HELDERSCHE NIEGWEDIEPER COURANT. en AlverteatieWad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 90. Jaargang 46. Vrijdag 27 Juli. Uitgever A. A. BAKKER Cz. 16) DE KLEINE LORD. ,.Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamii Abonnementsprijs per kwartaal dag. 0.90. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 16 cents. Groote letters naar plaatsruimte. franco per post BUREAU: MOLENPLEIN. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. In een artikel „De mingegoeden en de afschaffing van de plaatsvervanging" zegt „De Tijd', dat niet alleen door afschaffing der plaatsvervanging aan duizenden flinke en ondernemende jonge mannen uit de mingegoede klasse het middel benomen zou worden om hunnen maatschappelijken toestand te verbeteren, of door een heerlijke daad van kinderliefde hun ouders in gedrukte omstandigheden te hulp te komen, maar tevens een nieuwe druk op de min- gegoeden zou worden gelegd, daar bij de tegenwoordige sterkte van ons leger van elke lichting 1600 a 2000 min- gegoeden van negen maanden tot een heel jaar langer onder de wapenen zouden moeten blijven en dit zonder dat onze weerbaarheid daardoor maar eenigszins zou gebaat worden. Het blad verwijst naar de rede van den heer Reuther, tot nader betoog dat niet het belang van den mingegoede zou gebaat zijn, indien de remplaceering werd afgeschaft, integen deel maar aan het gevoel van afgunst, van jaloerschheid voldoening zou zijn geschonken, wanneer ook de zoon van rijke ouders gedwongen werd zelf zijn plaats in het gelid in te nemen. Daar echter de voordeelen van het geldbezit zich in alle omstandigheden, niet het minst ook in militairen dienst, doen gevoelen, zouden, meent „De Tijd", bij inlijving van een groot getal meergegoede jongelingen het gevoel van ongelijkheid, de hartstocht van afgunst bij de miliciens van geringeren stand bij dagelijkschen omgang met rijkeren, in militairen rang huns gelijken, weder op andere en waar schijnlijk veel smartelijker wijze geprikkeld worden. Een zware verantwoordelijkheid het blijkt ook uit de woorden van den Minister heeft, zegt het blad ten slotte, de Staatscommissie op zich genomen; van de resultaten van haar onderzoek zullen gewichtige beslissingen afhankelijk worden gesteld. Het hoopt daarom, dat een geest van onpartijdigheid en onbevooroordeelde en verlichte opvatting van de belangen, ook en voornamelijk van die der min gegoede klassen, haar onderzoek geleiden mogen. Naar de „N. Rott. Crt." verneemt, is dezer dagen besloten tot geheele opheffing van het hoofdbureau der Uit het Engelsch van F. H. B URNE TT. „Mag ik even fluisteren?" vroeg zijne Lordschap, door nieuws gierigheid geprikkeld. „Wat wilt ge?" vroeg zijn grootvader. „Wie zijn dat?" „Een paar van uwe voorouders, die een eeuw of wat geleden geleefd hebben," gaf de Graaf ten antwoord. „Die spelden de woorden net als ik wel eens doe," zei Cedric, terwyl hij vol eerbied naar de beelden keek. Toen ging hy in zyn kerkboek zoeken, om den dienst te volgen. Toen de muziek begon, stond hij op en keek glimlachend naar zijne moeder. Hy hield veel van muziek en dikwijls zongen zij samenhy stemde dus in met de overigen en zyn lief, helder stemmetje steeg omhoog, zuiver en rein als het gezang van een vogel. Hij vergat zich zelvcn geheel onder het zingen, zoo heerlijk vond hij het. Ook de Graaf vergat zich zeiven een weinig, terwijl hij achter de gordijnen in ziju beschut hoekje zat en den knaap gadesloeg. Cedric stond met het groote gezangboek opengeslagen in de hand, met opgeheven hoofd, uit alle macht te zingenen terwijl hij zong, viel een zonnestraal door het gekleurde venster en wierp een gouden gloed op zijne blonde krullen. Als zij naar hem keek, voelde zijne moeder het harte trillen en uit het diepst harer ziel rees eene bede op eene bede, dat haar onschuldig kind zoo rein en argeloos gelukkig mocht blijven, en dat het groote, onverwachte fortuin hem geen schade mocht doen. Zij was dikwijls zoo bezorgd in deze vreemde, nieuwe omgeving. „O, Cedric," had zij den vorigen dag gezegd, terwijl zij hem bij het afscheid nemen dicht tegen zich aandrukte, „om uwentwil wensch ik zoo dikwijls dat ik heel knap was en veel goede en wijze dingen tegen u zeggen kon! Wees maar heel lief en zoet, mijn schat, altyd eerlijk en oprecht en vriendelijkdan zult gij nooit iemand verdriet doen in uw leven, maar menigeen helpen en bijstaan en de groote menschenwereld zal misschien iets beter en gelukkiger zyn, omdat myn kind geboren werd. En dat is het beste van alles, Cedric het is beter dan alle andere dingen in de wereld, tot een zegen te zyn voor andere menschen, al is het dan ook nog maar zoo weinig, mijn beste jongen." En bij zijne terugkomst op het kasteel had Cedric hare woorden aan zyn grootvader overgebracht. „Ik dacht aan u terwijl zy dit zeide," eindigde hij„en ik vertelde haar dat de menschen gelukkiger zouden zijn omdat gij geleefd hadt, en dat ik zou trachten uw voorbeeld te volgen." „En wat heeft zij daarop geantwoord?" vroeg zijne Lordschap met onrustig kloppend hart. „Zy heeft gezegd, dat ik groot gelijk had; dat wy altyd het goede in de menschen moeten opzoeken en ons best doen om het na te volgen." Misschien zat de oude man daaraan te denken, terwyl hij door de roode gordijntjes van zijn gestoelte gluurde. Gedurig keek hij over de hoofden van de menschen heen, naar de plaats waar de weduwe van zijn zoon alleen zat en hij zag het schoone gelaat, dat zijn in ongenade gestorven kind zoo innig had lief gehad en hare oogen wareD juist dezelfde oogen van den knaap daar aan zijne zijde, toch zou het moeilijk geweest zyn juist te weten te komen of zyne stemming nog altyd even hard en bitter was, dan wel iets weeker, iets zachter misschien. Toen zy de kerk verlieten, bleven de meeste menschen, die den dienst hadden bijgewoond, wachten om hen te zien voorbij komen. Bij het hek stond een man met de pet in de hand, die bij hunne nadering aarzelend een stap vooruit deed. Het waa Staatsspoorwegen, waarvan de werkzaamheden onder andere afdeelingen van het Departement van Waterstaat moeten worden verdeeld. Omtrent de bureau's op de lijnen die nog in aanleg zijn, zal de beslissing eerst later volgen. De bedoeling schijnt te zijn het geheele personeel reeds zeer spoedig buiten dienst te stellen. Voor de betrokkenen is het te hopen dat zij in ieder geval tijdig worden verwittigd van het lot dat hun wacht, en dat zij niet zonder behoor lijke verzorging worden weggezonden. Wel verklaarde de Minister van Waterstaat reeds vroeger dat hij zich niet gebonden achtte door gunstige toezeggingen van zijne voor gangers, maar het is schier niet denkbaar dat men oudere ambtenaren, die 20 tot 30 dienstjaren tellen, zal wegzenden zonder eenige verzorging, en aan de jongeren geen behoor lijken tijd van voorbereiding zal schenken, om te trachten eene andere betrekking te verkrijgen. Eenige jaren geleden zijn door het Departement van Oorlog voor het leger veldflesschen van hard glas aange schaft, die evenwel destijds niet aan de goede verwachting voldeden, en wel hoofdzakelijk, omdat het van tijd tot tijd voorkwam, dat ledige flesschen bij temperatuurs-verande- ring plotseling vaneen sprongen. Volgens eene aanschrijving van den Minister van Oorlog, zullen thans deze veldflesschen aan de korpsen infanterie in gebruik worden gegeven, teneinde bij militaire marschen, schietoefeningen, enz. te worden gebezigd, in plaats van de bestaande blikken flesschen, die zeer moeielijk zijn schoon te houden. Uit Amsterdam meldt men ons, dat de viering van den Prinsessedag aldaar zeer luisterrijk belooft te zullen worden. Behalve de te houden historische optocht, waarvan wij reeds vroeger melding maakten, zal op den Amstel van gemeentewege een vuurwerk worden ontstoken. De water-optocht van dien dag zal beginnen van de Sarphatikade. Na op die wijze den tocht door de stad zingende te hebben afgelegd, onder begeleiding van het Amsterdamsch Fanfarekorps, de muziek van het 7de regi- een boer van middelbaren leeftyd, op wiens gelaat de zorg diepe sporen had gegrift. „Wel, Higgins" zei de Graaf. Cedric keerde zich eensklaps om en keek hem aan. „O," riep hij, „is dat nu Higgins?" „Ja," zei de Graaf koeltjes„ik denk, dat hij eens een kijkje wil komen nemen van zijn nieuwen landheer." „Ja, Mylord," zei de man, terwijl een donkere blos zyn door de zon verbrand gezicht bedekte. „Mijnheer Newick heeft mij verteld, dat zijne Lordschap zoo vriendelijk geweest is een goed woord voor my te doen, en het was mijn plan hem met een enkel woord te bedanken, als ik mag." Wellicht was hij verbaasd toen hij zag welk een klein ventje het was, dat in zyne onschuld zoo veel voor hem gedaan had, en daar nu stond te kijken evenals een van zijne eigene, minder rijk bedeelde kinderen zou doen blijkbaar zonder eenig besef te hebben van zijn gewicht. „Ik ben uwe Lordschap zoo dankbaar," begon hij„ik „O," viel Cedric hem in de rede, „ik heb alleen den brief geschreven het andere deed grootvader. Maar gij weet immers wel, dat hij altijd zoo goed is voor iedereen. Is uwe vrouw nu weer beter Higgins scheen ietwat uit het veld geslagen hij begreep niet wat hy er van denken moest, toen zijn landheer hem daar werd voorgesteld als een toonbeeld van welwillendheid en goedheid. „Ik ja zeker, uwe Lordschap," stamelde hij„de vrouw is beter geworden nu de zorg haar niet meer zoo druktde zorg had haar ziek gemaakt." „Daar ben ik blij om," zei Cedric. „Grootvader vond het zoo naar, dat uwe kinderen het roodvonk hadden en ik ook. Hij heeft zelf ook kinderen gehad. Ik ben het jongetje van zyn zoon, moet gij weten." Higgins was geheel en al verbijsterd. Hij voelde dat het veiliger en ook bescheidener zou zijn den Graaf nu niet aan te zien, aangezien iedereen wist, dat zijne vaderlyke genegenheid voor zijne zoons van dien aard geweest was, dat hij hen ongeveer tweemaal per jaar te zien kreeg, en eens toen zy ziek waren, zoo spoedig mogelijk naar Londen vertrok, omdat hij niets met dokters en pleegzusters te maken wilde hebben. Het was dus wel wat heel veel van Mylord's kalmte gevergd, terwijl hij er zelf bijstond, te moeten hoorcn vertellen, dat hy zooveel belang stelde in de zieke kinderen van een boer. „Gij ziet, Higgins," kwam de Graaf met een zuurzoet lachje tusschenbeide, „dat gij u allen zonder onderscheid in mij vergist hebt. Lord Fauntleroy begrijpt mij beter. Hebt gy dus ver trouwbare inlichtingen omtrent myn karakter noodig, dan moet gij u maar tot hem wenden. Kom, Fauntleroy, stap in En Fauntleroy stapte in en het rytuig rolde voort door de groene laan en toen het den hoek reeds was omgeslagen en den straatweg bereikt had, was dat zekere glimlachje nog niet van Mylord's gelaat verdwenen. R ij 1 e s. Terwyl de dagen verliepen, had Lord Dorincourt meer dan eens gelegenheid om zoo zuurzoet te glimlachen. Ja, naarmate de kennismaking met zijn kleinzoon vorderde, vertoonde die glimlach zich zoo vaak, dat er oogenblikken kwamen waarin het byna een gewone vriendelijke glimlach werd. Het moet gezegd worden, dat de oude man, eer Lord Fauntleroy ten tooneele verscheen, meer dan genoeg was beginnen te krijgen van zyne eenzaamheid, zyne jicht en zyne zeventig jaren. Na zulk een lang leven vol afwisseling en vermaak was het niet bijzonder aangenaam altyd alleen te zitten, zy het dan ook in eene prachtige ment infanterie, onder leiding van den heer Zaagmans, en die van de Marine, zal de stoet, op het punt van uitgang teruggekeerd, daar een koorzang aanheffen. Aan dezen watertocht wordt deelgenomen door de volgende Roeivereenigingen„Fortuua"de Studenten-roeivereeniging „Nerus", de Roei- en Zeilvereenigingen „De Amstel", „Het IJ", „Willem III", „Neptunus" en „Sirene". Jl. Dinsdag is in eene vergadering van de Commissie voor de kinderspelen besloten, uit de onderwijzers der openbare en bijzondere scholen, waarvan leerlingen aan het kinder feest deelnemen, eenigen uit te noodigen zich met genoemd Bestuur tot eene Commissie te vereenigen. Die aansluiting is voorzeker zeer nuttig bij een feest als dit, waaraan door p. m. 5000 kinderen wordt deelgenomen. De heer Th. A. Petit, Utrechtschestraat, was zoo wel willend, 25 kistjes sigaren aan te bieden, om bij de volks spelen als prijzen aan overwinnaars te worden uitgereikt. Dit gulle voorbeeld zal wel ijverig navolging vinden. Ook het „Bat. Nieuwsblad" geeft, met het oog op de benoeming van mr. Pijnacker Hordijk, den raad, de verwachtingen thans niet te hoog te spannen. Met goede hoop voor de toekomst, maar zonder illusiën, ziet het blad de optreding van dezen nieuwen Gouverneur-generaal tegemoet. De Atjeh-correspondent van de „Locomotief* meldt, dat Tengkoe di Tiroe het bij de andere hoofden heeft afge legd en dat hij moeite doet om door bemiddeling van Toekoe Baid met onze Regeering vrede te sluiten en een jaargeld te krijgen, zooals Habib Abdoelrachman heeft. De schrijver geeft in overweging hem liever het hoofd af te slaan. Mr. Leyds, Staats-procureur van Transvaal, is, volgens „De Wereldburger", met 18 tegen 12 stemmen, in de plaats van den heer Bok, benoemd tot Staats-secretaris derZuid- Afrikaansche Republiek. Deze laatste wordt genoemd voor de betrekking van consul-generaal der Zuid-Afrikaansche Republiek in Nederland. Door de administratie der Hollandsche Spoorweg- Maatschappij is bepaald, dat aan werklieden uit plaatsen kamer, met zijn ceiien voet op een jichtstoel en geen andere afleiding dan zich van tijd tot tyd ziedend driftig te maken en een verschrikten knecht, die doodsbang voor hem was, leelijke woorden naar het hoofd te werpen. De oude Graaf was veel te slim om niet te weten, dat zijne bedienden gruwelyken hekel aan hem hadden en dat zelfs zyne gasten niet kwamen uit genegenheid voor hem hoewel enkelen een soort van genoegen schepten in zijne scherpe woorden, en sarcastische uitvallen, die niets of niemand ontzagen. Zoolang hy gezond en sterk was geweest, was hij van de eene plaats naar de andere getrokken, zich verbeeldende dat hij het voor zijn plezier deed, hoewel hij er toch eigenlyk nooit recht van genoot; en toen zijne gezond heid begon te wankelen, was hij vermoeid en versleten, en sloot zich in Dorincourt op met zyne jicht, zijne couranten en boeken. Maar hy kon toch ook niet altijd lezen en hy kreeg meer en meer „het land," zooals hij het noemde. Hij vond de lange dagen en nachten vervelend en werd hoe langer hoe knorriger en prikkelbaarder. Toen kwam Cedricen zoodra de Graaf het knaapje zag, voelde zyn grootvaderlijke trots zich aangenaam gestreeld. En dit was een geluk voor het kindwas hij minder mooi en innemend geweest, dan zou de oude man misschien terstond iets tegen hem gekregen en geen moeite gedaan hebben om de geestelijke eigenschappen van zijn kleinzoon te ontdekken. Maar nu beeldde hij zich in, dat Cedric's welgemaaktheid en onver saagdheid het gevolg waren van zyn adellijk bloed en eene eer voor zijn rang en stand. En toen hij den knaap hoorde praten en merkte hoe beschaafd hy was in toon en manieren, al had hy in zijne kinderlijke onwetendheid ook geen flauw besef van zijne positie, begon de oude Graaf nog meer met zijn kleinzoon op te krijgen en ten slotte zelfs vermaak te scheppen in zijn gebabbel. Hij had het aardig gevonden aan die kinderhandjes de macht te geven om den armen Higgins eene gunst te bewyzen. Mylord gaf niets ter wereld om Higgins, maar het denkbeeld lachte hem toe dat de dorpelingen over zijn kleinzoon zouden praten, dathy van zijne prilste jeugd af bij de pachters gezien zou wezen. Ook was het hem aangenaam geweest met Cedric naar de kerk te rijden en de belangstelling op te merken, door zijne komst gewekt. Hij wist, dat de menschen over de schoonheid van het kind zouden spreken over zyn welgevormd, slank en krachtig lichaam, zijne flinke, rechte houding, zijn lief gezichtje en zijn mooi blond haar, en dat zy tegen elkander zouden zeggen zooals hy ook werkelijk een paar vrouwen had hooren uitroepen dat het ventje „een Lord was van het hoofd tot de voeten." Mylord van Dorincourt was een trotsch man, trotsch op zijn naam, op zijn hoogen rang en daarom ook was bij er trotsch op aan de wereld te kunnen toonen, dat het huis Dorincourt ten laatste een erfgenaam had, waardig dien naam te dragen. Op den morgen toen de nieuwe pony geprobeerd werd, was de Graaf zóó in zijn schik geweest, dat hij zyne jicht bijna had vergeten. Toen de stalknecht voorkwam met het mooie dier, dat den bruinen, glanzenden nek zoo bevallig boog en de manen schudde in den helderen zonneschyn, had de Graaf zich bij het open venster van de bibliotheek neergezet, en toegekeken terwyl Cedric zyne eerste les ontving. Hij was nieuwsgierig of de knaap ook eenige vrees zou toonenhy had dikwyls gezien, dat kinderen bij hunne eerste ryles den moed verloren. Vol blyde verrukking zette Cedric zich in den zadelhij had nog nooit op een pony gezeten en vond het heerlyk. Wilkens, de stalknecht, leidde het dier aan den teugel op en neer voorby het bibliotheekvenster. t Is een kordate jongen, dat is hij," verklaarde Wilkins later in den stal, terwyl hij vol zelfvoldoening grinnikte, „'t Was niets geen moeite om hem er bovenop te krygen en toen hy

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1