HELDERSCHE
ESI NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AlverMetlad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 120.
Vrijdag 5 October.
Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKEE Cz.
2) Hortense en Lucie.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentie»Van 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager.
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Gemeente Helder.
Uitkomsten der beproeving van liet gas voor
de straatverlichting in de maand
September 1888.
Lichtsterkte in kaarsen
Zwavelgehalte per 100 kub.
voet gas in greinen
Zwavelwaterstof
Ammoniagehalte per 100 kub.
voet gas in greinen
Druk in millimeter op den
watermanometer.
Van zonsondergang tot midder
nacht
Van middernacht tot zons
opgang
Gedurende den overigen tijd
des daags
13
30
mag niet
aanwezig
zijn
25
18
15
6.3
niet
aanwezig
7.3
20 tot 22
22 tot 18
18 tot 20
Binnenland.
De benoemingen van den beer Jhr. mr.
M. A. De Savornin Lohman tot gouverneur
van Suriname en van den heer A. Baron
Schimmelpenninck van der O je tot Commis
saris des Konings in Utrecht zijn, naar 't
„Vaderland" doet opmerken, twee blijde
lijdingen voor de ministriëele partij, althans
voor de anti-revolutionaii'en de Katholieken
hebben voorloopig het toekijken.
Verrassingen zijn het eigenlijk niet, naar
't blad doet opmerken, en men kan de anti
revolutionairen zulk een buitenkansje wel
eens gunnen, al is het bevreemdend, dat
juist de post van gouverneur van Suriname
Naar liet Duitsch van W. Heimburg.
Het was Lucie streng verboden, zich door
de wildzang tot wandelingen met den geiten-
bok of ritjes op den pony te laten overhalen.
Maar Mademoiselle Bertin had hare moeder
telkens in haar gebroken Duitsch een goed
woordje voor haar gedaan„Laat Mademoiselle
Lucie maar dikwijls komen, mevrouwHor
tense heeft een faible voor haar, hoe exclu
sief ze ook anders is Mademoiselle Lucie
is zoo zacht en zal zeker een goeden invloed
op Hortense hebben."
Zij herinnerde zich al de spelletjes, die
Hortense bedacht had, liet krijgertje spelen,
de geheime en vermetele klouterpartijen naar
de vliering, en dan het knorren, als zij met
bestoven en gescheurde kleêren bij hare
moeder terugkwam. En het was, alsof zij
weer op eens dat onweerstaanbaar verlangen
van vroeger bij zich voelde opkomen, als zij
met haar schoolwerk aan de tafel in de
kinderkamer zat, en tussclien de takken van
den pereboom vóór het venster liet bleeke
gezichtje met die wenkende grijze oogen en
dat dikke donkere baar zichtbaar werd
„Komt ge niet? Haast je watIk wacht
in de schuur."
Hals over kop werden de sommen afge
maakt; en dan hurkten zij bijeen in de half
duistere schuur, waar het zoo wonderlijk
muf rook. En Hortense vertelde: „Als ik
groot ben, dan Toen hadden ze al veel
over haar aanstaande mannen gesproken.
Zij glimlachte, 't Was toch merkwaardig,
dat zij elkander na zoovele jaren hier weer
ontmoetten! Wat zou haar lot zijn geweest?
Ze wilde het gaarne weten; maar ze wist
niet recht, of en lioe ze daarnaar zou durven
vragen. „Hoe gaat het Mademoiselle Bertin
vroeg zij eindelijk.
„O, goed, dank u! Ze is nog altijd bij
mij. En ze is corpulent en knorrig geworden."
Lucie zweeg weer. Toen schoot liaar te
binnen, dat Hortense eens een prachtige pop
van een oom had gekregen, die bij haar
vader gelogeerd was, en dat ze deze terstond
aan Lucie had gegeven, omdat ze „zulk
kinderachtig speelgoed, zooals poppen, niet
kon uitstaan." „Hoe vaart die oude oom
Ludolf? Ik dacht daar op eens aan die
mooie pop," liet ze er aarzelend op volgen,
toen Hortense baar boek in den schoot liet
Kinken en liaar verwonderd aankeek.
„Oud? Nu ja, hij was zeven jaar ouder
is toegedacht aan den heer De Savornin
Lohman, wiens anti-semitische uitingen veel
kwaad bloed hebben gezet en bij de groote
Semitische bevolking van Suriname zeker
geen aanbeveling voor hem zullen zijn. Te
zonderlinger is deze benoeming, daar er
opzettelijk mede gewacht is, totdat de afge
treden gouverneur, mr. Smidt, den Minister
van advies lieeft kunnen dienen. Het zou
ons zeer verwonderen, als hij den heer
Lohman had aanbevolen.
Thans verneemt het „Hld.", dat aan
de heeren H. Wiegerink c. s., te Groenloo,
door wie voor f 7,000,000 was ingeschreven
op een deel der werken tot aanleg van het
Noord-Oostzee-kanaal, het werk door de
Duitscbe Regeering niet is gegund. Onder
de Duitscbe mededingers waren er die tot
een lager bedrag hadden ingeschreven.
Men schrijft ons uit Anna Paulowna,
dd. 2 dezer:
„Hedennacht woedde boven onze gemeente
een zwaar en langdurig onweder. Te onge
veer half twee ure sloeg de bliksem in de
korenmolen van den heer J. Blankevoort en
in weinig minuten tijds stond deze in lichte
laaie. De brandweer was zoo spoedig moge
lijk tegenwoordig, maar kon slechts dienen
om naburige perceelen te beschermen. Naar
wij vernemen, zijn molen en inventaris ver
zekerd."
Jl. Maandagmorgen kwam per mailboot
te Ylissingen aan de kapitale som van een
half millioen souvereigns, dus zes millioen
gulden, welk bedrag per spoor naar Rusland
vervoerd wordt, als zijnde het bedrag eener
door Rusland gesloten leening.
De schat werd begeleid door twee Engel-
sche heeren en twee ambtenaren der Stoom
dan mijn papa," antwoordde zij. „Gij hebt
hem ook nog gekend dat's waar ookIk
ben later zijn vrouw geworden, terstond toen
ik van de kostschool kwam. Maar vier
weken na ons huwelijk viel hij te Baden-
Baden bij gelegenheid van een harddraverij
van zijn paard en stierf den volgenden dag."
Met groote oogen van verbazing had Lucie
toegeluisterd. „O, boe treurig," zeide zij
hartelijk, „dat spijt mijEn zijt ge nu zoo
eenzaam achtergebleven
De jonge vrouw antwoordde niet; zij haalde
slechts de schouders op, alsof zij wilde zeggen
„Dat's nog lang niet het ergste." Na een
poosje liet ze er vluchtig op volgen, terwijl
ze haar boek weer opnam„Ik ben weer
geëngageerd en ga over vier weken trouwen."
Lucie durfde niet te vragen, met wien?
Hortense deelde haar echter uit eigen bewe
ging mede: „Mijn aanstaande heet van
Wilken en is officier bij de dragonders."
Nu hield ze den blik weer op liaar boek
gevestigd en scheen weldra met alle aan
dacht te lezen. Eindelijk legde zij hare
lectuur uit de hand, leunde met het hoofd
achterover en sloot de oogen. Ook Lucie
ging wat breeder en gemakkelijker zitten;
hare gedachten snelden haar vooruit naar
hare nieuwe woonplaats en langzamerhand
verdiepte zij zich geheel in de toekomst, die
haar wachtte.
Toen zij aan hare nog onbekende, aanstaande
schoonmoeder dacht, overviel liaar een zekere
angst; ze haalde een zakspiegeltje voor den
dag en onderzocht of de roos van gesneden
ivoor wel recht was blijven zitten en de losse
krulletjes op haar voorhoofd niet in de war
waren geraakt. En daarop kreeg zij naald
en draad, om nog gauw een torntje in hare
bruinzijden handschoenen te naaien.
Zoo spoorde liet tweetal zwijgend voort.
Het regelmatig schudden van den waggon
maakte het jonge meisje allengs slaperig, en
bracht liaar eindelijk in diepe rust. Zij werd
niet eer wakker, dan toen mevrouw van
Leeuwen haar de hand op den schouder
legde en zeide: „We zijn aanstonds te
Hohenberg." Lucie kreeg op eens gewel
dige hartkloppingen met sidderende handen
nam zij hare bagage bijeen om den waggon
te verlaten, terwijl Hortense liaar half lachend,
half medelijdend aanzag.
„Ge schijnt erg zenuwachtig te zijn,"
zeide zij.
„Ik heb zoo'n angst," antwoordde de jonge
verloofde.
„Waarom? Hij zal wel met een bouquet
vaart-Maatschappij „Zeeland", alle met een
koppel revolvers gewapend.
De waggon, waarin zicli de kolossale
goudklomp bevindt, werdt te Ylissingen
verzegeld, (M. C.)
Ook „Eskes", de geestige kroniqueur
van „de Avondpost", laat zich hooren over
liet vertrek van dr. Mezger naar Wiesbaden.
Ziehier wat hij schrijft:
„Het is zeker niet christelijk maar ik
vind er toch iets menschelijks in, dat men
kwaad met kwaad vergeldt. Het oud-testa-
mentischeoog om oog, tand om tand, zit
er een weinig ingaroest en negentien eeuwen
van christelijke instructie hebben de edele
wraakzucht bij de menschheid niet vermogen
uit te dooven.
Doctor Mezger ondervindt het nu ook
weder
Deze Europeesche vermaardheid, die zoo
vele Graven en Gravinnen, Prinsen en Prin
sessen, van allerlei landaard, onder den duim
heeft gehad, schijnt zich er een weinig voor
te geneeren om openlijk te verklaren, dat hij
„zijne positie verbeteren kan" en daarom de
vrijheid nemen zal Amsterdam te verlaten.
't Is wel zonderling van een man als
dr. Mezger!
Dat een dominee al in het eerste kleine
dorpje, waar hij blijde was van de Academie
af beroepen te worden, hij een tweede beroep
naar elders, verklaart, dat de gemeente hem
van zijn hart gescheurd wordt, en deze ver
klaring in alle andere dorpen, waar hij later
komt en die hij om gelijke reden weer
verlaat, herhaalt, totdat hij ergens in een
groote stad op zijn gemak en naar zijn zin
zit dat verwondert niemand, omdat men
van der jeugd af aan niet anders gewoon is
en omdat iedereen begrijpt, dat zoo'n zielen
op het perron staan! Niet?"
Lucie bloosde diep. „Neen, dat geloof ik
niet," stamelde zijmaar de gelukkige uit-
drukkig in hare oogen weersprak dit gezegde.
Nu hield de trein stil en zeide Hortense
hare reisgezellin goedendag. „Het zal mij
plezier doen je eens bij mij te zien, Lucie."
„O, ik kom zeker!" beloofde Lucie, half
stikkend van angst, „en nog wel bedankt
voorloopig
Hortense verliet de coupé en stapte het
perron over, aan welks ingang een klein
sierlijk rijtuig haar stond te wachten. Zij
trad op het fraaie paard toe, klopte het op
zijn blinkenden hals, sprong op het hooge
koetsiersbankje en nam de teugels ter hand.
Ze wachtte hier nog even op haar valiesje,
toen twee dames haar voorbij gingen en een
paar bruine oogen vol teleurstelling naar haar
opkeek hare reisgezellin met de aanstaande
schoonmoederDe galant was dus werkelijk
weggebleven! Zij zag haar na. Die oude,
magere dame met die scherpe gelaatstrekken
en die ouderwetsche kasjmirsjaal had haar
met geen enkelen blik verwaardigd. Spottend
trok zij de lippen saam, alsof zij hoorde wat
er van haar gezegd werd.
„Kent ge die dame, kind?"
„Ja, ik heb met haar gereisd maar
eigenlijk kende ik haar reeds van vroeger.
We hebben als kinderen samen gespeeld, en
nu ontmoetten we elkander toevallig."
„Maar dat's een kennis, die ge volstrekt
niet moogt aanhouden! Die mevrouw van
Leeuwen is een dwaas, overdreven schepsel,
ze rijdt zelve, zit boven op een paard, rookt
sigaren
Op dit oogenblik haalde liet vlugge rijtuigje
de heide spreeksters in. Hortense zag een
verlegen, verschrikt gelaat naar liaar opge
heven en de spottende glimlach om haar
mond nam nog toe.
„Ze ziet er ontzettend brutaal uit," hernam
mevrouw Arend. „Ze moest m ij n e dochter
eens zijn
Lucie durfde niet tegenspreken, hoewel
een woord van verdediging haar op de lippen
zweefde. En de tien gulden uit de porte-
monnaie van de gesmade vrouw, die daar in
een wolk van stof vóór liaar op den straat
weg verdween, brandden haar als vuur.
Ze was toch zoo'n lief, goed kind geweest,
en nu zóó?
Ondertusschen joeg het rijtuig over het
slecht plaveisel voort, reed aan het eind van
een straat een poort binnen, die zich aanstonds
achter het voertuig sloot, en hield nu stil
herder, die wachten moet tot men hem
eene betrekking aanbiedt, toch ook leven
en dus eten en drinken moet, waarvoor hij
natuurlijk geld noodig heeft.
Maar een dokter, die geheel vrij is in de
keuze van zijne standplaats, die elk oord
waar het hem niet goed gaat, kan verwis
selen met een waar het wel goed gaat, dit
weêr met een waar het hem beter en ten
slotte zelfs met een waar het hem opperbest
gaat dat zoo'n dokter er ook al doekjes
omwindt, als hij eene stad verlaat, omdat
hij er ergens anders meer verdienen kan of
aangenamer leven kan hebben dat klinkt
inderdaad al heel vreemd.
En toch, de algemeene indruk is hier, dat
hij er wel degelijk doekjes omwindt, iets
wat bij hem anders minder dan bij eenig
ander geneeskundige tot zijn vak behoort.
Mijn hemel, hij heeft ons toch nooit willen
wijsmaken, dat hij zijn beroep uit pure
menschenliefde dreef, wat hier trouwens geen
enkele professor doet er zijn er zelfs
wel, die den aan den wand der anti-chambre
aangekondigden visiteprijs laten incasseeren,
alvorens de patiënten het heiligdom van den
esculaap betreden mogen.
Maar waarom komt dr. Mezger er dan
niet openlijk voor uit, vraagt men zich af,
dat de hem gedane aanbiedingen zóó schitte
rend waren, dat hij als man en vadar ze
niet mocht afslaan. Daar steekt toch niets
onedels indat mocht hij toch gerust zeggen,
vooral in een stad als de onze, waar opeen
gestapelde millioenen voor den gelukkigen
bezitter volstrekt geen argument zijn om
pogingen na te laten er nog een millioentje
bij te verdienen; waar ge de rijkste inge
zetenen dagelijks met versnelden pas naar
de beurs kunt zien gaan om daar zaken te
voor een huis, door overoude, hooge olmen
omringd. Voor de open deur wachtte een
oud heer met zilver wit haar en uiterst net
gekleed, de reizigster op. Hij leunde op
een stok en stak de jonge dame de bevende
hand toe. „Welkom, Hortense! Goed, dat
ge weer thuis zijt!"
„Goedendag, grootpapa!" antwoordde zij,
en hem onder den arm nemend, voerde ze
hem de groote, koele gang binnen en ver
volgens een kamer gelijkvloers, het elegant
vertrek van een edelman uit den ouden tijd:
Kostbaar ingelegde meubels met bronzen
ornamenten; aan het venster, dat op den
tuin uitzag, de zorgstoel met verschoten
brokaat overtrokken, op de kleine tafel daar
vóór de courant en de zware gouden snuif
doos naast den Almanach de Gotha. Dikke
wollen gordijnen voor deur en venstersaan
de muren schilderijen, tooneelen uit de
bevrijdingsoorlogen, een portret van Koningin
Louise, omringd door hare kinderen, een
menigte familieportretten, gepoederd en met
staartpruiken, en later sierlijk h la Titus
gekapt. Een standaard met fraaie meer
schuimen pijpekoppen; een opgezette jacht
hond vóór den tot aan de zoldering reikenden
spiegeltwee wapenrekken met oude, kostbare
geweren en een ruiterstandbeeld van den
Duitschen Keizer, half achter een lauwer
krans met een breed lint verborgen. Een
stikkende warmte en een dikke tabakswalm
kwamen de binnentredenden tegemoet.
„Gebruikt ge een kop chocola?" vroeg de
oude lieer, terwijl hij bij den haard plaats
nam aan een tafeltje, waarop een met een
adellijk wapen versierde, half geledigde kop
stond, naast een juist opgezet schaakspel.
„Dank, grootpapa!" Ze bleef stil voor
hem staan.
„Hoe is 't afgeloopen, Hortense?"
„O, vrij goed. De zaak is geschikt, maar
't heeft mij veel gekost. Papa is al op weg
naar Zwitserland. Hij wil te Genève gaan
wonen."
„Hortense, zeg mij de waarheidhoeveel
is het? Kondt gij nog al zijn schulden vol
doen? Was het nog niet te laat? Is er iets
publiek geworden? Dat zou alleronaan
genaamst zijn, Hortense! Heeft Wirth
zich tevreden laten stellen?"
„Met geld krijgt men alles gedaan, groot
papa!" zeide zij achteloos.
„Vertel mij alles ronduit! Hoe groot is
het offer, dat ge hebt moeten brengen?"
„Zoo groot, dat ik Dillendorf ten verkoop
heb gesteld 1" (Wordt vervolgd.)