauwe wol,
met mooie opengewerkte steken aan den hals en aan de randen
van de monwen. Grootmoeder Yvonne, die vroeger vlug met de
breinaald had weten om te gaan en zich langzamerhand die kunst
weder herinnerd had, had haar onderricht gegeven. Er was
veel wol voor noodig, want Yann moest een groot buis hebben.
's Avonds vooral echter kon men bemerken dat de dagen
korter werden. Enkele planten, die in Juli de mooiste bloemen
hadden gegeven, kregen reeds een geelachtigen, kwijnenden tint,
en de kleine viooltjes langs de wegen bloeiden voor de tweede
maal op lange dunne stengels. Eindelijk braken de laatste dagen
van Augustus aan en het eerste IJslandsche schip verscheen op
zekeren avond aan de rotspunt bij Pors-Even. Het feest van den
terugkeer was begonnen.
Alles verdrong zich aan de kust om het te ontvangen.
Welk zou bet zijn?
Het was de Samuel-Azénide; altyd de eerste.
„Wees er maar zeker van," zeide Yann's oude vader, „dat de
Léopoldine nu niet zal achterblijvenik weet wel hoe het
daarginds gaat: als er een vertrekt willen de anderen ook niet
langer blyven."
De IJslanders kwamen terng.
Twee verschenen den volgenden dagvier den dag daarna en
de daarop volgende week twaalf. Met hen keerde de vreugde
weder in het land, en het was feest voor de vrouwen, voor de
moeders, feest ook in de herbergen waar de mooie meisjes van
Paimpol de visschers plegen te bedienen.
De Léopoldine behoorde tot de achterblijverstien ont
braken er nog. Maar het zou wei niet lang meer duren en Gaud
verkeerde, bij het denkbeeld dat hy over ten hoogste acht dagen
(zij rekende met opzet wat ruim, opdat de hoop haar niet zou
bedriegen) weder bij haar zou zyn, in een heerlijke, zoete ver
wachting, terwijl zij zoo mogelijk, nu hij komen zon, nog meer
dan vroeger haar best deed om hun woning helder en netjes te
maken.
Alles was thans in orde en zij had niets meer te doen trouwens
haar ongeduld verhinderde haar aan veel dingen te denken.
Drie van de achterblijvers kwamen nog in den loop van de
week, en vervolgens nog vijf. Twee bleven nog immer talmen.
„Zoo," zei men lachende, „de Léopoldine en de Maria -
J o h a n n a zullen ditmaal voor luilak spelen."
En Gaud lachte nog mede, hoe vol ongeduld ook.
Dag op dag ging voorby.
Telkens kleedde zij zich in haar beste japon, zette zy een
verheugd gezicht en ging zij met de anderen aan de haven staan
wachten en praten. Het was immers heel natuurlijk, dat zij zoo
laat kwamen. Gebeurde dat niet elk jaar? Het waren zulke
flinke zeelui en zulke goede schepen
En als zij dan weder thuis kwam gevoelde zij toch zekeren
angst.
Was het werkelijk mogelyk, dat zij vrees begon te koesteren
Bestond daarvoor dan eenige reden
En verschrikt bespeurde zij, dat zij wel bevreesd was...
Reeds de 10de September 1...
Wat schoten die dagen op