HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 77. Woensdag 27 Juni. Jaargang46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. 3> DE KLEINE LORD. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. De meeste bladen hebben hun oordeel uitgesproken over den nieuwen Gouverneur-Generaal van Nederl.-Oost-Indië. Over het geheel worden reserves gemaakt, 'tgeen met het oog op de volslagen onbekendheid der meeningen van den titularis, wat de Indische toestanden betreft, allicht is te begrijpen. Dat de heer Pijnacker Hordijk altijd tot de liberale partij behoord heeft, wordt erkend, maar de Standaard* laat niet na te doen uitkomen, dat hij in 1882 als Minister optredende een ander soort liberalisme heeft verdedigd dan toen bij de meerderheid der liberale Kamerleden gang baar was. Hij toonde volgens het blad een liberaal te zijn, die het goede ook erkende bij zijn tegenstanders; die niet wilde „macht boven recht"die niet, na den tegen stander de wapenen te hebben ontnomen, hem wilde ver moorden, maar die een eerlijken strijd verkoos. Zulk een liberaal, toegerust met zoo groote gaven als mr. Hordijk, mocht, volgens het blad, ten volle waardig gerekend worden het gewichtig ambt van Gouverneur-Generaal te bekleeden. De „Amsterdammer" en de „N. Rott. Crt." zwijgen tot dusver over de benoeming. Het Haagsche Dagblad" juicht haar toe en wenscht van den heer Hordijk een conservatieve koloniale politiek. Wel is hij een liberaal, maar wezenlijk vrijzinnig, gelijk zijn opvattingen omtrent het onderwijs bewezen. Bovendien is hij een beslist volger van Thor- becke, die op koloniaal gebied meer behoudend dan libe raal was. Het blad verwacht van hem, dat hij het gezag zeer hoog zal houden, wat thans een levensbehoefte is voor Indië, hetwelk ontzettend aan gezagsverzwakking lijdende is. Voorts heeft lndië behoefte aan een conserveerende hand, hetgeen volstrekt niet wil zeggen, dat alles nu bij het reeds verouderde nieuws moet blijven; in menig opzicht zal misschien tot het nóg vroegere, dat beter was, moeten worden teruggekeerd. Juist nu een man als mr. Keuche- nius Indië bestuurt op het Plein, is van iemand als mr. Hordijk een heilzaam correctief op Buitenzorg te verwachten. Het ttHandelsblad" is niet erg gerust op den loop van zaken, maar waardeert in mr. Hordijk een man van groote bekwaamheden, met een helder, schrander hoofd, en die aan een daaraan zeer geoorloofde eerzucht, eigenschappen Uit het Eng.elsch van F. H. BURNETT. Mijnheer Hobbs was blijkbaar geschrikt. Hy verliet zijne plaats en ging naar den thermometer kyken. „De hitte is u naar het hoofd geslagen," sprak hij, terwijl hij zich omkeerde en zijn vriendje onderzoekend aankeek. „Het/«heet van daag! Scheelt er wat aan? Hebt gij ergens pijn? Wanneer hebt gij voor het eerst dat gevoel gehad Hij legde het kleine ventje de breede hand op het hoofd. Dat maakte hem hoe langer hoe verlegener. „O, neen," zei Cedric, „ik ben heel wel. Mijn hoofd is vol strekt niet in de war. Het spijt mij zoo, dat ik het zeggen moet, mijnheerDaarom kwam Mary mij gisteren halen. Mijn heer Havisham is het mama komen vertellen en hij weet het, hij is een rechts-ge-leerde." Mijnheer Hobbs liet zich in zijn stoel vallen en wischte zich met zijn zakdoek het voorhoofd af. „Één van ons beiden is gek geworden!" riep hij. „Neen," hernam Cedric, „dat is het niet. Wij zullen ons er in moeten schikken, mijnheer. Mijnheer Haviaham is heel uit Engeland gekomen om er van te vertellen. Mijn grootpapa heeft hem gezonden." Met een gevoel van verbijstering keek mijnheer Hobbs naar het ernstige, onschuldige gezichtje voor hem. „Wie is uw grootvader?" vroeg hij. Cedric stak zijne hand in den zak en kreeg er voorzichtig een papiertje uit, waarop hij met zijne eigen groote, ronde letters iets geschreven had. „Ik kan het niet goed onthouden," zei hij, „daarom heb ik het hier opgeschreven." En nu las hy overluid: „John Arthur Molyneux Errol, Graaf van Dorincourt". Dat is zijn naam en hij woont in een kasteel in twee of drie kastcelen, geloof ik. En mijn papa, die dood is, was zijn jongste zoon en ik zou geen lord of geen graaf zijn als papa niet gestorven wasen papa zou geen graaf zijn geweest als zijne twee broeders niet gestorven waren. Maar zij zijn altemaal gestorven, en er is niemand behalve hij geen jongen en nu moet ik er een worden en mijn grootpapa heeft iemand gezonden, om my naar Engeland te brengen." Mijnheer Hobbs scheen het hoe langer hoe warmer te krijgen. Hij veegde onophoudelijk over zijn voorhoofd en zyne kale kruin en haalde hoorbaar adem. Hij begon te begrijpen, dat er iets zeer verwonderlijks was gebeurdmaar toen hij weer naar het kleine ventje op den beschuittrommel keek, met die onschuldige, half angstige uitdrukking in zijne kinderoogen, toen hij merkte, dat zijn vriendje volstrekt niet veranderd was en er precies zoo uitzag als den vorigen dag aardig en lief en wakker, met zijn zwart kieltje en rood dasje toen begreep hij hoe langer hoe minder van al die berichten omtrent doode en levende graven. Hij raakte nog meer in de war omdat Cedric het zoo eenvoudig er. onschuldig vertelde, blykbaar zonder in de verste verte te beseffen hoe verbazend het was. „Hoe hoe hebt gij ook weer gezegd dat uw naam was vroeg mijnheer Hobbs. „Cedric Errol. Lord Fauntleroy," gaf Cedric ten antwoord. „Zoo heeft mijnheer Havisham mij genoemd. Toen ik in de kamer kwam, zeide hij„Is dit de kleine Lord Fauntleroy „Wel, wel," zei mynheer Hobbs, „ik mag een staart kri'gen l* paart die in een flink bestuurder op prijs worden gesteld, liet kan zeer ten nutte der kolonie strekken, dat een land voogd van dezen stempel, die met onbevangen blik de Regeering aanvaardt, zijn krachten aan de verbetering der Indische toestanden wijdt. Of men reden heeft zich over deze keus te verheugen of te bedroeven is dus volgens dat blad een open vraag, welke eerst uit de daden van den benoemde zal kunnen worden beantwoord. Degenen, die juist in deze dagen een krachtig, maar tevens bedachtzaam bestuur van onze voor naamste kolonie een dringenden eisch achten, hebben intus- schen wel reden met eenige beduchtheid het lot dier gewesten toevertrouwd te zien aan den nieuwen Minister en den nieuwen Gouverneur-generaal. Op de uitnoodiging der verveners in Schoterland, om hun duidelijk te maken, hoe een vervener in dezen tijd, met 60 man werkende, per dag f 98.40 kan verdienen, heeft Domela Nieuwenhuis geantwoord: Moeilijk kon ik gelooven, dat de zoogenaamde „uitnoodiging", die de rondte deed in de couranten, werkelijk afkomstig was van de personen wier namen er onder stonden, en ik hield haar voor eene grap der pers om mij er in te laten loopen. Nu ik echter eene schriftelijke en door 20 verveners ondertee- kende herhaling van die uitnoodiging ontving, moet ik aannemen dat het u en de anderen ernst is met die uitnoodiging. Immers, hoe kon ik, die natuurlijk onderstel dat gij in staat zijt om te lezen, vermoeden dat gij zulk eene vraag kondt doen Gij toch vraagt aan my om u als vakmannen duidelijk te maken, hoe een vervener in dezen tyd met 60 man werkende f 98.40 kan ver dienen. Ik verwijs u ter beantwoording dier vraag naar mijue gespecificeerde opgaven in de „Handelingen" of liever naar de gerectificeerde in No. 62 van het blad „Recht voor Allen", dat ik hier insluit. Ieder die lezen kan, vindt die opgave aldaar. Het zou dus overbodig zijn mondeling te komen herhalen, wat reeds schriftelijk door my is medegedeeld. Gij zijt echter volkomen in uw recht om die opgaaf onjuist te vinden, maar dan staat het aan u om zulks te bewijzen. Doet gij dit, ik zal niet achterwege blijven om te verdedigen, of zoo ge mij overtuigt dit openlyk te erkennen. Nooit is er door mij beweerd, dat ik op de hoogte van u vak zou zijn, maar mijne gegevens zijn afkomstig van personen, die zeiven steeds in het vak waren, en gij zult toch zeker begrypen, dat ik niet licht vaardig ben afgegaan op het zeggen van dezen of genen; neen Dit was eene uitdrukking, die hij altyd gebruikte als hy bijzonder verbaasd was of in vuur geraakte. En bij deze buiten gewone gelegenheid, tegenover dit raadselachtige feit, scheen hy niets anders te kunnen bedenken. Cedric vond het eene zeer gepaste en welgekozen uitdrukking. Zijn eerbied en genegenheid voor mijnheer Hobbs waren zoo groot, dat hy al diens opmerkingen beaamde. Hij had reeds genoeg ondervinding opgedaan om te beseffen, dat mynheer Hobbs zich niet altijd aan de vereischte vormen en uitdrukkingen hield. Hij wist natuurlijk, dat hij heel anders was dan zijne mamamaar zijne mama was ook eene dame, en hij verbeeldde zich, dat dames altijd heel anders waren dan heeren. Hij keek mijnbeer Hobbs peinzend aan. „Engeland is heel ver af, is het niet?" vroeg hij. „Het is aan den overkant van den Atlantischen Oceaan," gaf mijnheer Hobbs ten antwoord. „Dat is het ergste van alles, zei Cedric. „Misschien zal het een heelen tijd duren eer ik u weerzie, mijnheer. Ik vind het zoo naar als ik daaraan denk." „De beste vrienden moeten scheiden hier op aarde," zei mijnheer Hobbs." „Ja," zei Cedric, „wij zijn lange jaren vrienden geweest, niet waar, mijnheer?" „Van uwe geboorte af," gaf mynheer Hobbs ten antwoord. „Gij waart zoo wat zes weken oud, toen ik u voor het eerst hier in de straat zag wandelen." „Och ja," zei Cedric met een diepen zucht, „toen dacht ik weinig, dat ik eenmaal een graaf zou moeten worden „Zou er geen kans zyn om er at te komen vroeg mijnheer Hobbs. „Ik vrees van niet," hernam Cedric. „Mama zegt, dat mijn papa zeker zou wenschen, dat ik het deed. Maar als ik een graaf moet worden, dan is er toch één ding, dat ik doen kan ik kan probeeren om een goede graaf te zijn. Ik wil geen tiran wezen en als er ooit weer een oorlog met Amerika mocht komen, dan zal ik zien of ik er geen eind aan kan maken." Lang en ernstig bleef hy met mynheer Hobbs zitten praten. Toen hij over den eersten schrik heen was, bleek het toch, dat mijnheer Hobbs miuder haatdragend was, dan men van hem ver wacht zoude hebben hy trachtte zich in de gegeven omstandig heden te schikken en eer het onderhoud geëindigd was, had hij al heel wat vragen gedaan. Aangezien Cedric die slecht zeer onvoldoende kon beantwoorden, beproefde hy het zelf te doen, en toen hy eenmaal aan het praten was over graven, markiezen en adellijke landgoederen, gaf hij van allerlei dingen verklaringen, waarvan de heer Havisham zeker vreemd opgezien zou hebben, indien hij het had kunnen hooren. Er waren buitendien vele dingen waarvan de heer Havisham vreemd stond te kyken. Hij had zijn geheele leven in Engeland doorgebracht en was volstrekt niet gewend Amerikaansche menschen en Amerikaansche toestanden. Als rechtsgeleerde had hij meer dan veertig jaren in betrekking gestaan tot de familie van den Graaf van Dorincourt en hy was nauwkeurig bekend met alles wat de uitgestrekte bezittingen, het groote vermogen en het aanzien van het aloude geslacht betrofop zijne koele wijze, als man van zaken, stelde hij ook belang in het jongetje, dat later de eigenaar van al deze schatten zou wezen in den aanstaande Graaf Van Dorincourt Hy had gedeeld in het verdriet van den ouden Graaf over het wangedrag zijner zonen, in diens bittere verontwaardiging over kapitein Cedric'B uit opgaven van verschillende personen is door mij het gemiddelde geDomen. Ik verklaar mij dan ook bereid mijne gegevens aan een onder zoek te onderwerpen en dit kan dunkt mij het beste op deze wyze: gij, onderteekenaren, legt uwe boeken over de laatste jaren over aan eene Commissie van 5 personen, waarvan er twee door ulieden en twee door mij worden aangewezen, terwijl deze vier gezamenlyk een vijfden zullen kiezen. Aan het oordeel dier Commissie, die verslag van hare bevinding zal doen, ver klaar ik mij te zullen onderwerpen. Mij dunkt dat dit de eenige en beste waarborg is om achter de werkelyke waarheid te komen. In afwachting van uw antwoord op dit voorstel noem ik mij, enz. Daar op het herhaald verzoek van ingezetenen uit Barsingerhorn en Kolhorn, om eene betere postregeling te verkrijgen, afwijzend is beschikt, heeft de Gemeenteraad zich de zaak aangetrokken en een adres aan de Regeering gericht, waarbij op den tegenwoordigen onhoudbaren toe stand met nadruk wordt gewezen. Aan het zestiende jaarverslag der Algemeene Neder- landsche Vrouwenvereeniging „Tesselschade", is het vol gende ontleend „Tesselschade" is het laatste jaar alweer uitgebreid. Alle cijfers zijn hooger, alleen het uitbetaald werkloon niet. Dit is f 586.01 minder dan het vorige jaar, en bedraagt nu f 17,364.68 Met de verdienste der depöthoudsters mee zal het op f 20,800 komen. Werkloon en grondstof samen bedragen, zonder wat de depöthoudsters verdienden, f 29,921.98^. De Vereeniging telt 2 afdeelingen, 1 cor respondentschap, 267 leden, 21 bestuurderessen en 15 werk sters meer dan ten vorigen jare. Er zijn nu 3467 leden, verdeeld over 37 afdeelingen of correspondentschappen. Naar men verzekert, zullen er Zaterdag a. s. te IJmuiden wedrennen gehouden worden. Den vroegeren commies der Posterijen H., die ten gevolge van verkeerde handelingen op het Postkantoor te Hoorn tot cellulaire gevangenis werd veroordeeld, is door Z. M. den Koning dezer dagen gratie verleend op grond van zeer ernstige ongesteldheid. In een ziekenwagen is de patiënt uit de gevangenis te Utrecht naar zijne geboorte plaats Zwartsluis overgebracht. Amerikaansch huwelijk, en hy wist ook hoe hij het arme weeuwtje nog altyd haatte en reeds op minachtenden, ruwen toon over haar sprak. Hij beweerde, dat zij een Amerikaansche intrigante was, die zijn zoon tot een huwelijk had weten over te halen, omdat zij ontdekt had, dat hy de zoon van een graaf was. De oude rechtsgeleerde zelf had dit eigenlijk ook geloofd. Hy had in zijn leven zooveel zelfzuchtige, inhalige menschen ontmoet en van de Amerikanen nooit een byzonder hoog denkbeeld gehad. Toen zyn koetsier hem naar die afgelegen straat bracht en voor het kleine onaanzienlijke huisje stilhield, had hij zich vreeselyk geërgerd. Het was hem meer dan erg te moeten denken, dat de aanstaande eigenaar van Dorincourt Castle, van Wyndham Towers en Chorlworth en al de overige heerlijkheden, geboren en getogen was in zulk een burgerlijk huisje, in een straat met komenijswinkel op den hoek. Hij was benieuwd om te zien welk slag van kind het was en hoe de moeder wel zou wezen. Hij zag letterlijk tegen de ontmoeting op. Hij wa3 in zekeren zin trotsch op de adellijke familie waarvoor hy zoo veel jaren de zaken had waargenomen en het zou hem tegen de borst stuiten, te moeten onderhandelen met eene vrouw, die hij zich onwillekeurig had voorgesteld als een plat-alledaagsch, geldzuchtig wezen, zonder eenig gevoel voor het vaderland van haren over leden echtgenoot, voor de eer van zyn naam. Het was een oude, een aanzienlijke naam en de heer Havisham had er zelf diep ontzag voor, hoewel hy een slim en koel en uiterst practisch advocaat was. Toen Mary hem in het klein salonnetje had gelaten, wierp hij een onderzoekenden blik om zich heen. Het was eenvoudig gemeubeld, maar zag er gezellig uit; er waren geen leelijke goedkoope ornamenten, en geen bonte goedkoope schilderyende enkele platen, die den wand versierden, waren met smaak ge kozen, en alles bewees dat de hand eener beschaafde vrouw de kamer had ingericht. „Tot zoover schikt het vrij wel," dacht hij bij zich zeiven; „maar misschien is dat nog het werk van den kapitein." Toen mevrouw Errol kort daarna verscheen, begon hij toch te vermoeden, dat zy zelve er ook de hand in had gehad. Indien hij niet zulk een stijve oude heer was geweest, gewoon om zyne aandoeningen streng te beheerachen, dan zou hy zeker verrast zyn opgesprongen, toen hij haar zag. In hare eenvoudige zwarte japon, die het slanke figuurtje zoo onberispelijk kleedde, geleek zy meer op een jong meisje, dan op de moeder van een zeven jarigen knaap. Zij had een mooi, maar droefgeestig gezichte en een lieve, onschuldige uitdrukking in hare bruine oogen eene uitdrukking van weemoed ook, die haar bijgebleven was na den dood van haren echtgenoot. Cedric was er aan gewoon geraakt een heel enkelen keer zag hij het onde licht nog maar eens in hare oogen schitteren en dat was wanneer hij met haar speelde of praatte en iets grappigs zeide of een deftig, lang woord ge bruikte, dat hij in eene courant gevonden of van mijnheer Hobbs overgenomen had. Hij was byzonder gesteld op deftige woorden en vond het prettig als zy er om lachte, al begreep hij deredon niet; voor hem was er niets belachelijks aan, hy nam ze heel ernstig op. De ondervinding had den ouden advocaat een scherpen blik gegeven op de karakters van de menschen met wie hij in aanraking kwam en zoodra hy Cedric's moeder zag, begreep hy dat de onde Graaf gedwaald had, toen hy zich de onwelkome schoondochter als een laaghartige, geldzuchtige vrouw voorstelde. De heer Havisham was nooit getrouwd, nooit verliefd geweest zelfs, maar hy voelde instinctmatig, dat dit mooie, jonge schepseltje,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1