EN
RELRERSCHE
NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AtortentieMai woor Bollamis Noorlerkwartier.
1888. N° 86.
Jaargang 46.
Woensdag 18 Juli.
Uitgever A. A. BAKKEK Cz.
12> DE KLEINE LORD.
Wij huldigen
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Het Gemeentebestuur van den Helder brengt,
""ter voldoening aan bet bepaalde bij art. 8 der
wet van den 2 Juni 1875 (Staatsblad N° 95),
ter kennis van het publiek, dat de volgende vergunningen zijn
verleend
a. aan Mejuffrouw de Weduwe S. I. GROEN, tot oprichting
eener bokkingrookerij op het perceel, bekend onder Sectie A,
N°. 7064.
b. aan den Raad van administratie der Hollandsche IJzeren
Spoorweg-Maatschappij tot tijdelyken opslag van vaten petroleum
op een plek gronds op het Stations-emplacement te Helder, en
c. tijdelijk, by wijze van proefneming voor zes maanden, aan
den Heer A. KLIK, tot het leggen van een ijzeren vaartuig in
het Heldersche kanaal, aan de zijde van het Molenplein, en dit
vaartuig te gebruiken tot opslagplaats van vaten petroleum.
Helder, den 13 JuÜ 1888.
Het Gemeentebestuur voornoemd,
C. A. BEUKENKAMP, waarn. Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Binnenland.
Uit Kaapstad komt het treurige bericht, dat de President
van den Oranje-Vrijstaat, de heer J. H. Brand, jl. Zaterdag
avond te 11 uur is overleden.
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Schutterij-
kaderbond, belangstellende in het verstrekken van officiëele
gegevens aan daartoe bevoegde personen, heeft de volgende
vraag ter beantwoording aangeboden:
Wat kosten ons de schutterijen en wat hebben wij er voor
aan weerbare mannen
Bovengestelde vraag moet, voor elk schutterijkorps
afzonderlijk, aldus beantwoord worden: Het eerste gedeelte
door over een tijdvak van 10 achtereenvolgende jaren, bijv.
1878 tot en met 1887, de kosten te berekenen welke het
korps aan het Rijk, de provincie, de gemeente en aan de
schutters zeiven veroorzaakt, en het tweede gedeelte, door
daarbij op te geven hoeveel weerbare, d. w. z. geoefende
en ten strijde uitgeruste schutters, men daarvoor heeft, ten
einde alsdan te kunnen nagaan, hoeveel de kosten voor
elk schutter bedragen.
Naar aanleiding van de onlusten in Bantam schrijft G. in
het „N. v. d. D." o. a. het volgende:
„Welke de oorzaken kunnen zijn geweest van de zoo
droevige onlusten? Wij kunnen daaromtrent oordeel noch
gissingen hebben, zoolang bijzonderheden ontbreken.
Uit het Engelsch van F. H. BURNETT.
De Graaf sloeg hem aandachtig gade. Er was eene peinzende,
ernstige uitdrukking in zyne oogen en eens of tweemaal ontsnapte
hem een zuchtje. De Graaf zei niets, maar bleef hem aanzien.
„Fauntleroy," begon hy eindelijk, „waaraan denkt gij
Fauntleroy keek op, met eene mannelijke poging om te glim
lachen.
„Aan liefste," gaf hij ten antwoord; „en en ik geloof, dat
ik maar eens op zal staan en wat heen en weêr gaan wandelen."
Hij deed het, stak de handen in den zak en begon op en neêr
door de kamer te loopen. Zijne oogen glinsterden en hij had
de lippen stijf op elkander geklemdmaar het hoofd hield hij
rechtop en hij stapte voort met vasten tred. Dougal scheen
slechts met moeite zijne luiheid te overwinnen, maar volgde het
kind met de oogen en stond eindelijk ook op. Blijkbaar niet op
zijn gemak, liep hij zijn nieuw vriendje achterna. Cedric nam
ééne hand uit den zak, en vatte daarmee den hond bij zijn halsband.
„Wat is Dougal een goed dier," zei hij. „Hij is nu mijn vriend
al en begrijpt wat ik voel."
„Wat voelt gij dan?" vroeg de Graaf.
Het hinderde hem, toen hij zag hoeveel moeite het kind moest
doen om dezen eersten aanval van heimwee te boven te komen,
maar aan den anderen kant deed het hem goed, dat hij zich
zoo kordaat gedroeg. Hy was getroffen door dit bewijs van
kinderlijken moed.
„Kom eens hier," zei hy.
Cedric kwam naast hem staan.
„Ik ben nog nooit van huis geweest," zei de knaap, met eene
bedroefde uitdrukking in zijne bruine oogen. „Het is zulk een
vreemd gevoel als men den heelcn nacht in een andermans kas
teel moet doorbrengen in plaats van in zijn eigen huis. Maar
liefste is toch niet ver van my af. Zy heeft gezegd, dat ik daar
maar aan denken moest en ik ben al zeven jaar en
ik kan het portret bekyken, dat zy mij gegeven heeft."
Hij stak de hand in den zak en haalde er een klein violet
kleurig foudraal uit.
„Hier is het," zei hy; „kyk, men moet op dit knipje drukken
dan springt het open en dan kan ik het zien."
Hij was dicht naast den stoel van zyn grootvader komen staan
en terwijl hij het foudraal te voorschijn haalde, leunde hij tegen
zijn arm, alsof dit de natuurlijkste zaak ter wereld was, alsof
aÜe kinderen dit deden.
„Kijk, daar is zy," sprak hy, het deksel openknippend.
De Graaf fronste de wenkbrauwen; hij wilde het portretje
eigenlijk niet zien, maar toch keek hij er naar tegen wil en
danken daar zag hij het lieve, jonge gezichtje, waarop zijn
kleinzoon zóó sprekend geleek, dat hij er van ontstelde.
„Gij denkt zeker, dat gy heel veel van haar houdt?" zei hij.
„Ja zeker," hernam Cedric vriendelijk en eenvoudig, zonder
eenige aarzeling „dat denk ik en het is waar ook. Ziet ge,
mijnheer Hobbs was mijn vriend en Dick en Bridget en Mary
en Michaël ookmaar liefste is mijne allerbeste vriendin en wy
vertellen elkander altijd alles. Myne vader heeft haar aan mijne
zorg overgelaten en als ik groot ben zal ik hard werken om geld
voor haar te verdienen."
„Enkele jaren geleden maakte een heusche roover het in
Bantam zeer onveilig. De Regeering stelde, naar wij ver
nemen, zelfs den resident aansprakelijk voor zijne inrekening.
Het volk vreesde dien man, die eindelijk werd onschadelijk
gemaakt, en fanatisme is onder de Bantammers zeer zeker
gemakkelijk op te wekken, aangezien het Bantamsche volk,
over het geheel, vrij sterk hecht aan zijne godsdienstige
opvattingen.
„Dat hier een georganiseerde aanval heeft plaats gegrepen,
mag worden afgeleid uit de feiten, dat men de telegraaf
draden afsneed en den aanval op Tjilegon deed tijdens de
absentie van het bestuur, ook dat men durfde oprukken
voor Serang, waar men wist eene sterkere politie en militaire
macht te zullen aantreffen.
„Kleine opstootjes zooals men ze gelieft te noemen
hebben op Java ten allen tijde plaatsgegrepen en zullen er
nimmer kunnen worden voorkomen. Om niet te ver op
te klimmen, herinneren we aan Tegal (1866?) Bekasih
(1869), Pekalongan (1871), Koetoeardjo (1880), Ponorogo
(1885) en laatstelijk in Buitenzorg (Tjiomas 1886).
„Kunnen oorzaken en aanleiding verschillend zijn, waar
de militaire macht zoo spoedig en overal te hulpe kan
komen, kan de noodlottige invloed beperkt blijven en is er
voor de algemeene rust en vrede op Java niet ernstig van
te duchten.
„Alleen is te wenschen, dat ook nu de ware oorzaken
op te sporen zullen zijn en deze niet gevonden behoeven
te worden in ontevredenheid over lasten, onbillijke bejege
ning en dergelijke ons bestuur beschamende feiten.*
De „Pr. Gron. Crt." meldt, dat het bericht, dat aan
een der conducteurs, die bij het spoorweg-ongeluk te
Ruinerwold gewond werd, thans in het Ziekenhuis te
Groningen de beide beenen zouden zijn geamputeerd, allen
grond mist. Geen der drie gewonde conducteurs wordt
meer in het Ziekenhuis verpleegd. Alleen bevindt zich
daar nog de leerling-machinist, wiens toestand, op dit
oogenblik althans, vrij redelijk is.
Jl. Zaterdag heeft de feestelijke opening van het
„Zeebad Loosduinen" plaats gehad.
Evenals elders wil het te Leeuwarderadeel met den
hooioogst niet naar wensch. Kwaliteit en hoeveelheid laten
echter in deze omstreken niet te wenschen over. De kwali
teit van het goedgewonnen hooi is uitstekend en de hoeveelheid
„En wat zult gij dan gaan doen vroeg zyn grootvader.
De kleine Lord ging weer op het haardkleed zitten, met het
portretje nog altijd in de hand. Hy scheen ernstig over zijn
antwoord na te denken.
„Ik had gedacht, dat ik misschien wel bij mijnheer Hobbs in
de zaak zou kunnen komen," zei hij „maar veel liever zou ik
President willen worden."
„Wij zullen u naar het Hoogerhuis zenden," sprak zijn grootvader.
„Goed," hernam Lord Fauntleroy, „als ik geen President kan
worden en als het Hoogerhuis eene goede betrekking is, heb ik
er niets tegen. Een kruidenier heeft het lang niet altijd even
plezierig."
Misschien wilde hij de zaak nog eens in stilte overwegen,
want hij zei niets meer en bleef in het vuur zitten kijken.
De Graaf bewaarde eveneens het stilzwijgen en sloeg hem gade.
Allerlei nieuwe gedachten doorkruisten zijn brein. Dougal had
een warm plaatsje gezocht en was met den kop op de voorpooten
ingeslapen. Er ontstond eene langdurige pauze.
Een half uur later ongeveer werd de heer Havisham aangediend.
Het was stil in de kamer toen hij binnentrad. De Graaf leunde
nog steeds achterover in zyn stoel. Hij bewoog zich toen de heer
Havisham nader kwam en hield met een waarschuwend gebaar
de hand omhoog het scheen wel of hij er geen plan op had,
maar onwillekeurig deze beweging maakte. Dougal sliep nog en
dicht naast den grooten hond, met het blonde hoofdje bij diens
ruigen kop, lag de kleine Lord en sliep ook.
De Graaf en zyn kleinzoon.
Toen Cedric des morgens wakker werd dat hij den vorigen
avond naar bed was gebracht, had hy niet eens gemerkt,
waren de eerste geluiden, die hij hoorde, het knappen van het
haardvuur en het gemompel van stemmen.
„Gij moet oppassen, Dawson, dat gij u niets laat ontvallen,"
hoorde hy iemand zeggen. „Hij weet niet waarom zij niet bij
hem kan zijn en hij mag de reden ook volstrekt niet weten."
„Als de Graaf die orders gegeven heeft," gaf eene andere stem
ten antwoord, „dan zullen zij zeker nagekomen moeten worden.
Maar als ik het zeggen mag, juffrouw, zoo onder ons, want gy
zijt toch ook dienstbaar, als ik het zeggen mag wreed is het,
dat arme, lieve, mooie schepseltje, dat haar man zoo vroeg heeft
moeten missen, nu ook nog te scheiden van haar eigen vleesch
en bloed, en van zulk een aardig kind, een geboren edelman van
top tot teen James cn Thomas, juffrouw, zeiden gisteren, toen
zy beneden in de bediendenkamer kwamen, dat zij nog nooit in
hun leven zoo iets gezien hadden en de anderen waren het
geheel met hen eens, als dat kleine ventjezoo onschuldig
en beleefd en wijs als hy praatte, juffrouw, alsof hij daar aan
tafel zat met zijn besten vrienden een humeur als een engel,
heel anders met uw verlof, juffrouw als dat van zeker
iemand, die een mensch zijn bloed soms aan het koken kan
brengen. En ge hadt hem eens moeten zien, juffrouw, toen wij
geroepen werden, James en ik, om in de bibliotheek te komen
en hem naar bed te brengen, en toen James hem opnam. Dat
onschuldige, blozende gezichtje, dat tegen zijn schouder lag, en
het mooie, glanzende blonde krulhaar op myn woord, juffrouw,
zoo iets liefs en innemends kunt ge u niet voorstellen. En ik
voor my geloof zeker, dat het Mylord ook trof, want hy keek
naar hem en zei tegen James„Pas op, dat gij hem niet wakker
valt niet tegen. Jammer, dat het ongunstige weêr zulk
een nadeeligen invloed op een groot deel heeft uitgeoefend.
Het etgroen schoot tot heden flink op, doch het gure
weder verhindert een weelderigen groei, wat terugwerkt
op de hoeveelheid melk, die verkregen wordt. Het melkvee
verliest.
Ook in den bouwhoek is droogte zeer wenschelijk. De
last van het overvloedige water wordt voor de granen
weldra te zwaar, en dan blijven de nadeelige gevolgen niet
uit. Indien wij niet heel spoedig bestendige droogte krijgen,
is „een beste aardappel* niet meer te bekomen, en zal de
ziekte zich duidelijk vertoonen en groote schade aanrichten.
Op den eersten Dinsdag in de maand Augustus a. s.
moet in de na te noemen polderdistricten of bannen van
Geestmerambacht de verkiezing plaats hebben van bestuurs
leden, tengevolge van periodieke aftreding. De aftredende
leden zijn: te Warmenhuizen de heeren T. Hoogeboom en
C. Frans, te Haringkarspel de heer Jb. Swan, te Oud
karspel de heer A. Eecen Pz., te Noordscharwoude de
heeren D. Pool en C. Kroon Mz., te Zuidscharwoude de
heeren C. Berkhouwer Cz. en F. De Boer Jz., te Broek
op Langedijk de heer D. Dirkmaat Dz., te Sint-Pancras
de heer P. Nobel, te Oudorp de heeren J. Bijman en J.
Blom, en te Koedijk de heeren Jb. Stam Jz. en S. Kramer.
Langs Texel zijn de wierwaarden dit jaar grootendeels
flink met zeegras bezet. Toch wordt er nog bijna niet
gemaaid. Anders vangt men met dat werk reeds tegen
het einde van Juni aan.
Naar men zegt, zullen sommige pachters van wierwaarden
dit jaar in het geheel niet laten maaien. De achteruitgang
van den wierhandel is daarvan voornamelijk de oorzaak.
Is het gevischte zeegras van het vorige jaar zoo goed
als opgeruimd, van het gemaaide rest nog veel. Gelukkig
voor de wierdroogers, dat Amerika nog vele werkkrachten
kan gebruiken. De landverhuizing uit alle standen van
het eiland duurt nog maar steeds voort.
Men schrijft uit Hennaarderadeel
„Een zelden voorkomend geval is het zeker, dat men
in Juli de watermolens druk bezig ziet de landerijen van
het overtollige water te bevrijdente zeldzamer, daar men
nog voor weinige dagen in onderscheidene streken van
Friesland over droogte klaagde. Mislukte in 1882 de
hooioogst gedeeltelijk tengevolge van het aanhoudend natte
maakt I" Dat zei hij, zoowaar, juffrouw
Cedric begon zich te bewegen, keerde zich om en sloeg de oogen op.
Er waren twee vrouwen in de kamer, die er vroolijk en gezellig
uitzag met het lichte, gebloemde behangsel. Er brandde een
vuurtje in den haard en het zonlicht stroomde naar binnen door
de met klimop omlijste vensters. De beide vrouwen kwamen
naar hem toe en in de eene herkende hij juffrouw Mellon, de
huishoudster, terwijl de andere eene goedige, reeds vry bejaarde
vrouw was met een vriendelijk en opgewekt gezicht.
„Goeden morgen, Mylord," zei juffrouw Mellon. „Hebt gij
goed geslapen?"
Zijne Lordschap wreef zich de oogen uit en begon te lachen.
„Goeden morgen 1" zei hij. „Ik wist niet, dat ik hier was."
„Gij zijt naar boven gedragen terwijl gij sliept," hernam de
huishoudster. „Dit is uwe slaapkamer en dat is Dawson, die
voor u zorgen zal."
Cedric ging recht overeind zitten en stak Dawson de hand toe,
evenals hij haar aan den Graaf had toegestoken.
„Hoe gaat het u, juffrouw? Ik vind het heel lief van u,
dat gy hier gekomen zijt om voor mij te zorgen."
„Gij kunt haar Dawson noemen, Mylord," zei de huishoudster
met een glimlach. „Zij is gewend om Dawson genoemd te worden."
„Juffrouw Dawson of vrouw Dawson vroeg zijne Lordschap.
„Enkel maar Dawson, Mylord," verklaarde deze zelve met een
stralend gezicht. „Geen juffrouw en ook geen vrouw 1 Wilt gy
nu opstaan en u laten aankleeden en dan in de kinderkamer gaan
ontbyten
„Ik heb al jaren geleden mijzelven leeren aankleeden," hernam
Cedric. „Liefste heeft mij gewezen hoe ik doen moet. Liefste
is mijne mama, weet ge. Wy hadden niemand dan Mary om al
het werk te doen, ook de wasch en natuurlyk mocht ik
het haar niet lastig maken. Ik kan ook alleen in het bad gaan,
als gij maar zoo lief wilt zijn eens te kijken of ik goed schoon ben
Dawson en de huishoudster wisselden veelbeteekenende blikken.
„Dawson zal alles doen wat gij haar vraagt," zei juffrouw
Mellon.
„Dat zal ik, God zegen' hem," sprak Dawson met hare prettige,
vriendelijke stem. „Hij mag zich zeiven aankleeden als hy dat
graag wil en ik zal er by blyven om hem te helpen als het
noodig is."
„Dat is goed," zei Cedric. „De knoopen zijn soms heel moeilijk
en dan moet ik wel eens vragen of iemand mij helpen wil."
Hij vond Dawson een heel lief mensch en vóórdat hy zijn bad
genomen en zich aangekleed had, waren zij de beste vrienden,
en hij wist al van alles van haar. Hy was er achter gekomen,
dat haar man soldaat geweest en in een wezenlyk gevecht gedood
wasen dat zij een zoon had, die matroos was en dat hy zee-
roovers en menscheneters en Chineezen en Turken gezien had, en
allerlei mooie schelpen en stukken koraal meegebracht had, die
zy hem eens zou laten zien als hy wilde, want zij lagen in haar
koffer. Hij vond die verhalen hoogst merkwaardig. Hy kwam
ook te weten, dat zij haar leven lang op kinderen gepast had en
dat zy nu pas uit een heel ander gedeelte varf Engeland gekomen
was, waar zij voor een allerliefst klein meisje gezorgd had, dat
Lady Gwyneth Vaughn heette.
„Zy is nog in de verte familie van uwe Lordschap en misschien
zult gij haar later wel eens ontmoeten."
„Denkt gy dat?" zei Cedric. „Ik zou het heel prettig vinden.