HELDERSCHË EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- ei Advertentieblad voer Hollands Noorderkwartier. 1888. N° 97. Zondag 12 Augustus. Jaargang 46. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. 23> DE KLEINE LORD. ,,Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post u 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De waarnemende Burgemeester der gemeente Helder maakt, ter voorkoming van ongelukken, bekend, dat, volgens ontvangen mededeeling van den Heer Commandant van Zr. Ms. instructie- schip „het Loo", in de maand September e. k. aan de Hors nachtelijke schietoefeningen met geschut zullen plaats hebben. Dat, wanneer die oefeningen zullen gehouden worden, er van boord van genoemd schip, tot het invallen der duisternis, een roode vlag zal waaien, en een uur vóór den aanvang twee kanon schoten zullen gedaan worden. Helder, 10 Augustus 1888. De waarnemende Burgemeester voornoemd, C. A. BEUKENKAMP. Amsterdamsche Kroniek. 9 Augustus. Groot nieuws! Groot letterkundig proces in aantocht! Naar ik gisteren van een mijner Haagsche vrienden, can- didaat in de beide rechten, kreeg te hooren, is namens de familiebetrekkingen en erfgenamen van wijlen den heer Mr. Carel Vosmaer, den léden Juni jl. te Montreux over leden, een rechtsvervolging ingesteld tegen den heer Taco H. De Beer alhier, hoofdredacteur van het hier ter stede verschijnende weekblad De Portefeuille. De aanklacht wegens hoon en laster, waarop deze vervolging gebaseerd is, werd uitgelokt door een zinsnede, voorkomende in eene door den heer De Beer aan Mr. Vosmaer gewijde necrologie, welke werd opgenomen in De Portefeuille van Zaterdag 16 Juni 1888. In die zinsnede zegt de schrijver namelijk van den overledene //Bij het misbruik der letterkundige kunst, öf om als „gemakkelijke broodwinning, óf om als 't snelste middel „om bekend te worden te dienen, was Vosmaer een heerlijk voorbeeld." Nu zijn Flanors erfgenamen en bloedverwanten van mee ning en, naar het mij voorkomt, niet geheel ten onrechte dat het niet aangaat om zulk een talentvol en serieus man, als de heer Vosmaer bij zijn leven was, na zijn dood op de kaak te stellen als „een heerlijk voorbeeld bij het misbruik der letterkundige kunst". Het is dan ook onver klaarbaar hoe een man als de heer Taco H. De Beer, hoofdredacteur van een ,Kunst- en Letterbode", er Uit het Engelsch van F. H. BURNETT. De Mededingers. Een dag of wat na het groote diner op Dorincourt wist ieder een in Engeland, die couranten las, het romantische vervolg van Cedric's geschiedenis. Het was werkelijk een interessant ver haal als men het ia al zijn bijzonderheden hoorde vertellen. Daar was vooreerst het kleine Amerikaansche jongetje, dat naar Engeland gebracht was om Lord Fauntleroy te worden, en dat zoo beminnelijk en aardig moest zijn, de lieveling van allen, die hem leerden kennendan de oude Graaf, zijn grootvader, die zoo trotsch was op zijn erfgenaam; verder het mooie, jonge moedertje, aan wie hij het maar niet kon vergeven, dat zij met kapitein Errol getrouwd wasen nu weer dat zonderlinge huwe lijk van Bevis, den overleden Lord Fauntleroy en de vreemde vrouw van wie niemand iets wist, en die daar op eens uit de lucht kwam vallen met haar zoon, van wien zij beweerde, dat hij de echte Lord Fauntleroy was, en dat zijn rechten erkend moesten worden. Over al deze dingen werd gepraat en ge schreven en zy maakten overal groote sensatie. En toen kwam het bericht, dat de Graaf van Dorincourt geen vrede had met den loop, dien de zaak genomen had, dat hij de rechtbank te hulp zou roepen en dat een allerwonderlijkst proces dus waarschijnlijk het gevolg zou zijn. Er was nog nooit zulk eene opschudding geweest in het graaf schap, waarin Erlesboro gelegen was. Op marktdagen stonden de menschen in groepjes bij elkander en bespraken het geval en opperden allerlei gissingen omtrent den afloopde pachters vrouwen legden theevisites aan, om elkander naar hartelust, in het lange en brcede te vertellen wat zij wisten of meenden te weten. Zij deden de buitensporigste verhalen omtrent de woede van den ouden Graaf, en zijn besluit om den nieuwen Lord Fauntleroy nooit als zoodanig te erkennen, zoomede omtrent den afkeer van diens moeder. Natuurlijk was juffrouw Dibble weer het best op de hoogte en stroomden de klanten den geheelen dag haar winkeltje binnen. z,'t Ziet er leelijk genoeg uit," sprak zij. „En als gy het mij vraagt, juffrouw, dan zou ik zeggen, dat het eene strat is voor de manier, waarop hij dat arme jonge schepsel van haar kind heeft afgehouden, want hij is zóó aan hem gehecht en zóó trotsch op hem, dat het gebeurde hem byna krankzinnig heeft gemaakt. En daarbij komt dan nog, dat deze vrouw geene dame is, zooals de mama van onzen kleinen Lord. Het is een schepsel met groote, zwarte oogen en een brutaal gezicht en Thomas zegt, dat geen fatsoenlijk man in livrei orders van haar zou willen afwachtenals zij in huis komt. gaat hij er uit, zegt Thomas. En de jongen lijkt even weinig op een Lord als een bedelaar op een prins. De hemel mag weten wat het eind zal wezen't was of ik door den grond zou zinken toeu Jane met het bericht thuis kwam." Iedereen was er vol van de Graaf en de heer Havisham, die in de bibliotheek zaten te praten, het dienstpersoneel in de be nedenverdieping, waar Thomas en de andere knechts en de meiden t >e heeft kunnen komen, om den algemeen gewaardeerden en betreurden Vosmaer voor te stellen als het voorbeeld, het type, van iemand die zijn letterkundige kunst misbruikte, óf om als gemakkelijke broodwinning, óf om als 't snelste middel om bekend te worden te dienen. En dan nog wel een h e e r 1 ij k voorbeeldDe mortuïs nil nisi bene, maar deze roemrijke doode, met lauweren bedekt ten grave gedaald, is er bij den heer De Beer al heel slecht afgekomen Men zegt dat de rechtsgeleerde raadsman van den aan geklaagde verzachtende omstandigheden zal pleiten, en, met verwijzing naar het fraaie rouwrandje om het artikel, aantoonen zal dat de schrijver het zoo kwaad niet bedoeld heeft. Het Openbaar Ministerie zou daartegen echter kunnen opmerken, dat van den hoofdredacteur eener wekelijksche „Kunst- en Letterbode" verwacht mag worden dat hij, schrijvende voor het publiek, behoorlijk in staat is om op zijn stijl en zijne woorden te passen. Men is in rechts geleerde en letterkundige kringen natuurlijk zeer nieuws gierig naar de openbare behandeling en den afloop dezer zaak, voor 't geval zij doorgaat. Maar met nog oneindig grooter spanning ziet het Amster damsche publiek, en zeker ook een groot deel van het publiek daarbuiten, naar de dingen uit, die weldra komen zullen in zake onzen grooten historischen optocht. Veel nieuws is er in de laatste dagen niet van bekend geworden, maar dit kon trouwens ook moeielijk, daar de hoofdpunten thans vastgesteld en bekend zijn en nu alles in de weer is voor de noodige toebereidselen en voorloopige maatregelen. Doch zóóveel staat intusschen vast, dat de dusver gevormde plannen bij de burgerij algemeenen bijval en sympathie ondervinden, wat genoegzaam blijkt uit de medewerking en ondersteuning, waarin de Commissie zich nu reeds van verschillende kanten verheugen mag. De een belooft eenige duizendtallen gedenkplaten, ter uitdeeling onder de leer lingen der openbare scholen; een ander, eigenaar eener voorname bierbrouwerij, deed toezegging tot kostelooze levering van een groot deel der bij de kinderfeesten benoo- digde hoeveelheid biereen derde verraste de Commissie met de aangename mededeeling, dat hij een aantal kistjes sigaren beschikbaar stelde om als prijzen bij de volksspelen te dienen, enz. enz. Dit zijn allen aanmoedigende voor beelden voor de geheele burgerij, en bij de sympathieke stemming, die er heerscht voor alles wat den optocht be treft, laat het zich wel verwachten, dat dit goede voorgaan van enkelen straks velen goed zal doen volgen. Zooals men weet, duren de feesten drie dagen: Donderdag 30 den heelen dag over niets anders praatten en allerlei uitroepen deden in de stallen, waar Wilkins zijn gewone werk deed, maar lang niet met zijne gewone vroolijkheid hij verzorgde de bruine pony nog ééns zoo goed als anders en verklaarde voor de hon derdste maal „dat hij nog nooit een jongeheer had leeren ryden, die het zoo gauw beet had gehad en zoo moedig was als hij. Hij was er een, waar men voor zijn plezier achter zou rijden." Te midden van al die onrust en opgewondenheid was er één persoon, die kalm en onbewogen bleef: dat wa8 de kleine Lord Fauntleroy, die dan nu geen Lord Fauntleroy meer was. Toen de staat van zaken hem werd medegedeeld, had hij eerst wel wat droefheid en teleurstelling gevoeld, maar gekrenkte eerzucht had daar part noch deel aan gehad. Terwijl de Graaf hem vertelde wat er gebeurd was, had hy op een stoel gezeten met den arm om zijne knie, zooals hij dik wijls deed wanneer hij ingespannen naar iets luisterdeen toen het verhaal uit was, keek hij heel ernstig. „Het geeft mij een raar gevoel een erg raar gevoel," zei hij. De Graaf keek het kind zwijgend aan. Het gaf hem ook een „raar" gevoelnog nooit in zijn leven had hij eene dergelijke gewaarwording gehad. En dat gevoel nam nog toe, toen hij de schaduw zag, die het anders altijd zoo blijde gezichtje bedekte. „Zullen zij liefste haar huis en haar rijtuig ook afnemen vroeg Cedric met een bedrukt en bevend stemmetje. uNeen 1" zei de Graaf op beslisten toon. Hij schreeuwde dat „neen" bijna uit. „Haar kunnen zij niets afnemen!" „O," zei Cedric, blykbaar verlicht. „Kunnen zy dat niet Toen keek hij zijn grootvader aan en er was eene peinzende uitdrukking in zijne oogen en zy schenen zachter en grooter dan ooit. „En die andere jongen" zeiden de trillende lippen, „die andere jongen moet nu zeker uw jongen zijn net als ik geweest ben nietwaar?" „Neenriep de Graaf andermaal en hij riep het zoo luid en zóó heftig, dat Cedric er van schrikte. „Niet?" zei hij verbaasd. „Hoeft dat niet? Ik dacht Eensklaps stond hy van zijn stoel op. „Zal ik toch uw jongen blijven, al word ik geen Graaf?" zei hij. „Zal ik altyd uw jongen blyven, net als nu?" En zyn gezichtje straalde van blijdschap. Met welk eene uitdrukking sloeg de oude Graaf hem gade Hoe zonderling trok hij de borstelige wenkbrauwen samen en hoe schitterden daaronder zijne donkere oogen hoe anders dan ooit te voren 1 „Mijn jongenzei hy, en ook zyne stem klonk anders dan gewoonlijk, bevend en heesch van ontroering, hoewel hij op zijn gewonen beslisten en gebiedenden toon trachtte te zeggen „Ja, gy zult myn jongen zijn zoolang ik leef, waarachtig, soms heb ik een gevoel alsof gij de eenige jongen zyt, dien ik ooit heb gehad Cedric's gezichtje bloosde tot onder zijne blonde krullen, van verlichting en blydschap. Hy stak de beide handen in den zak en keek zyn adellyken grootvader recht in het gelaat. „Wezenlyk zei hy. „Nu, dan kan het my ook niet schelen Augustus kinderspelen, Vrijdag 31 Augustus volksspelen, en Zaterdag 1 September de groote optocht. Met het oog op die volksspelen, heeft de Vereeniging Amstels Werkman tot de feestcommissie alsmede tot den Gemeenteraad het verzoek gericht om heeren werkgevers en patroons beleefd te ver zoeken, hun personeel op Vrijdag 31 Augustus vrijaf te geven, met behoud van hun loon, opdat het feest zoo algemeen mogelijk zij; ook heeft deze Vereeniging twee zilveren horloges als prijzen ter beschikking van de Commissie gesteld. De optocht vormt natuurlijk de hoofdschotel van het programma; maar tot de glanspunten der feestviering zal zonder twijfel ook behooren de op Vrijdagavond te houden watertocht met verlichte en versierde gondels. Zanggezelschappen zullen in de booten plaats nemen en onderweg op verschillende punten hunne liederen doen hooren. Na van de nabijheid der Hoogesluis afgevaren te zijn, trekt de a giorno geïllumineerde vloot verschillende stadsgrachten door 't is te hopen, dat zij dan niet al te kwalijk zullen riekenen op de plaats van afvaart teruggekomen, heffen de gezamenlijke liedertafels in koor een feestzang aan. Voorts zal van gemeentewege een luisterrijk vuurwerk ontstoken worden, enfin, alles wordt er op aangelegd om stadgenoot en vreemdeling te doen zien, dat men in Amsterdam nog niet de kunst verleerd heeft om eens recht kranig voor den dag te komen. Nu is er bij dit alles slechts één groote „maar", en wel: het weder. Treffen we het zoo ongelukkig als de studenten feesten te Delft of de wielerwedstrijden te Nijmegen, dan valt natuurlijk een groot deel van de pret in het water, of liever het water in de pret. Doch die risico moet men nu eenmaal wagen. Het is heden, terwijl ik dit schrijf, de eerste mooie, warme, heldere dag, na een lange reeks van gure, donkere dagen, vol wind en regen, en in vollen luister straalt de zon nu aan den onbewolkten zomerhemel. Als wij bij onze feesten zulke dagen treffen, mogen wij van geluk sprekendoch indien het slechts droog, kalm weder is, zullen wij ook reeds ruimschoots tevreden zijn. Voor de kinder- en volksspelen is het onafgebroken schijnsel eener brandende Augustuszon niet eens zoo bijzonder gewenscht. En misschien hebben onze buitensteedsche bezoekers wij verwachten ze bij tienduizendenbij die gelegenheid ook liever wat minder zon, vanwege de stuivende straten en riekende grachten. Mochten zij hier echter wat veel hinder van hebben, dan kunnen zij zich paaien met den troost dat er in Araster dam, en gratis nog wel, alweer een spiksplinternieuwe of ik een Graaf word of niet! Ziet ge, ik dacht, dat het niet anders kon, dat die andere, die nieuwe Lord Fauntleroy, nu ook uw jongen moest zijn, en dat gaf mij het rare gevoel." De Graaf legde hem de hand op den schouder en trok hem tot zich. „Zij zullen u niets afnemen wat ik voor u behouden kan," sprak hy diep ademhalend. „Ik kan nog niet gelooven, dat zij eenig recht op iets hebben. Gij zijt als geschapen voor de plaats, die voor u bestemd was en wie weet, misschien blijft alles nog wel zooals het isEn wat er ook gebeure, gij zult alles hebben wat ik u geven kan alles!" Het had er niets van alsof hij tot een kind sprak, zoo ernstig en beslist was zijn toonhet was meer alsof hij eene gelofte deed aan zich zeiven en wie weet misschien deed hij dat ook wel. Hy had zelf nooit geweten, hoe diep geworteld zijne liefde voor het kind, hoe groot zijn trots op zijn erfgenaam was geweest. Nooit had zijne schoonheid, zyne kracht en goedheid hem zóó getroffen als op dit oogenblik. Het kwam hem onmogelijk voor, dat hij, die zich nooit een wensch ontzegd had, nu afstand zou moeten doen van iets, waarop hij zijn geheele hart had gezet. Eén ding had hij zich ten minste vast voorgenomen hij zou voor het recht van zyn lieveling strijden zoolang hy kon. Een dag of wat na haar bezoek bij den heer Havisham, had de vrouw, die beweerde Lady Fauntleroy te zijn, zich op het kasteel aangemeld en haar kind mcêgebracht. Maar zij was weggezonden. De Graaf wilde haar niet ontvangen, had de knecht aan de deur gezegd; de advocaat zou de zaak onderzoeken. Het was Thomas, die de boodschap overbracht en die zich later tegenover de bedienden zonder omwegen had uitgelaten. „Hij hoopte" zei hy, „dat hij lang genoeg by deftige families gediend had om to kunnen zien wat eene dame was en wat niet, en als dat eene dame moest verbeelden, dan heette hij geen Thomas." „Die op Court Lodge," liet Thomas er met een gewichtig gezicht op volgen, „zy mag dan uit Amerika komen of niet dat is eene echte dame, dat kan iedere heer met een half oog zien. Ik heb het voort tegen Henry gezegd, toen wij er voor het eerst geweest waren." De vrouw was weggereden, met eene half verschrikte en half toornige uitdrukking op haar mooi, maar grof en onfatsoenlijk gezicht. Bij gelegenheid van het onderhoud, dat hij met haar had gehad, meende de heer Havisham opgemerkt te hebben, dat zij wel hartstochtelijk van aard en ruw in hare manieren was, maar volstrekt niet zoo slim en onvervaard als zij het wel wilde doen voorkomen. Zij scheen integendeel half verbysterd door de omstandigheden waarin zij zich geplaatst zag. Het was alsof zij niet op zooveel tegenstand gerekend had. „Zy is blykbaar iemand uit den minderen stand," sprak de advocaat tot mevrouw Errol. „Zij heeft geen de minste opvoeding gehad aan hare taal en hare manieren merkt men terstond, dat zij niet gewend is met menschen zooals wy, op een voet van gelijkheid om te gaan. Zij weet volstrekt niet hoe zy zich houden moet. Het besoek op het kasteel heeft haar vrees aangejaagd; zy was woedend, maar in haar hart bevreesd. De Graat wilde haar niet ontvangen, maar ik gaf hem den raad met mij naar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1