HELRERSCHE EN NIEUWED1EPER COURANT. Nieuws- eu Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 78. Vrijdag 29 Juni. Jaargang46. 4) DE KLEINE LORD. Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. Het weekblad „De Amsterdammer" schrijft over de benoeming van mr. Pijnacker Hordijk tot Gouverneur- generaal van Nederl.-Indië als volgt: Deze benoeming teekent zoowel den Minister van Kolo niën als den heer Pijnacker Hordijk. Het blijkt steeds meer, dat de beer Keucbenius een moeilijk na te rekenen man is, een staatsman, die te zeer een eigen karakter bezit om zich bij deze of gene partij, als aanhanger van een bepaalde coterie, te laten inlijven. Pijnacker Hordijk, een liberaal, zij 't al niet een oud liberaal van Burgerplicht- schen stempel, door den anti-revolutionair tot de hoogste landsbetrekking geroepen, ziedaar wel een bewijs, dat partijzucht niet Keucbenius' ergste kwaal kan zijn. Welk liberaal ministerie zou iets van dien aard hebben verricht? Dat Pijnacker Hordijk geen Indische specialiteit is, mag bekend geacht worden; dat hij zich onderscheidt door een zekere mate van onaf hankelijklieid in zijn oordeel en door zelfstandigheid van karakter, evenzeer. Hier en daar heeft men kunnen lezen, dat hij niet misdeeld is van eerzucht. Nu, dit is een eigenschap, die in Nederland evenmin als elders afzonderlijke vermelding behoeft, ten opzichte van jeugdige mannen, die bekwaam en welsprekend zijn. Men kan alleen zeggen, dat Pijnacker Hordijk zich vereenigd heeft met Keucbenius' koloniaal programma, dat hij zich verbonden heeft het in Indië, voor zoover 't van hem afhangt, te helpen uitvoeren, en dit gegeven is op zichzelf niet onbemoedigend. Immers Keucbenius' pro gramma is, voor zoover 't bekend is, in overeenstemming met de radicale beginselen, en Pijnacker Hordijk staat bekend als een man van kracht, die, geheel vrij van be lemmerende antecedenten en relatiën in Indië, er niet tegen op zal zien, nieuwe wegen te betreden, 't Kan goed zijn. In een laatste artikel over het denkbeeld van de Rijks- landbouwcommissie; om een oogst- en veeverband in te voeren, komt het VHld." tot de volgende slotsom„Indien de landbouwers en veehouders, de Maatschappijen van Landbouw en Vereenigingen van dezen aard, de Landbouw- banken en credietinstellingen ten behoeve van den landbouw op de invoering van een oogst- en veeverband toonen prijs stellen en zij er iets goeds voor het landbouwcrediet Uit het Engelsch van F. H. BURNETT. Toen zij dit gezegd had, keer Je zij naar de tafel terug en keek den heer Havisham met haar vriendelijk gezichtje aan. „Mijn echtgenoot zou het gewenscht hebben," herhaalde zij. „Het zal het beste zijn voor mijn lieven jongen. Ik weet ik ben er zeker van, dat de Graaf niet wreed genoeg zal zijn om hem te leeren zijne moeder minder lief te hebben en ik weet ook, dat al mocht hij het willen beproeven mijn jongen te veel van zijn vader heeft, dan dat het hem kwaad zou doen. Hij heeft eene warme, aanhankelijke natuur en een trouw hartje. Hij zou mij blijven liefhebben al zag hij mij niet en zoolang wij niet van elkander gescheiden worden, moet ik maar mijn best doen om het niet al te pijnlijk te vinden." Zij is wel onbaatzuchtig, dacht de advocaat. Zij maakt in het geheel geen condities voor zich zelve. //Mevrouw," sprak hij overluid, „ik heb eerbeid voor uwe onzelfzuchtige opvatting van de zaak. Uw zoon zal er u voor danken wanneer hij eenmaal een man is. Ik verzeker u, dat Lord Fauntleroy met de meeste zorg behandeld zal worden en dat men alles zal doen om hem het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. De Graaf van Dorincourt zal zich verplicht achten even trouw voor zijn welzijn te zorgen als gij zelve het zoudt doen." „Ik hoop," zei het teedere moedertje, met ietwat haperende stem, „dat zijn grootvader veel van mijn Cedric zal gaan houden. Mijn kleine jongen heeft zulk een warm hart en hij heeft nog nooit iets anders dan liefde ondervonden in zijn leven." De heer Havisham kuchte andermaal. Hij kon zich niet voorstellen, dat die jichtige, boos gehumeurde oude Graaf iemand ooit bijzonder lief zou hebbenmaar hij wist ook, dat diens eigenbelang hem wel raden zou, op zijne eigenaardige, korzelige manier, goed te zijn voor zijn toekomstigen erfgenaam. Hij wist ook, dat zijn grootvader trotsch op hem zou zyn indien Cedric zijn naam eer aandeed. „Lord Fauntleroy zal het good hebben, daarvan ben ik zeker," hernam hij. „Met het oog op zijn geluk, wenschte de Graaf u zoo dicht in de buurt te hebben, dat het kind u dikwijls zou kunnen zien." Hij achtte het volstrekt niet noodig de juiste termen te her halen, die de Graaf gebruikt had, want die waren niet bijzonder vriendelijk of beleefd geweest. De heer Havisham wilde het aanbod van zijn adellijken patroon liever in meer gepaste en hoffelijke vormen kleeden. Weer schrikte hij even toen mevrouw Errol aan Mary ver zocht het kind te gaan halen en hem bij haar te brengen en toen Mary vertelde waar hij was. „Goed, mevrouw, ik zal niet lang naar hem behoeven te zoeken, want hij zit zeker weer bij mynheer Hobbs op den hoogen stoel achter de toonbank over de polletiek te praten of hij speelt tusschen de zeepvaatjes en aardappelzakken, zoo lief en zoet als een engel...." „Mijnheer Hobbs heeft hem al zijn leven gekend," zei mevrouw Errol. „Hij is altijd zoo goed voor Cedric geweest en er bestaat werkelijk eene soort van vriendschap tusschen hen." Toen hij zich herinnerde wat hij in het voorbijrijden van den winkel gezien had, zakken aardappelen, manden met appels, door allerlei weinig aristocratische handelsartikelen omringd v m verwachten, dan bestaat er geene reden voor de Regee ring, niet eene poging te wagen om aan den wensch der landbouwcommissie te voldoen." Uit Batavia wordt dd. 26 Mei 11. gemeld: „Met deze mail vertrekt met pensioen de generaal-majoor J. H. Romswinckel, die uit de gelederen tot dien hoogen rang is opgeklommen en als „vechtmajoor* een van de meest beminde officieren in het leger was. Dat hij het zonder wetenschappelijke opleiding tot generaal heeft ge bracht, bewijst voor zijne groote talenten en voortreffelijke hoedanigheden, maar niet, dat het Indische leger het wel zonder wetenschappelijk gevormde officieren stellen kan." De „Locomotief" schrijft: „Het lid der Tweede Kamer J. T. Cremer kwam Zater dagavond hier aan en is hedenmorgen per boot naar Batavia doorgereisd. De heer C. kon zich hier niet langer ophouden, dewijl hij in het begin van Juni te Singapore werd verwacht, om daar nog eene bijeenkomst te hebben met Deli-planters. Van Singapore reist hij over China, Japan en Amerika naar het vaderland terug. In September hoopt hij weder in Nederland en bij de hervatting der Kamer-werkzaam heden tegenwoordig te zijn. Het gedeelte over Java is zeker van deze schoone en leerzame reis niet het minst vermoeiende geweest. Zoowel de heer C. zelf als zijne echtgenoote, die hem steeds vergezelt, bevinden er zich echter tot heden zeer wel bij. De rijtochtjes op de ver schillende pleisterplaatsen, werden natuurlijk door den heer C. alleen gedaan. En hij heeft er vele gedaan, veel van den landbouw en ook van den toestand in de binnenlanden gezien. Dit laatste kan natuurlijk slechts oppervlakkig zijn geweest. De indruk van den heer C. daaromtrent is, zoo wij het wel hebben, dat er in de dessa wel algemeen geld gebrek bestaat, maar geen gebrek aan voedsel, behalve hier en daar in de laatste maanden vóór den padi-oogst.... Overigens sprak de heer C. met voldoening van zijne reis.... Omtrent de koloniale hervormingskracht van Minister Keuchenius dat meenen wij wel te mogen zeggen deelt de heer C. niet in de gunstige verwachtingen, in verscheidene organen der Indische pers, ook in de „Loco motief" uitgesproken. Van de partijbeweging ten gunste van Indië, door ons op touw gezet, stelt de heer C. zich begon de twyfel den heer Havishain weer te bekruipen. In Engeland sloten jongeheertjes geen vriendschap met komenijs- mannen, en hy vond het eene vrij zonderlinge manier van doen. Het zou erg lastig en jammer zijn als het kind slechte manieren had en neiging toonde het gezelschap zijner minderen te zoeken. Een van de bitterste grieven in het leven van den ouden Graaf was geweest, dat zyne beide oudste zoons altijd die hebbelijkheid hadden gehad. Kon het mogelijk zijn, dacht hij, dat dit kind hunne slechte eigenschappen geërfd had in plaats van de vele deugden zijns vaders Deze en dergelijke gedachten hielden hem bezig terwijl hij met mevrouw Errol zat te praten totdat Cedric binnentrad. Toen de deur openging aarzelde hij werkelijk een oogenblik eer hij de oogen durfde opslaan. De meeste menschen, die den heer Havis ham kenden, zouden zeker ten hoogste verbaasd geweest zyn, indien zij hadden kunnen weten welke zonderlinge gewaarwordingen hem door de ziel gingen, terwijl hij naar het kind keek, dat zijne moeder om den hals vloog. De plotselinge omkeer in zijne gevoelens verwonderde hem zei ven. Hij was overtuigd, dat hij nog nooit zulk een welgemaakt, mooi kind gezien had als dit kleine ventje. Die schoonheid was werkelijk iets buitengewoons. Hij had een sterk, slank en bevallig figuurtje en iets flinks en kordaats in zijn allerliefst gezichtje; hij hield zijn krullebol rechtop en er was iets fiers en mannelijks in zijne houdinghij geleek zóó sprekend op zijn vader, dat zelfs de deftige, koele advocaat er door getroffen washij had het goudblonde haar en de bruine oogen zijner moeder, maar in de zijne was geen zweem van schuchterheid of weemoed. Het waren onschuldige oogen, die geene blooheid kendenhij zag er uit alsof hij nog nooit van zijn leven voor iets gevreesd, aan iets getwijfeld had. „Ik heb nooit zulk een welopgevoed, beeldschoon kind gezien," dacht de heer Havisham. Overluid zei hij niets dan„En dit is dus de kleine Lord Fauntleroy En hoe meer hij daarna van den kleinen Lord Fauntleroy zag, hoe meer zyne verbazing klom. Hij had weinig verstand van kinderen, hoewel hij er in Engeland waarlijk genoeg gezien had mooie, knappe, blozende jongens en meisjes, die zorgvuldig bewaakt werden door hunne gouverneurs en gouvernantes, die dan eens verlegen, dan eens luidruchtig waren, maar nooit byzonder geschikt om de belangstelling op te wekken van een strengen, stijven rechtgeleerde. Misschien maakte het persoonlijk belang, dat hij bij de toekomst van den kleinen Lord had, dat hij op Cedric meer acht sloeg dan op andere kinderenmaar hoe dit zijn mocht, hy lette op hem, dat was zeker. Cedric wist natuurlyk volstrekt niet, dat hij zoozeer de aandacht trok en gedroeg zich geheel zooals gewoonlijk. Op zijne gewone lieftallige wijze stak hij den heer Havisham zijn handje toe, toen zij aan elkander voorgesteld werden en hij beantwoordde alle vragen met dezelfde argelooze vrijmoedigheid, waarmede hij tegen mijnheer Hobbs praatte. Hy was volstrekt niet verlegen, maar nog veel minder brutaal, en toen de heer Havisham met zyne moeder sprak, merkte de advocaat, dat hij met evenveel belang stelling zat te luisteren alsof bij een volwassen mensch was geweest. „Het schijnt een zeer ontwikkeld kind te zijn," zei hij. „Ja, dat geloof ik ook, in enkele opzichten," gaf zij ten ant woord. „Hij is altijd vlug van bevatting geweest en heeft veel met wolwassen menschen omgegaan. Hij heeft de grappige gewoonte om lange woorden en deftige uitdrukkingen te gebruiken, die hy in boeken gelezen of van anderen overgenomen heeft, weinig voor. Men zal, zijns inziens, in Nederland tegen zulk eene van Indië uitgaande beweging steeds wantrouwen koesteren, dat het ons te veel te doen is om den inlander te exploiteeren ten behoeve van den Europeaan. Bovendien zal, volgens zijne meening gezond partijverband tusschen de Indischgasten in Nederland niet te verkrijgen zijn of geen invloed uitoefenen. In een en ander zijn wij zoo vrij, met hem van meening te verschillen." „Nog altijd blijft de beri-beri te Atjeh onder de officieren slachtoffers maken. Zoo verneemt men nu weer, dat de ingenieur Pijpers en de ongeveer zes maanden geleden derwaarts vertrokken officier van gezondheid Kessler van het oorlogstooneel met die kwaal zijn moeten worden geëvaeuëerd. Dat de ziekte nogal veel voorkomt onder de doctoren en het hospitaalpersoneel stemt tot nadenken." Het uW. v. h. R." bevat een arrest van den Hoogen Raad, beslissend dat het balbadig gooien met sneeuwballen naar voorbijgangers, zonder dat bewezen is dat personen geraakt zijn, straatschenderij is en als zoodanig strafbaar volgens art. 424 Wetboek van Strafrecht. De voorloopige synode der Ned. Geref. kerken (doleerende) in Nederland kwam jl. Maandagnamiddag te twee uur iu de Oosterkerk te Utrecht samen. Zij werd geopend door ds. G. Ringnalda aldaar, daartoe door den kerkeraad gecomitteerd, die na het zingen van ps. 662, 3 en gebed, voorlas Jesaja LIV en aan dit hoofdstuk de stof tot zijne openingstoespraak ontleende. Vervolgens werden de geloofsbrieven nagezien en in orde bevonden, waaruit bleek, dat ter vergadering tegenwoordig waren 28 met keurstemmen afgevaardigden. Voorts was nog tegen woordig prof. Dosker, afgevaardigd door de Dutch Reformed Church in Amerika, de oudste dochter der martelaarskerk. Nu werd het moderamen gekozen, waarin zitting ver kregen ds. P. Van Son, predikant te Amsterdam als praeses, ds. G. Van Goor, predikant te Bunschoten als assessor, ds. J. C. Sikkel, predikant te Hijlaard, als eerste scriba en ds. J. C. Van Schelven, predikant te Dieren, als tweede scriba. Voorts werd bepaald, dat de zittingen zullen worden gehouden van half tien tot vier uur dagelijks en toegankelijk zullen zijn voor alle kerkeraadsleden van uit- maar hij is dol op spelen. Ik geloof dat hy knap is voor zijn leeftijd, maar gelukkig is hij een echt jongensachtige jongen." Den eerstvolgenden keer, dat de heer Havisham hem ontmoette, had hij gelegenheid op te merken hoe waar dit laatste was. Toen zijn coupétje den hoek omsloeg, kreeg hy een troepje kleine jongens in het oog, die het blijkbaar erg druk hadden. Twee van hen zouden een wedren houden en een van die twee was zijne Lordschap, die stond te roepen cn leven te maken, dat het een aard had. Hij stond naast een anderen jongen, met het eene roode beentje een stap vooruit. „Een, stavastschreeuwde de commissaris van orde. „Twee, opgepastDrie, voorwaarts marach Zonder dat de heer Havisham zelf recht wist hoe het gekomen was, lennde hy met een zeer ongewoon gevoel van belangstelling uit het portierraampje. Hij kon zich niet herinneren, dat hij ooit iets gezien had, aan de vlugheid gelijk waarmee ons Lordje de roode beenen, onder het gespikkelde korte broekje, in de lucht wierp, en over den weg vloog, toen het sein voor den aftocht gegeven was. Hij balde de vuistjes en voort ging het, tegen den wind in, met glinsterende oogen en vliegende haren. „Hoezee! Ced Errol!" riepen al de jongens, dansend en sprin gend van opgewondenheid. „Hoezee, Billy WilliamsHoezee, Ceddie 1 Hoezee, Billy HoezeeHoezee „Ik geloof wezenlyk, dat hij het winnen zal," mompelde de heer Havisham. De snelheid, waarmee de roode beenen op en neer gingen, de kreten van de jongens, de krampachtige pogingen van Billy Williams, om met zijne niet te versmaden bruine beenen de roode op zij te komen, brachten hem werkelijk eenigszins in spanning. „'t Is gek," zei hy met een verontschuldigend knikje, „ik kan het niet helpen, maar ik hoop, dat hij het winnen zal!" Op hetzelfde oogenblik ging uit het midden van de dansende, huppelende jongens een kreet op, nog luider en wilder dan te voren. Met een laatsten wanhopigen sprong had de toekomstige Graaf Van Dorincourt den lantarenpaal op den hoek bereikt, twee seconden vóórdat Billy Williams er hygend zyne beide armpjes omheen sloeg. „Driemaal hoezee voor Ceddie Errol!" gilden de jongens. „Hoezee voor Cedric Errol I" De heer Havisham verdween van het portierraampje en zette zich met een koel glimlachje weer in zyn hoekje. „Bravo, Lord Fauntleroy," zei hy. Toen het coupétje voor de deur van mevrouw Errol stilhield, zag hij den overwinnaar en de overwonnene samen aankomen, vergezeld door den luidruchtigen troep. Cedric liep naast Billy Williams en praatte tegen hem. Zijn stralend gezichtje gloeide, zijn blonde krullen kleefden aan het verhitte voorhoofd en hij had de handen in den zak. „Ziet ge," zei hy, blijkbaar met de bedoeling om zijn onge- lukkigen mededinger over de nederlaag te troosten, „ik geloof dat ik gewonnen heb, omdat mijne beenen een klein beetje langer zyn dan de uwe. Ge weet wel, dat ik drie dagen ouder ben dan gij, dat was in mijn voordeel. Ik ben drie dagen ouder." Deze beschouwing van de zaak scheen Billy Williams zóó op te vroolijken, dat hij de wereld weer met een glimlach kon aan zien en zelfs een weinig begon te snoeven, bijna alsof hy den wedstrijd gewonnen had in plaats van verloren. Het scheen soms alsof Cedric een bijzonder talent bezat om alle menschen in eene prettige stemming te brengen. Zelfs in de vreugde van den triomf dacht hy er dadelyk aan, dat de verslagene zeker

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1