HËLDERSCHE
EK NIEIIWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor HoUanis Noorderkwartier.
1888. N° 91.
Zondag 29 Juli, Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
DE KLEINE LORD.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De waarnemende Burgemeester der gemeente Helder maakt,
naar aanleiding van een ontvangen bericht van den Heer Kolonel-
Commandant van het 4de regiment vesting-artillerie, bekend, dat
het schieten van het lort «de Harssens" den eersten Augustus e. k.
en mogelijk ook den daaropvolgenden dag zal plaats hebben,
terwijl de onveiligheid zal worden aangeduid door het plaatsen
van eene roodc vlag op genoemd fort.
Helder, 27 Juli 1888.
De waarnemende Burgemeester voornoemd,
C. A. BEUKENKAMP.
Amsterdamsche Kroniek.
26 Juli.
De uiterst treurige gebeurtenis, een dubbele zelfmoord,
in liet water bij het afgesloten terrein achter ons Rijks
museum, doet gelijk men zich gemakkelijk voorstellen
kan nog altijd veel van zich spreken. De aanleidende
oorzaak dezer diepbedroevende ramp zal men, nu beide
personen door den dood aan alle verdere nasporingen ont
trokken zijn, wel nimmer te weten komen. Zóóveel blijkt
echter uit de verklaringen van geburen en andere bekenden,
dat hij, de dertigjarige Vlaamsche diamantslijper, en zij, het
twintigjarige ontvluchte kostschoolmeisje, die uit pure liefde
in de Gerard-Doustraat een niet wettelijk goedgekeurd
nestje hadden gebouwd, in den laatsten tijd nog al eens een
hooggaand verschil van meening hadden. De meermalen
aangehaalde versregel van Tollens: «Niet steeds is de liefde
bestendig van duur i" bleek ook op dit geval toepasselijk.
En het schijnt wel dat verboden liefde nog in veel hooger
en veel spoediger mate aan die onbestendigheid laboreert
dan de wettelijk geoorloofde. Hoe het zij, er volgde,
evenals tusschen HH. MM. den Koning en de Koningin
van Servië, «onoverwinnelijk gebrek aan overeenstemming''
tusschen haar en hem. Maar terwijl het vorstelijke Servische
echtpaar de zaak langs den officiëelen weg poogt te beslissen
en in afwachting daarvan «gescheiden van tafel en bed"
leeft, de een in zijn Servische hoofdstad, de andere op eene
Scheveningsche villa, maakte het paartje uit de Gerard
Doustraat korte metten met hunne quaestie. Na een nieuwe
Uit het Engelsch van F. H. BURNETT.
Toen de Graaf van het geval hoorde, werd hij niet boos,
zooals Wilkins half gevreesd had; integendeel, hij begon over
luid te lachen, riep Cedric bij zich, liet hem alles van het begin
tot het einde nog eens vertellen en lachte toen weer. En waar
lijk, een paar dagen later bleef het rijtuig van Dorincourt stil
staan voor het huis, waar de kreupele jongen woonde en Cedric
sprong er uit, met een paar sterke, lichte krukken als een geweer
op den schouderbij gaf die aan vrouw Hartle met deze woorden
«Het compliment van grootvader en of ge dit als het u belieft
aan uw zoontje wilt geven. Wy hopen hartelyk, dat hij weer
beter zal worden."
«Ik heb gezegd, ««het compliment van grootvader,"" sprak
hij tot den Graaf, toen hy weer in het rijtuig zat. «Gij hadt
het wel niet gezegd, maar ik dacht, dat ge het vergeten hadt.
Het is immers goed?"
De Graaf lachte weer en zei niet, dat het verkeerd was
geweest. En werkelijk, het tweetal werd met den dag vertrouwe
lijker samen en met den dag ook werd Cedric's geloof aan de
goedheid en welwillendheid van zijn grootvader sterker. Hij
twijfelde er geen oogenblik aan of' deze was de beminnelijkste
en edelmoedigste van alle oude heeren. Het is zoo, zijn eigen
wenschen werden vervuld nog eer hij die had uitgesproken; hij
kreeg en genoot zóó veel, dat hy er soms byna door verbijsterd
werd. Het scheen wel, dat hij alles mocht hebben wat hij wilde
en alles doen wat hij prettig vond, en hoewel dit nu geen zeer
verstandige methode te noemen is tegenover zulk een jong kind,
bleek de kleine Lord er tegen bestand te zijn. Hoe lief en zacht
zijn karakter ook was, zou het hem misschien toch wel wat
kwaad gedaan hebben, indien hij niet dagelijks een paar uur
bij zijne moeder op Court Lodge was geweest. Zijne «beste
vriendin" sloeg zeer nauwlettend acht op hem. Zy deden heer
lijke, lange wandelingen samen en nooit keerde hij, met hare
kussen op zijne wangen, naar het kasteel terug, zonder de her
innering aan menig eenvoudig, ernstig woord in zijn hartje mee
te dragen.
Éón ding was er echter, dat het kleine ventje maar niet kon
begrijpen. Hij dacht er veel meer over dan iemand vermoedde;
zelfs zijne moeder wist niet hoe dikwijls hy er over peinsde en
het duurde geruimen tijd eer de Graaf zelfs maar op het denk
beeld kwam, dat hy er over nadacht. Maar hij lette veel te
goed op hetgeen rondom hem voorviel om niet te merken, dat
zijne moeder en zijn grootvader elkander nooit zagen. Wanneer
het rijtuig van Dorincourt voor het hek van Court Lodge stil
hield, stapte de Graaf nooit uit, en by de enkele gelegenheden
dat zijne Lordschap naar de kerk ging, liet hij Cedric altijd
alleen achterblijven om met zijne moeder te praten of gaf hem
verlof om met haar naar huis te gaan. Toch werden iederen
dag vruchten en bloemen uit de kassen van het kasteel naar
Court Lodge gezonden. En dan was er nog iets gebeurd, waar
door de Graaf in Cedric's oogen het toppunt van volmaaktheid
bereikt had, iets, dat hij gedaan bad na den eersten Zondag toen
mevrouw Errol alleen uit de kerk naar huis was gewandeld.
Ongeveer eene week later, toen Cedric eens naar zijne moeder
zou gaan, vond hy, in plaats van het groote rytuig met de twee
vorige rossen, een net licht wagentje met een mooi bruin paard
voor de deur staan.
uitbarsting van oneenigheid, zocht zij den dood in het water,
en sprong hij haar na, óf om haar in het vochtig graf te
volgen óf om pogingen tot hare redding te doen. In ieder
geval blijkt dus zooveel, dat zij hem nog niet geheel onver
schillig was geworden. Maar de détails der historie, anders
voor het publiek het meest belangwekkende deel der geheele
zaak, zal men wel nooit te weten komen. De justitie zet
hare nasporingen nog voort, zeggen de couranten. Maar
de sluier, door de kille hand des doods rondom het onder
werp dezer nasporingen geweven, vermag zelfs de ijverigste
en scherpzinnigste justitie niet op te lichten.
Dit eene bijzondere geval is nu zeer ruchtbaar geworden,
maar men geloove daarom evenwel niet, dat het geheel en
al op zichzelf staat. Bijna eiken dag vallen er in onze
groote stad met haar veelbewogen leven en hare talrijke,
oneindig geschakeerde bevolking, allerlei grootere of kleinere
drama's voor. Om ze allen te boekstaven, zou men wel
een geheel afzonderlijk orgaan noodig hebben, wat dan
intusschen een tamelijk eentonige lectuur zou opleveren.
Want «de eeuwig oude geschiedenis die altijd nieuw blijft",
is hierbij gewoonlijk schering en inslag; en «de liefde
maakt den mensch zoo dom!" zegt het volksdeuntje. Zonder
veel omslag, hetzij met onderling goedvinden of met geweld
wordt de kennismaking verbroken, die nog pas kort geleden
op zoo lichtzinnige en luchthartige wijze was aangeknoopt.
Meestal bij gelegenheid van een toevallige ontmoeting in
het avonduur, waartoe de Amsterdamsche straten maar al
te ruimschoots aanleiding geven.
Die eigenaardige karaktertrek van het Amsterdamsche
straatverkeer bij avond en nacht, waarbij het niet al te
nauw wordt genomen met zedelijkheid en eerbaarheid, brengt
echter zekei'e bezwaren mede, zoowel voor de onmiddellijk
daarbij betrokken personen als voor het groote publiek.
En die bezwaren beginnen zeer drukkend, ja, in sommige
wijken bijna onhoudbaar te worden. Vooral de wijken die
gezegend zijn met de aanwezigheid of onmiddellijke nabij
heid van een Café-chantant, ondervinden er al de nadeelen
van. De bewoners van Warmoesstraat, Damrak (stille zijde),
Damstraat, Vijgendam en O. Z. Voorburgwal weten er van
mede te spreken. Herhaaldelijk zijn uit hun midden klachten
opgegaan over de toenemende onzedelijkheid in hunne buurt;
«Dat is een cadeautje van u voor uwe moeder," zei de Graaf
kortaf. «Zij kan niet door weer en wind loopen. Zy moeteen
rijtuig hebben. De koetsier, die er op zit, zal er voor zorgen.
Het is een cadeautje van u."
Cedric kon geene woorden vinden om aan zyne blijdschap
lucht te geven. Hij kon zich bijna niet inhouden tot hij Court
Lodge bereikt had. Zijne moeder was bezig rozen te plukken
in den tuin, toen hy uit het rijtuig sprong en naar haar toe
snelde.
Liefste," riep hy, «hoe vindt gij het toch? Dit is voor u!
Hij zegt, dat het een presentje van mij is. Het is uw eigen
rijtuig, waar gij nu iederen dag in moogt zitten
Hij was zóó verrukt, dat zy niet wist wat zij zeggen zou. Zij
wilde zijn vreugde niet bederven door te weigeren het geschenk
aan te nemen, al kwam het van den man, die zich als haar
vijand verkoos te beschouwen. Zij werd gedwongen om met rozen
en al in te stappen en een eindje rond te rijden, terwijl Cedric
maar voortbabbelde over de goedheid en edelmoedigheid van zijn
grootvader. Het waren zulke onbeteekenende verhalen, dat zij
som3 niet laten kon even te glimlachen maar tegelijkertijd drukte
zij haar kind tegen zich aan en koste hem, zich verheugend, dat
hij alleen het goede zag in den man, die zoo weinig vrienden had.
Den daarop volgenden dag schreef Cedric aan mijnheer Hobbs.
Het was een lange brief en eer hij hem overschreef, bracht hij
hem aan zyn grootvader «om na te zien."
«Ik kom altijd in de war met de spelling," zei hij. «Als ge
mij zeggen wilt waar de fouten zijn, zal ik ze verbeteren vóór ik
mijn brief in het net schryf."
Het epistel luidde als volgt:
«Beste mijnheer HobbsIk verlang [om u te vertellen van
grootvader hij is de beste graaf dien gij ooit gekend hebt het is
een vergissing dat graven tirannen zijn hij is in het geheel geen
tiran het spijt mij dat gij hem niet kent gij zoudt zeker van hem
houden hij heeft de jicht in zyn voet en heeft altijd veel pijn maar
hij is zoo geduldig en ik houd iederen dag meer van hem omdat
iedereen van een graaf moet houden die zoo goed is voor alle
menschen ik wilde dat gij eens met hem spreken kondt hij weet
alles gy kunt hem alles vragen maar het ballenspel dat ik met u
gezien heb kende hy niet hy heeft mij een pony gegeven en een
wagentje en aan mama een mooi rijtuig en ik heb drie kamers
en zoo veel mooi speelgoed gy weet niet hoeveel gij moest het
kasteel en het park eens zien het kasteel is zoo groot dat iemand
er wel in verdwalen kan en Wilkins zegt Wilkins is myn knechtje
dat er een diepe gevangenis onder den toren is het ia hier zoo
mooi gy moest het park eens zien er zijn zulke hooge boomen
en de herten en konynen loopen in het bosch mijn grootvader
is heel erg rijk maar hy is niet trotsch gij dacht dat alle graven
trotsch waren ik ben graag by hem en alle menschen zyn hier
zoo vriendelijk en beleefd en nemen hun pet af en dc vrouwen
maken buigingen en zoggen soms God zegen u ik kan nu rijden
maar eerst hotste ik erg als ik draafde en mijn grootvader liet
een arme man op de boerderij blijven toen hij de huur niet kon
betalen en juffrouw Mellon bracht wijn en andere dingen naar
zijn zieke kinderen ik zou u zoo graag eens zien en ik zou ook
graag willen dat mama op het kasteel woonde en ik vind het hier
heel prettig als ik haar niet te erg mis en ik houd veel van
gTootvader dat doet iedereen en schryf als het u belieft heel
gauw aan
uw liefhebbenden ouden vriend
Cedric Errol.
maar daar klachten, die niet door daden gevolgd worden,
onvruchtbaar blijven, hebben zij gezamenlijk een commissie
benoemd, die na gehouden voorloopige besprekingen de
zaak in een pittig adres onder de aandacht van den Ge
meenteraad heeft gebracht. De beweging trekt hier in
Amsterdam et pour cause! zeer de aandacht; men
is zeer benieuwd wat er van worden zal, en ook buiten de
hoofdstad vindt het verloop dezer quaestie groote belang
stelling. Ik laat daarom het adres in hoofdzaak hier volgen,
tevens als een welsprekend staaltje van zekere moreele
toestanden (misstanden mocht ik wel zeggen) in de eerste
koopstad des Rijks.
De overlast waarover adressanten te klagen hebben,
bestaat zeggen zij in de eerste plaats hierin, dat bij
het vallen van den avond tot laat in den nacht geheele
benden publieke vrouwen zich op den openbaren weg be
wegen, de voorbijgangers aanhouden en aanspreken en hare
zedelooze taal uiten op zoo luidruchtige wijze, dat de aan
den openbaren weg gelegen gedeelten der woningen van
adressanten des avonds en des nachts feitelijk onbewoon
baar zijn, terwijl zelfs in sommige gedeelten van genoemde
buurten die schandelijke tooneelen den ganschen dag
(ik spatiëer) zijn waar te nemen.
Verder blijkt het, dat die vrouwen zich niet ontzien,
den toegang tot de woning van rustige burgers te ver
sperren, door zich op hunne stoepen te legeren, zoodat het,
bijzonder voor de vrouwen en dochters dier burgers, niet
doenlijk is om na zonsondergang hare woningen te ver
laten, terwijl vooral de kooplieden, winkeliers en hötel-
houders onder de adressanten van die versperring in hooge
mate de nadeelige (financiëele, voeg ik er bij) gevolgen
ondervinden.
De adressanten hebben vaak eenige hulp van de politie
ondervonden, maar altijd slechts tijdelijk, wijl er eigenlijk
geen verordening (ik spatiëerte dier zake bestaat.
Zij vragen daarom de invoering van eene verordening,
bijv. zooals te Brussel bestaat. Deze bepaalt o. a., dat
publieke huizen niet door uitwendige teekenen de aandacht
mogen trekkende vrouwen mogen zich niet aan de deuren
of vensters der bordeelen vertoonen, en derhalve geen per
sonen aanroepen; zij mogen niet paarsgewijze of bij troepjes
p. s. er is niemand in de gevangenis grootvader heeft er
nooit iemand in opgesloten.
p. 8. hij is zulk een goede graaf hij is net zooals gij en
iedereen houdt heel veel van hem.
„Mist gij uwe moeder heel erg vroeg de Graaf, toen hy den
brief ten einde had gelezen.
„Ja, ik mis haar altijd door," zei Cedric.
Hij ging voor den Graaf staan, legde de hand op diens knie
en zei, tot hem opziende
Gij mist haar niet, is het wel
„Ik ken haar niet," gaf zijne Lordschap vrij barsch ten ant
woord."
„Dat weet ik," hernam Cedric, „en dal vind ik zoo vreemd.
Zij heeft gezegd, dat ik u niet met vragen mocht lastig vallen,
en en dat zal ik ook niet doenmaar soms moet ik er toch
over denken, weet gy, en ik begrijp er niets van. Maar ik zal
geen vragen doen. En als ik zoo heel erg naar haar verlang,
dan ga ik aan het venster staan en dan kan ik tusschen de
boomen haar lichtje zien schijnen. Dat zet zij er iederen avond
voor mij neer, zoodra het donker wordt en het is wel ver af,
maar ik kan het toch zien blinken en ik weet wat het zegt."
„Wat zegt het dan?" vroeg Mylord.
„Het zegt „Goeden nachtGod zal u bewakendat zei
zy ook altijd toen wy nog bij elkander waren en iederen morgen
zei zy „God zegen' u den heelen dag!" Gy ziet dus dat ik
heel veilig ben altijd
„Zeker, heel veilig, dat geloof ik ook," sprak zijne Lordschap
droogjes. En hy fronste de ruige wenkbrauwen en keek het
kleine ventje zóó strak aan, dat Cedric bij zich zeiven overwoog
waar zijn grootvader toch wel over denken zou.
De hutten der armen.
De waarheid was, dat zyne Lordschap de Graaf van Dorin
court in die dagen over allerlei dingen dacht, waarmee hij zich
vroeger nooit het hoofd gebroken had en al zijne overleggingen
hadden op de eene of andere wijze betrekking op zijn kleinzoon.
Trotschheid was zijn meest sprekende karaktertrek en zyn klein
zoon streelde dien trots in alle mogelyke opzichten. Die trots
maakte ook, dat hy weer belang ging stellen in het leven. Hij
begon er genoegen in te scheppen zijn erfgenaam aan de wereld
te vertoonen. De wereld wist hoe zyne zonen hem hadden
teleurgesteld en met een zekeren triomf kwam hy nu voor den
dag met den kleinzoon, die niemand teleur stellen kon. Hy wenschte,
dat het kind zyne macht op den rechten prijs schatten, het schit
terende van zyne positie beseffen zouhij wenschte ook, dat
anderen dit doen zouden. Hy maakte plannen voor zyne toe
komst. Somtyds betrapte hij zich zelfs op den wensch dat zyn
eigen leven mocht geweest zyn, dat er in zyn verleden minder
was waarvan dat reine, onschuldige kind zou terugschrikken,
indien het de waarheid wist. Het was niet aangenaam te bedenken
hoe het lieve gezicht van uitdrukking zon veranderen, indien het
kind eens bij toeval te weten kwam, dat zijn grootvader in vroeger
jaren „de booze Graaf Dorincourt" werd genoemd. Die gedachte
alleen kon hem reeds zenuwachtig maken. Hij hoopte maar, dat
de knaap er nooit achter zou komen. De herlevende belangstelling
deed hem soms zijne jicht vergeten en na eenigen tyd was de
dokter verwonderd over den verbeterden gezondheidstoestand van
zyn hooggeboren patiënthij had niet gedacht hem ooit weer
zoo te zien opknappen. Misschien werd de Graaf beter omdat
hy niet meer zooveel alleen zat en iets anders had om over te