HELDERSCHE
IVIEUWEDIEPER COURANT.
en Advertentieblad voor Hollands noorderkwartier.
Jaargang 46.
Woensdag 20 Juni.
1888. N° 74.
BEKENDMAKING.
POSTKANTOOR HELDER.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Het Gemeentebestuur van den Helder brengt, ter voldoening
aan het bepaalde bij de artt. 6 en 7 der wet van den 2 Juni 1875
(Staatsblad N°. 95), ter openbare kennis, dat door den Raad
van Administratie der Hollandsche IJzeren
Spoorweg-Maatschappij het verzoek is gedaan om ver
gunning om een aangewezen plek gronds op het Stations-empla
cement te Helder te bestemmen tot tijdelijken opslag van petroleum,
die, na in reservoirwagens over den spoorweg te zijn aangevoerd,
in vaten zal worden afgetapt, en dat verzoek met de daarbij
behoorende bijlagen ter Secretarie der gemeente ter visie is neder-
gelegd.
Bezwaren tegen die inrichting kunnen worden ingebracht op
Dinsdag den 3 Juli e. k., des namiddags ten twee ure, aan het
Raadhuis der gemeente.
Helder, 18 Juni 1888.
Het Gemeentebestuur voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Loting voor de Schutterij.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Helder maakt bekend,
dat de LOTING voor de in deze gemeente gedurende dit jaar
voor de S c h u 11 e r ij ingeschrevenen is bepaald op VRIJDAG
22 JUNI 1888, des namiddags ten 6 ure.
Dat de loting zal geschieden in het lokaal achter het Bureau
voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis.
Dat men by de loting moet opgeven de redenen van vrijstelling
van dienst, die men heeft of vermeent te hebben, en dat de
alphabetische naamlyst der ingeschrevenen van heden af, tot den
dag der loting toe, op de gewone kantooruren, op do Secretarie
der gemeente ter inzage is nedergelegd.
Helder, den 16 Juni 1888.
Het Hoofd van het Plaatselyk Bestuur,
STAKMAN BOSSE.
23)
IJslandsche visschers.
Naar het Fransch van PIERRE LOTI.
(Slot.)
Die laatste dagen van September schenen een nieuwen zomer,
alleen wat somberder dan de pas geëindigde. Het weder was
zoo schoon, dat men, indien men niet voortdurend het neêrvallen
van de doode bladeren had gezien, zou hebben gewaand in Juni
te zyn. De mannen, de verloofden, de jonggezellen waren terug,
en met hen was overal do vreugde wedergekeerd, de vreugde en
de liefde....
Op zekeren dag zag men aan den horizon eindelijk een van
de beide vermiste schepen nader komen. Welk zou het zijn
In een oogenblik stonden de vrouwen in stomme, angstige ver
wachting aan de kust geschaard.
Gaud was daar ook, bleek en bevend, naast den vader van
haar Yann.
„Ik geloof werkelijk," zei de oude visscher. „dat zij het zijn
Een roode rand, een marszeil met rolstokken, dat hebben zij
precies zoowat zeg jij er van, Gaud
„En toch vergissen wij ons," liet hij er op volgen, terwijl zijn
stem op eens een ontmoedigden klank aannam„de boegspriet
is niet hetzelfde en zij hebben een bezaan. Neen, het is de
Maria-Johanna. O! maar geloof het maar, kindlief, zij
zullen zich wel niet lang meer laten wachten."
De eene dag ging na den anderen voorbij, en altijd brak weder
de nacht, met onverstoorbare regelmatigheid, op het gewone
uur aan.
Zij kleedde zich nog iederen dag in baar beste japon, al was
het min of meer met de volharding van een krankzinnigezy
wilde nog niet doorgaan voor de weduwe van een verongelukten
visscher; zij werd wanhopig, bijna waanzinnig, als de menschen
haar met meewarige, veelbeteekenende blikken aanzagenzij
wendde gestaag de oogen af om die van de anderen niet te ont
moeten, wier uitdrukking haar verstijven deed.
Zij begaf zich thans eiken ochtend vroeg naar de uiterste punt
van het land, op de rotsen van Pors-Even, waarbij zy met opzet
achter het huis van haar schoonouders om liep, opdat de moeder
of een of ander zusje van Yann haar niet zou zien. Geheel
alleen ging zy tot aan het uiteinde van het land van Ploubaz-
lanec, waarvan het laatste gedeelte als een rendierhoorn in het
grijze kanaal vooruitsteektdaar ging zy zitten aan den voet van
een eenzaam kruisbeeld, dat de onmetelijke watervlakte schijnt
te bewaken...
Yan die steenen kruisen staan er verscheidene op de vooruit
stekende rotsen van het land van Bretagnehet is alsof zij om
genade smeeken, alsof zy de bewegelijke, geheimzinnige massa
verteederen willen, die de menschen tot zich lokt om hen niet
weder los te laten en die by voorkeur de dappersten, de schoonsten
tot haar offers kiest.
Rondom dat kruis van Pors-Even briedden zich de eeuwig
groene, met korte bremstruiken overdekte heidevlakten uit. Op
deze hoogte was de zeelucht zoo zuiver mogelijk, ternauwernood
bezwangerd met den zoutachtigen reuk van het zeewier, maar
daarentegen vervuld met allerlei heerlyke geuren, die alleen aan
September eigen zyn.
Men zag tot in de verte, achter elkaar, al de insnijdingen van
de knst; het land van Bretagne eindigde in verscheidene spitse
punten, die scherp vooruit staken in het kalme, ziellooze water.
Lijst van brieven, geadresseerd aan
onbekenden, gedurende de tweede helft
der maand Mei 1888.
ZVamen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
G. P. HoefnagelAmsterdam.
W. Spijkerman's Gravenhage.
R. KoningHaarlem.
Mej. L. BerkMiddelie.
idem
H. Te Pas
D. Hemelrijk
C. Van den Berg
A. Kop
Briefkaarten
J. Van PeltAmsterdam.
M. Van den Bosch
Mej. Boontjes
Brieven, verzonden geweest naar Amerika, van het Hulp
kantoor Anna Paulowna:
Tada Koedijker
Naar Indic:
D. WiggersPontianak.
Binnenland.
Uit Den Haag wordt aan de „Pr. O. en Zw. Crt."
gemeld
„Met groote verrassing is hier de samenstelling van de
Staatscommissie der Landsverdediging vernomen1. wegens
haar talrijkheid; een veelhoofdig monster zou men haast
zeggen, dat gewis ook door „veelheid van zinnen" zal uit
blinken 2. wegens de keuze, waarbij 't „elk wat wils"
zich (als de zaak er niet te ernstig voor was) op kluchtige
wijze openbaart. Want burgers en militairen, aristocraten
en democraten, roomsch en onroomsch, dienstvervangers en
anti-dienstvervangers en nog meer anderen vinden hier allen
wat van hun gading!
Op den voorgrond staken ontelbare rotspunten als donkere
vlekken boven de zee uit, maar verder was zij glad als een
spiegeluit alle baaien steeg een zacht, lokkend gemurmel op.
Daar in de verte scheen het zoo kalm, zoo liefelykDe groote
blauwe massa, het graf der Gaos, bewaarde haar ondoorgrondelijk
geheim, terwijl een windje onhoorbaar als een zwakke zucht den
geur toewoei van de kleine bremstruiken, die door de kracht
van de laatste herfstzonnestralen zich weder met bloemen hadden
getooid.
Op geregelde tijden trok de zee zich terug en werden de donkere
vlekken overal grooter, alsof al het water uit het kanaal lang
zaam wegliepvervolgens steeg ze weder even laDgzaam en zoo
ging zy voortdurend heen en weder, zonder zich om de dooden
te bekommeren.
En Gaud bleef daaronder aan den voet van haar kruis alleen
te midden van de stilte zitten, immer in de verte turende, totdat
de invallende duisternis haar belette te zien.
September was voorbij. Zij wilde niet meer eten en kon
evenmin slapen.
Thans ging zij niet meer uit, maar bleef zij ineengedoken
zitten, met de handen tusschen de knieën en het hoofd achterover
tegen den muur geleund. Waarom zou zij nog opstaan, zich
ter ruste begevenals zij moe was legde zij zich gekleed even
te bed. Maar anders bleef zij altijd stijf daar zitten, terwijl haar
tanden klapperden van koudehet was alsof voortdurend een
ijzeren ring haar voorhoofd omkneld hieldhaar wangen waren
strak gespannen en een koortsachtige aandoening maakte haar
mond voordurend droogsommige oogenblikken stootte zij een
heeschen smartkreet uit, die telkens en telkens in afgebroken
klanken werd herhaald, terwijl zij met haar hoofd tegen den
muur bonsde.
Of wel zij riep hem, als ware hij dicht by haar, fluisterend
bij zijn naam, en sprak allerlei lieve woordjes tot hem.
Maar soms gebeurde het ook, dat zij aan gansch andere dingen
dacht, aan allerlei kleinighedendan vermaakte zij zich bijvoor
beeld met na te gaan, hoe de schaduw van de porseleinen maagd
en van het wij waterbakje zich op het houten beschot, van haar
ledikant verlengde, naarmate de vlam in de lamp kleiner werd.
Altijd echter kwamen de vlagen van angst heviger terug en dan
begon zy op nieuw haar wanhoopskreten en sloeg met het hoofd
tegen den muur...
En zoo gingen des daags de uren voorbij, het een na het ander,
en zoo ging het des avonds en ook des nachts en des morgens.
Als zy uitrekende hoeveel dagen hij reeds terug had moeten
zijn, kromp zij ineen van schrik en wilde zy niet meer weten,
welke datum, welke dag het was.
Yan de ongelukken die bij IJsland hebben plaats gehad, kan
men gewoonlijk wel iets wetenzy die terugkeeren hebben van
verre het drama aanschouwd, of wel zy hebben een of ander
overblijfsel, een lyk of iets anders gevonden, waaruit men de
rest gissen kan. Maar van de Léopoldine had men niets
gezien, wist niemand iets. De bemanning van de Maria-Jo
hanna, de laatste die haar den 2en Augustus had gezien, meende
dat zy meer naar het Noorden was gaan visschen; van toen af
was echter alles in een ondoordringbaar duister gehuld.
Zy moest wachten. Steeds wachten, zonder iets te weten
Wanneer zou het oogenblik gekomen zijn, waarop zij hem niet
meer wachten zou Zy wist het zelf niet, maar zy hoopte byna
dat het spoedig mocht aanbreken.
„Dat in zoo'n commissie een rechtsgeleerde, een mr.n
van de wet zit, zeker, dat kan nuttig zijnmaar wat doen
er 5 meesters in, nog vermeerderd met een philosoof en
dan nog een paar burgers op den koop toe? Voorts een
actief Minister van Oorlog en 1 dito in ruste, 2 generaals
en 1 schout-bij-nacht, 1 kapitein ter zee en nog 2 kolonels,
waarvan 1 van de dd. schutterij, en dan 1 overste en 1
majoor. Een staalkaart van rangen, die tot een staalkaart
van meeningen voeren zal!
„In '48 werd in eenige weken een Grondwet ontworpen,
die de gansche staatshuishouding wijzigde en vernieuwde,
dior 5 mannen, en dat ontwerp is niet slechts wet geworden,
maar lange jaren een nationale kracht geweest.
„Zijn er nu 18 wijzen noodig voor deze ééne, wel hoogst
belangrijke, maar toch zooveel beperkter zaak?
„Zou b.v. onze kol. der burgerwacht, de Baron v. Harden-
broek een beste man van zeer heusche vormen, maar
die geenszins als specialiteit in iets poseert 't zelf niet
potsierlijk vinden, dat hij in dezen kring geroepen is? En
die anderen, advocaten en wijsgeeren, denken zij zelf niet
onwillekeurig aan de vele koks, die volgens het spreek
woord de brij bederven
„Busken Huet noemde ons een wauwelende natie. Moge
bij deze mannen genoeg zelfbeperking gevonden worden om
die vernederende uitspraak te beschamen! Vernederend en
zelfs gevaarlijk, want terwijl de Senaat breedvoerig beraad
slaagde, ging immers Saguntum verloren I"
De directeur der Rijkslandbouwschool te Wageningen,
dr. Ad. Mayer, heeft in Heidelberg een vlugschrift uitge
geven, waarin hij verschillende stellingen der vrijhandels
mannen ter sprake brengt en in 't bijzonder de beteekenis
en de gevolgen van beschermende rechten voor den land
bouw onderzoekt.
De schrijver is geen volbloed protectionist en erkent in
't algemeen de groote voordeelen van den vrijen handel.
Hij vreest echter dat zich in de hoofden der voorstanders
van den vrijen handel over de werking der beschermende
rechten sommige stellingen hebben genesteld, die op voor
oordeel en eenzijdige beschouwingen berusten. Hij stelt
o. a. in het licht, dat een land, evenmin wat zijn graan
als wat zijn buskruit betreft, van het buitenland grooten-
Oindien hij dood was, waarom was men dan niet zoo barm
hartig het haar te zeggen
Kon zy hem slechts zien, zooals bij in dit oogenblik was,
hem of dat wat van hem was gewordenO, als de maagd,
tot wie zy zoo hartstochtelijk had gebeden, of een andere groote
macht haar daartoe eens in staat wilde stellen haar de byzondere
genade zou willen bewyzen, van in een visioen haar Yann voor
oogen te voerenlevend, de zeilen hijschend om terug te
keeren naar huis of wel zijn lijk, heen en weder geslingerd
door de zee.... dan zou zij weten wat er van hem geworden
was 1...
Somtyds meende zy een stem te hooren, die tot haar zeide, dat
er een zeil was verschenen aan den horizon en dat de L o p o 1-
d i n e haastig naderdeDan maakte zij zonder na te denken een
beweging om op te staan, om naar den zeekant te snellen, om
te zien...
Maar zy viel weder op haar stoel terug. Helaas! waar was
de Léopoldine thans, waar kon hij zijn Daar ginds onge
twijfeld, ver, onmetelijk ver, bij IJsland, eenzaam, verbrijzeld,
vergaan...
Altyd datzelfde verschrikkelijke visioen, een misvormd, ver
laten wrak, wiegelend op de stille, roodachtig gryze zeezacht,
zacht wiegelend te midden van de kalme ziellooze wateren
welk een gruwelijke spotternij
Het was twee nur na middernacht.
Vooral 's nachts luisterde zy oplettend naar eiken tred, dien
zij op den weg hoorde; by het geringste ongewoon geluid begon
haar hoofd, door het voortdurend denken aan wat in de verte
geschiedde pijnlyk aangedaan, zenuwachtig te kloppen.
Twee uur na middernacht. Ook thans luisterde zij, met ge
vouwen handen en met wijd geopende oogen in de duisternis
starend, naar het suizen van den wind, die met zijn gewonen
eentonigen klank over de heide blies.
Hoor een mannentred, een haastige mannentred buiten op den
wegWie ging op zulk een laat uur nog voorbij Zy richtte
zich op, hevig ontroerd, terwijl haar hart ophield te slaan...
De persoon buiten hield voor de deur stil... een geluid van
schreden op de kleine steenen trappen...
Hij... Goddank, hij!... Er werd geklopt, dat kon niemand
anders zijn!... Zij stond overeind, blootsvoets; zy, reeds dagen
achtereen zoo zwak, was thans vlug als een kat opgesprongen,
met open armen, om den weergevonden geliefde te omhelzen.
De Léopoldine was stellig bij nacht teruggekomen en voor
de baai van Pors-Even geankerd, en nu kwam hy haastig
tot haardat alles overdacht zij in minder dan een oogenblik.
Zij wondde haar handen aan do spijkers van de deur in haar
zenuwachtige haast om den verroesten grendel weg te schuiven...
Ach 1... En langzaam, met gebogen hoofd, alsof zy een hevigen
slag ontvangen had, wankelde zij achteruit. Haar schoone, dwaze
droom was slechts een droom. Het was Fantec, haar buurman
Eer zy tot het bewystzyn kwam dat er geen schijn of schaduw
van haar Yann was, kreeg ze een gevoel alsof een ruwe hand
haar terugstootte tot in het diepst van dien afgrond, die vreese-
lijke wanhoop, waaruit zy zoo even gewaand had verlost tezyn,
Hy verontschuldigde zich over zyn komst, die arme Fantec:
zijn vrouw was, gelyk zij wist, zwaar ziek, en thans lag zijn
kind, door een kwaadaardige keelziekte aangetast, benauwd in
zyn wiegje te hygendaarom kwam hy haar verzoeken of zij