HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AtortentieliM voor Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 92. Woensdag 1 Augustus. Jaargang46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. POSTKANTOOR HELDER. 18> DE KLEINE LORD. ,.WIj huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1-20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De waarnemende Burgemeester der gemeente Helder maakt, naar aanleiding van een ontvangen bericht van den Heer Kolonel- Commandant van het 4de regiment vesting-artillerie, bekend, dat het schieten van het fort „de Harssens" den eersten Augustus e. k. en mogelijk ook den daaropvolgenden dag zal plaats hebben, terwijl de onveiligheid zal worden aangeduid door het plaatsen van eene roode vlag op genoemd fort. Helder, 27 Juli 1888. De waarnemende Burgemeester voornoemd, C. A. BEUKENKAMP. Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de eerste helft der maand Juli 1888. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. J. De HaasAmsterdam. C. De Hond Van het Hulpkantoor Anna Paulowna: T. Maartens JrAmsterdam. P. Van der StokBeverwijk. Briefkaarten: W. BartmanDelft. J. Drievijn's Gravenhage. P. Gerritsen Brieven, verzonden geweest naar Amerika: G. RoosNew-York. Naar Engeland: F. WilbersLonden. Binnenland. Z. Exc. de Minister van Staat, mr. J. Heemskerk Azn., lid van den Raad van State, mocht gisteren zijn 70sten verjaardag gedenken, welk feest, geheel in overeenstemming Uit het Engelsch van F. H. B URNE TT. De kleine Lord Fauntleroy bleef eenige oogenblikken in na denken verzonken, op zijn paardje zitten. Hij liet den blik weiden over de uitgestrekte heide, de in het groen verscholen pachthoeven, het prachtige hont, de overal verspreide hutten, het aardige dorp en de donkere boomen, waar de grijze torens van het groote kasteel zoo statig boven uit staken. Daarop zuchtte hij even. „Waar denkt gij over?" vroeg de Graaf. „Ik denk er over, dat ik toch nog zoo klein ben en dan ook over hetgeen liefste onlangs gezegd heeft." „Wat was dat?" vroeg de Graaf. „Zij zeide, dat het misschien wel niet gemakkelijk was om zoo héél rijk te zijn dat iemand, die altijd overvloed had zoo licht kon vergeten, dat niet iedereen zoo gelukkig isen dat iemand die rijk is, zijn best moest doen om daar altijd aan te denken. Ik sprak er met haar over, dat gij zoo goed zijt, en zij zeide dat zij dit heel gelukkig vond, omdat een Graaf zooveel macht bezat; en als hy alleen aan zijn eigen genoegen dacht en niet aan de menschen, die op zijn grond wonen, dan konden zij wel eens veel zorgen hebben, zonder dat hy er iets van wist en dat zou zoo naar zijn. Eu nu keek ik naar al die buizen en ik dacht er over hoe ik alles zou kunnen weten als ik een Graaf was. Hoe zyt gy daar toch achter gekomen?" Aangezien zijne Lordschap weinig meer van zyne pachters wist dan wie op zijn tijd de huur betaalde en wie niet, en wie in het laatste geval van huis en erf verjaagd moest worden was dit eene eenigszins netelige vraag. „Dat onderzoekt Newick voor mij," gaf hij, aan den grijzen knevel draaiend, ten antwoord, en keek daarbij den kleinen vrager ietwat onrustig aan. „Nu zullen wij maar naar huis gaan," liet hij erop volgen, „en als het eenmaal zoover komt, tracht dan een betere Graaf te zijn dan ik geweest ben 1" Hij was buitengewoon stil en in zich zei ven gekeerd onder bet terugrijden. Hij vond het zelf bijna ongelooflijk, dat hij, die nooit in zijn leven iemand had lief gehad, nu van dit kind zooveel begon te houden als hij ontegenzeggelijk deed. In den beginne was hij alleen maar trotsch geweest op Cedric's schoon heid en onversaagdheidmaar nu was het iets meer dan trot3 wat hij voelde. Soms kwam er een zonderling ironisch lachje om zijn mond als hij bedacht hoe graag hij het kind bij zich had, hoe graag hij zyne stem hoorde en hoe hij in het diepst van zijn hart wenschte, dat zyn kleinzoon hem liefhebben en goed over hem denken mocht. „Ik begin suf en kinds te worden en ik heb niets anders om over te denken," zei hij dan tot zich zeiven, en toch wist hy maar al te goed, dat het dit niet was. En had hij de geheele waarheid willen zeggen, dan zou hij misschien hebben moeten bekennen, dat hetgeen hem in het kind zoo aantrok, juist de eigenschappen waren, die hy nooit had bezeten het eerlijke, oprechte, welwillende karakter, het beminnelijk goed vertrouwen, dat aan geen kwaad dacht. Een week ongeveer na dien rit, kwam Cedric, na een bezoek bij zijne moeder, met een betrokken, bezorgd gezichtje in de bibli otheek. Hy ging op den hoogen stoel zitten, waarop hij den avond van zijne aankomst gezeten had en keek in het vuur. De Graaf sloeg hem stilzwijgend gade, nieuwsgierig wachtend wat hij zeggen zou. Het was duidelijk merkbaar, dat Cedric iets op het hart had. Eindelyk sloeg hy de oogen op. „Weet Newick alles van de menschen?" vroeg hy. met zijnen wensch, huiselijk en in clen familiekring werd gevierd. Niettemin vloeiden de betuigingen van belangstelling den TOjarigen Staatsman van alle kanten toe. Staatslieden, tegenwoordige en vroegere ambtgenooten, tal van autori teiten en vele belangstellenden betoonden, hetzij door per soonlijk bezoek, hetzij door het aanbieden van gelukwenschen, in schriftelijken of anderen gebruikelijken vorm, hun sym pathie met het voorrecht, gisteren ten deel gevallen aan een van 's Konings trouwste dienaren, aan den hoofdont werper der Grondwet van 1887, aan den man, die door zijn hooge en uitgebreide bekwaamheden den eerbied van alle partijen afdwingt. Naar men verzekert had de heer Heemskerk reeds vroeger, in verband met daartoe te zijner kennis gebrachte voor nemens, voor een publiek huldebetoon bepaaldelijk bedankt, meenende dat de aard van zijn ambtelijk leven daarop geen aanspraak gaf. Rijks-postspaarbank. De Minister van Waterstaat, enz. brengt ter algemeene kennis, dat gedurende de maand Juni zijn ingelegd en terugbetaald de volgende bedragen, als: Bedrag der inlagen770,479.04| u terugbetalingen501,655.20 AI zoo meer ingelegd dan terugbetaald 268,823.84^ Aan het einde der maand Mei was ten name der verschillende inleggers ingeschreven12,153,436.42 zoodat het gezamenlijk tegoed der in leggers aan het einde der maand Juni bedroeg12,422,260.26^ In den loop der maand Juni zijn 3406 nieuwe boekjes uitgegeven; 1050 zijn er geheel afbetaald, zoodat er aan het einde dier maand 186,030 in omloop waren. De heer S. L. Boersma, gepens. Indisch officier, heeft bij den uitgever J. Waltman Jr., te Delft, eene brochure het licht doen zien, getiteldDe Nationale Welvaartwaarin hij een lans breekt voor de Nederlandsche Levensverzeke ring-Maatschappijen. „Hij moet alles van hen weten daar is hij voor,"" zei zijne Lordschap. „Nalatig geweest ja Hoe tegenstrijdig het moge klinken, was er toch niets wat hem meer aantrok en amuseerde dan de belangstelling van het kleine ventje in zijne pachters. Zelf had hy zich nooit om hen bekommerdmaar hij vond het wel heel aardig, dat er, in weer wil van zijne echt kinderlijke vroolijkheid, zijne spelletjes en grappen, zulke ernstige gedachten in dat kleine krullekopje huisden. „Er is eene woning," zei Cedric, hem met wyd geopende, verschrikte oogen aankijkend „liefste is er geweest, het is aan den anderen kant van het dorp, de huizen staan er dicht op elkander en vallen bijna in van ouderdom; men kan er bijna geen adem halen, en de menschen zijn zoo arm en alles is er zoo akeligZy zijn dikwyls ziek en de meeste kinderen sterven en zij worden slecht, omdat zij zoo wonen en zoo arm en ellendig moeten leven. Het is nog veel erger dan bij Michaël en Brid get Het regent er door de dakenLiefste ging eene oude vrouw opzoeken, die daar woont. Zy wilde niet, dat ik by haar zou komen voordat zij zich geheel verkleed had. De tranen liepen haar over de wangen toen zij er mij van vertelde." Ook zijne oogen waren vochtig geworden terwijl hij sprak. „Ik heb haar gezegd, dat gij het zeker niet wist en dat ik het u vertellen zou," vervolgde hij. Hij sprong op, liep naar den Graaf toe en leunde tegen diens stoel. „Gij kunt hen helpen, evenals gij Higgins geholpen hebt," zei hij. „Gy helpt altijd iedereen. Ik heb gezegd, dat gij het zeker doen zoudt en dat Newick misschien vergeten had er met u over te spreken." De Graaf keek naar het handje, dat op zijne knie lag. Newick had volstrekt niet vergeten om er over te sprekenintegendeel. Newick had hem meer dan eens opmerkzaam gemaakt op den verwaarloosden toestand van die achterbuurt. Hy wist van die bouwvallige krotten, van het slechte drinkwater, de vochtige muren, de gebroken vensters en lekkende daken, hy wist van de armoede, ziekte en ellende. De heer Mordaunt had hem alles met de schelste kleuren afgeschilderd en tot eenig antwoord had zijne Lordschap geraasd en gevloekten eens toen de jicht hem bijzonder plaagde, had hij gezegd, dat die heele troep maar hoe eerder hoe liever uitsterven en door de diaconie begraven moest worden en daarmee uit. En ioch, terwijl hy naar het kleine handje keek en van het kleine handje naar het ernstige, open hartige gezichtje, begon hij zich werkelijk te schamen over deze achterbuurt en over zich zeiven. „Hoe heb ik het er nu mee?" zei hy. „Wilt gij my soms modelwoningen laten bouwen, zeg En hij legde werkelijk zijne groote hand op het kleintje en streelde het. „Deze moeten afgebroken worden," riep Cedric met groote levendigheid. „Liefste heeft het gezegdWij moesten wy moesten er morgen heengaan en ze terstond laten afbreken De menschen zullen zoo blij zijn als zij u zien Zij zullen terstond begrijpen, dat gij komt om hen te helpenEn zijne oogen blonken als sterretjes in het verhit gelaat. De Graaf stond van zijn stoel op en legde het kind de hand op den schouder. „Kom, ga mee op het terras wandelendan zullen wij er onderwijl eens over praten," zei hy met een glimlach. En hoewel hy zyn gewonen korten, schamperen lach nog een paar maal liet hooren, terwijl zy naast elkander heen en weer liepen op het breede steenen terras, hunne gewone avondwande ling doende, scheen hy toch te denken aan iets, dat hem niet onaangenaam stemde en nog altijd rustte zyne hand op den schouder van het kleine ventje. Zijne bedoeling is, in 't bijzonder aan te toonen, dat de kapitalen, die door het Nederlandsche publiek aan vreemde Maatschappijen van Levensverzekering worden toevertrouwd, niet alleen zonder eenige opoffering bij de eigen Maatschap pijen zouden kunnen worden gestort, doch ook dat de voorzichtigheid zulks gebiedend eischt. De schrijver beroept zich daarbij op het oordeel van den heer Alfred De Courcy, den bekenden administrateur van de „Compagnie d'assurances générales sur la vie", die zijne landgenooten om zeer gegronde redenen ten sterkste ontraadt, zich bij buitenlandsche Maatschappijen te laten verzekeren. En deze redenen hij verklaart het zeer beslist, ofschoon tegen het belang zijner Maatschappij gelden niet voor Frankrijk in liet bijzonder, maar voor alle nationaliteiten. Verder wijst de heer Boersma er op, dat, door zijn eigen belang in deze gewichtige aangelegenheid in het oog te houden, men tevens de algemeene welvaart niet weinig bevordert. Door den Minister van Koloniën is, ten einde teleur stellingen te voorkomen, bepaald, dat onderofficieren van het leger hier te lande, die bij het leger in Oost-Indië worden gedetacheerd, besterad zijn om het dd. kader te versterken, en op dien grond gedurende den tijd hunner detacheering niet tot de lessen van den cursus aan de Militaire School te Meester Cornelis kunnen worden toe gelaten. Het kan hun echter worden toegestaan, in Indië het examen voor 2den luitenant af te leggen, indien zij zich voor dat examen bekwamen, zonder aldaar de lessen van eenigen cursus bij te wonen. Heden legt de heer Arie Smit, te Vlissingen, zijn burgemeesterschap neder en neemt in de Raadszitting af scheid van de Raadsleden. Binnen korten tijd zal de heer Smit vertrekken en te Kralingen gaan wonen. Voor het lidmaatschap der Provinciale Staten heeft hij reeds ontslag genomen, alsook voor dat van den Gemeenteraad. De 3 percents geldleening ten behoeve van de gemeente Vlissingen, groot f 400,000, is geheel volteekend. De Graaf in onrust. De waarheid was, dat mevrouw Errol allerlei droevige ont dekkingen gedaan had, terwijl zij haar werk voortzette onder de armen van het dorp, dat er van de heide gezien, zoo schilder achtig uitzag. Van naby bekeken, was het vry wat minder schilderachtig dan uit do verte. Zij vond luiheid, armoede en onwetendheid, waar vljjt en welgesteldheid hadden moeten wonen, en het duurde niet lang of zij wist dat Erleboro als het slechtste dorp werd beschouwd uren in den omtrek. Dominé Mordaunt had haar heel wat verteld van zijne teleurstellingen en bezwaren en zij had zelve ook al veel ervaring opgedaan in dat opzicht. De agenten, die de bezittingen tot nog toe bestuurd hadden, waren er altijd veel meer op uit geweest om het den Graaf naar den zin te maken, dan om zich veel te laten gelegen liggen aan de ontaarding en den achteruitgang van de' arme boeren. Veel was verwaarloosd en veronachtzaamd, waarvoor zorg gedragen had moeten worden en de toestand was van kwaad tot erger geworden. Vooral Earl's Court, zooals de buurt heette, was met zyne vervallen huizen, zijne armoedige, onverschillige, ziekelyke bevol king, eene schande voor den Graat. Toen mevrouw Errol er voor de eerste maal de voeten zette, walgde zy er letterlijk van. Die vuilheid en slordigheid, dat gebrek aan alles wat het leven veraangenaamt of ook maar dragelijk maakt, had haar in de groote stad nooit zoo getroffen als hier buiten. Er moest toch iets aan te doen zijn, meende zij. En terwyl zij naar de bleeke, verwaarloosde kinderen keek, die daar opgroeiden te midden van zonde en schaamtelooze onverschilligheid, dacht zij aan haar eigen jongen, die zijn leven doorbracht in het prachtige kasteel, bewaakt en bediend als een kleine prins, zonder onvervulde wenschen te kennen, omringd door weelde en gemak en schoonheid. En in haar verstandig moederhart rees eene vermetele gedachte op. Langzamerhand was zij beginnen op te merken, dat haar jongen zoo gelukkig was geweest den Graaf voor zich in te nemen en dat deze hem zeker niet weigeren zou wat hij dringend wenschte. „De Graaf geeft hem al wat hij verlangt," sprak zy tot dominé Mordaunt. „Geen luim, die hij niet zou inwilligen. Waarom zouden wy van die toegeeflijkheid geen gebruik maken ten bate van anderen? Ik zal wel zorgen, dat het gebeurt." Zij kende het vriendelyke, medelijdende hart van haar kind daarom vertelde zy hem van Earl's Court, vast overtuigd, dat hy er met zijn grootvader over spreken zou en in de hoop, dat de goede gevolgen niet zouden uitblijven. En hoe vreemd iedereen er ook van opzag, deze verwachting werd niet beschaamd. Niets had meer invloed op den Graaf dan het onbepaald vertrouwen van zijn kleinzoon het feit, dat Cedric altijd de beste, de edelmoedigste daden van zyn grootvader ver wachtte. Hy kon er niet toe komen het kind te laten ontdekken, dat hij heel weinig lust had om edelmoedig te zyn en dat hij altijd zijn eigen zin trachtte door te zetten, al was die nog zoo slecht. Het was zulk eene geheel nieuwe gewaarwording, aan gestaard te worden als een weldoener van het menschelijk geslacht, als een toonbeeld van goedheid en nobelen zin, dat hy het geen aangenaam denkbeeld vond in de lieve bruine oogen te kijken en te zeggen: „Ik ben een hardvochtige, zelfzuchtige oude kerel ik heb nog nooit in mijn leven eene edelmoedige daad gedaan, en hoe het daar in Earl's Court toegaat, kan my geen zier schelen," of iets van dien aard. Hij was langzamerhand genoeg van het blonde ventje gaan houden, om tegenover hem wel eens het gevoel te willen hebben, dat hij eene goede daad verricht had. En hoewel hij in stilte zichzelven uitlachte, zond hij, na kort beraad, eene boodschap aan Newick en had een langdurig onder houd met hem over de beruchte buurt, en het «lot daarvan was,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1