HËLDERsrne
EN NIEIIWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad yoor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 121.
Zondag 7 October.
Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
3) Hortense en Lucie.
W ij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdvertentiënVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager.
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Binnenland.
Te Amsterdam zal op verschillende
plaatsen het adres ter teekening liggen, dat
door de Kiesvereeniging AmstelsBurgerij
aan de Regeering zal worden gericht, met
verzoek de van Rijkswege op het Noordzee
kanaal geheven wordende haven- en kanaal-
gelden af te schaffen.
Onze beroemde landgenoot, de hoog
leeraar Donders uit Utrecht, is jl. Donderdag
in het huwelijk getreden met mej. Brahmine
Hubrecht, dochter van den Secretaris-gene
raal van het Ministerie van Binnenlandsche
Zaken. Bij de voltrekking van de echtver
bintenis voor den Wethouder van den burger
lijken stand ten Raadhuize waren o. a.
getuigen de heer Van Tienhoven, lid van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal en burge
meester van Amsterdam, benevens twee hoog
leeraren aan de Rijks-universiteit te Utrecht.
Dr. Mezger wordt niet, zooals vele
denken, directeur van het Sanatorium te
Wiesbaden, maar eerste dokter aan deze in
richting, waaraan eerstdaags een directeur
zal worden benoemd.
Op 1 Juni jl. was het volgend aantal
plaatsvervangers bij het leger in dienst:
infanterie 819, cavalerie 103 en artillerie
514, te zamen 1436 man.
Onder den titel //Geen diepte van aarde/'
bevat het weekblad //De Hervorming" de
volgende opmerkingen
Buslcen Huët verhaalt van een spoorrit,
waarop hij Thomas üi Kempis' //Navolging,"
oude bekende, in der haast als reislectuur
bij zich gestoken, doorlas. Pittig als hij
't kon, teekent hij het contrast tusschen de
middeleéuwsche mystieke godsvrucht, die hij
//voelde smachten in zijn hand," op wier
vleugelen hij zich gedragen wist, en dat
ratelen en rinkelen van het voertuig der
moderne nijverheid, dat met hem voortholde
over de ijzeren baan. //Gedurende drie volle
uren terzelfder tijd twee levens te leiden, in
tweeërlei wereld zich te bewegen, tweeërlei
atmosfeer in te ademen!" Als de trein stil
stond werd hij uit de stille kloostercel ge
worpen op 't woelig perron, waar reizigers
Naar het Duitsch van W. Heimbubg.
De oude heer hief zich verschrikt uit zijn
armstoel op. „Dat moogt ge niet doen!"
riep hij uit.
„Daar zat niet anders op, grootpapa! Ik
moest kiezen tusschen de schande of de
scheiding van Dillendorf."
„Die eerlooze schelm! mompelde de
oude man, terwijl hij zich met zijn zijden
zakdoek over het voorhoofd streek. Een lange
pauze volgde. Zij leunde nu, alsof zij zich
vermoeid gevoelde, met stijf toegeknepen
mond tegen den schoorsteenmantel.
„Is er geen brief van Wilken voor mij
gekomen?" vroeg zij eindelijk aarzelend.
„Ja, boven op je kamer," antwooi'dde
mijnheer van Meerfeldt.
Het scheen dat zij verruimd ademhaalde.
„Ik heb in acht dagen geen bericht van hem
gekregen, hoewel ik hein mijn adres te
Berlijn had geschreven. Ik ga naar boven
om mij te verkleeden. En, grootpapa, wat
ik u verzoeken mag spreek niet meer
over Dillendorf, het valt mij zoo hard daaraan
te denken."
„Sedert tweehonderd jaar behoort het aan
de van Leeuwensjammerde de oude heer.
„Hoe is je overleden man daaraan gehecht
geweest! En door dien eerloozen vent moet
het nu verloren gaan!"
Hortense's gelaat werd gloeiend rood. Die
„eerlooze vent" was haar vader. „Ja,"
zeide zij, „ik had ook een gevoel, alsof mijn
hart brak, toen ik den agent last tot den
verkoop gaf. Maar praat er nu niet meer
over t is niet anders."
„Ge hadt hypotheken kunnen nemen."
Zij schudde ontkennend het hoofd. „Ge
weet niet, hoezeer het al bezwaard is. 't Is
immers niet de eerste maal, dat ik naar aan
leiding van dergelijke zaken naar papa ben
gereisd."
„En gij dan nu Hortense, als van Wilken
eens met zijn fortuin was bijgesprongen?"
„Dat zou ik nooit hebben aangenomen!
en koffers met elkander strijdende waren om
den dooi'tocht.
Wel twee levens. Met een stichtelijken
kwartijn in de kloostercel ziedaar de,
bijkans lachwekkend ons schijnende oude
tijd. Met den spoortrein er op uit ziedaar
het heden. Moeten wij der wereld vragen
waarmee zij het houdt?
Zie ginder 'tjufferke, dat een gemakkelijk
romannetje doorbladertgespannen het boek
deel „verslindt" is dus niet de term? Kwelt
haar niet met de vraag, wat ze zegt van
den stijl, van de letterkundige, de zedelijke
waarde. Misschien zelfs moet ge haar niet
naar den schrijver vragen.
Zie dien reiziger, stoomend langs de velden,
jagend door de steden van 't vreemde gewest.
Vraag hem niet, of eenige studie van het
karakter van land en volk hem belang in
boezemde; zijn beurs werd wel armer, zijn
geest niet rijker.
Let op, hoe menig jong gezel uit lager
of uit hooger stand zijn aanstaande ech
telijke woning inricht of schaap-gedwee in
richten laat door welgestelde toekomstige
schoonouders: de schijn, de glans is alles.
Zóó als „'t jufferke, de reiziger, de
jonkman zóó leest, zóó doorreist, zóó
meubelt wel menigeen zijn geestelijk bestaan.
Een andere trits beelden Carlyle noemt
ze na elkaar: De bijen willen slechts
arbeiden in het donker. De plant, als haar
wortels niet bedekt en voor het oog der zon
verborgen zijn, verwelkt. De gedachte werkt
alleen in stilte. Zijn dat beelden van onze
bezigheid? Integendeel. Veeleer half-werk,
als het maar wat vertoont! Uw dienstmaagd
bij wijlen schuiert uw tapijt voor zoover het
zichtbaar is; de werkman aan uw huis, als
't werk maar wat oogt, brengt 's meesters
tijd gaarne luierend zoek. En wij zeiven,
doen wij beter, wij, die in de ernstige,
ijverige opvatting onzer levenstaak zoo dik
werf jammerlijk te kort schieten.
Wat kan er van terecht komen, als onze
zóó oppervlakkige zielen hoogere gevoelens
in zich opnemendankbaarheid, liefde, gods
vrucht
Moest ik naar hem toegaan en zeggen
„Mijn vader is een bedrieger?" Maar ik
zal hem schrijven, en dat wel terstond, dat
ik groote financiëele verliezen heb gehad."
„Dat zal hem opvroolijken," merkte de
oude heer ironisch aan.
„Hij is niet iemand, die hooge eischen
stelt aan het leven."
„Ja, ik weet 't wel, hij eet 's avonds een
boterham met kaas en vindt oesters een
walgelijken kost. Maar toch! Gij hebt
wel is waar het vermogen van je moeder,
maar wat beteekent dit in vergelijking van
Dillendorf en de sommen, die op zoo'n
schandelijke wijs zijn doorgebracht."
„Ik moest u de groeten overbrengen van
mevrouw van Santen," viel de jonge vrouw
hem schielijk in de rede, terwijl ze haar
parasol opnam, om de kamer te verlaten.
„Hortense! Hortense!" riep de oude man
haar na, „zeg eens, waar hebt ge haar
gezien? Hoe zag ze er uit?"
„Ik blijf niet lang weg. Maar één rustig
halfuurtje
Zij sloot de deur en begaf zich door een
groote gang naar de breede houten trap, die
naar boven voerde. Een niet meer jonge
kamenier opende op den langen corridor een
deur en zij trad nu haar eigen woonkamer
binnen. Het was een ruim, hoog vertrek
met zware balken tegen de zoldering, lam-
brizeeringen aan de muren en een rijk ver
guld behangsel uit den ouden tijd. Al de
nieuwerwetsche en gemakkelijke voltaires,
zoowel als het fraai Smyrnasch tapijt, dat
den grond bedekte, maakten daarin eigenlijk
een wonderlijk figuur. De vensters waren
gesloten, en door het olmenloof was de
kamer in een zonderling groenachtig licht
gehuld, dat door zware Turksche gordijnen
nog gedempt werd. Op de groote schrijf
tafel, die schuins in een van de hoeken
stond, lag een brief. Hortense kwam naderbij
en bekeek het couvert, zonder het op te
nemen, legde hoed en parasol uit de hand
en ging met de armen over elkander voor
het levensgroot portret van een man staan,
dat naast de schrijftafel op een schildersezel
Als oorzaak of gevolg van het oppervlak
kig gemoed, noemt de schrijver deze ver
schijnselen: geen ideaal; geen geduld; geen
berouw; geen ontferming.
In de jl. Dinsdag gehouden vergadering
van den Gemeenteraad van Wieringerwaard
waren alle leden tegenwoordig. Na opening
van de vergadering door den Voorzitter
werden de notulen voorgelezen en goedge
keurd. Ter tafel werden gebracht de be
grooting der gemeente, zoomede die van het
Burgerlijk Armbestuur, dienst 1889, welke
na eene artikelsgewijze behandeling werden
vastgesteld, eerstgenoemde in ontvangst en
uitgaaf tot een bedrag van f 12,677.21 en
die van het Armbestuur tot een bedrag van
f 2567.41.
Bij de omvraag vestigde de heer Jb. Zijp
de aandacht op het door geneeskundigen
toenemend voorschrijven van het gebruik van
ijs bij zieken. Tot nu toe was dit steeds
in de gemeente te verkrijgen bij den heer
Schenk. Hij meende echter zeker te weten,
dat genoemde heer zijn ijshuis dezen winter
niet weder zal vullen en vroeg, of het niet
op den weg van het gemeentebestuur zou
liggen, te trachten in deze behoefte te voor
zien. De Voorzitter achtte deze zaak van
groot belang voor de ingezetenen en was
gaarne bereid, zich met den heer Schenk
te verstaan, ten einde in eene volgende ver
gadering hieromtrent nadere mededeel ingen
te kunnen doen.
Vervolgens zeide de Voorzitter, dat de
laatste dagen in de gemeente verscheidene
gevallen van roodvonk waren voorgekomen
Hoewel hiervan niet overtuigd, betwijfelde hij
of door de ingezetenen de wet, houdende voor
ziening tegen besmettelijke ziekten, wel ge
trouw werd nagekomenniet allen zullen op de
hoogte zijn van de verplichtingen, hun door
de wet opgelegd. Ter voorkoming van
verdere verspreiding van deze hoogst gevaar
lijke ziekte, achtte hij het wenschelijk, bij
openbare aankondiging op eenige artikelen
der wet te wijzen. Niets meer te behandelen
zijnde werd de vergadering gesloten.
(Alkin. Crt.)
was geplaatst.
Een onbeschrijfelijk droevige uitdrukking
lag in hare oogen. „Een eerloos man!"
mompelde zij„'t is zoo hard, zoo vreeselijk
hardEn toch weet niemand beter dan ik,
dat 't waar is!" Hare stem was allengs
luider gewordenze drukte de handen tegen
de slapen, de laatste woorden klonken als
een jammerklacht.
Ze zette zich neder op den stoel voor de
schrijftafel en wierp nogmaals een blik op
den brief. Ééns stak zij er de hand naar
uit, jnaar trok haar weer terug en bleef een
geruimen tijd onbeweeglijk zitten. Eindelijk
opende zij het couvert en las den inhoud.
Reeds na de eerste regels richtte zij zich
uit hare onverschillige houding op, en hoe
verder zij las, des te meer steeg haar het
bloed naar de wangen. Nog eens las zij
alles over en lachte hardop. „Natuurlijk!"
zeide zij met flikkerende oogen, „'t al te
dwaas, 't is om zich dood te lachen!" Ze
sprong op en vloog met den brief in de
hand de gang door en de trap af naar de
kamer van den ouden heer.
„Een nieuwtje, grootpapa!" riep zij met
gedwongen opgeruimdheid. De oude heer
had in zijn leunstoel gedommeld en zag haar
slaperig aan.
„Een nieuwtje? Een goed, wil ik hopen,
Hortense?"
„Ja, zeker, grootpapa mijn engagement
met van Wilken is af!" Ze lachte weer, en
beefde toch alsof ze de koorts had.
„Maar, Hortense, dat is voorbarig van je,
dat is een overdreven gevoel van kieschheid
Wat gaan hèm al de praktijken van je vader
aan? Wat ik je bidden mag, Hortense, stuur
dien brief niet weg, laat het niet zóóver
komen
„Ik?" riep zij luid. „Hij verbreekt onze
verloving, hier staat het zwart op wit
ziedadr! Zeker heeft hij het een of ander
met papa uitstaande gehad; hij drukt zich
zoo onbestemd, zoo omzichtig uitIk denk
dat papa, zooals hij al meermalen gedaan
heeft, zijn geluk nog eens in het spel wilde
beproeven. Misschien is hij daarbij betrapt
Aan de Burgervlotbrug is jl. Maandag
eene ringrijderij gehouden met paard en
tilbury, bij gelegenheid van de kermis te
Burgerbrug. Door tien paarden werd aan
dezen wedstrijd deelgenomen.
De prijs werd gewonnen door den heer
A. Nottelman, te Petten, en mej. T. Nobel,
te Zijpe; de eerste premie door den heer
K. Eriks en mej. E. Egberts, beiden te
Pettenen de tweede premie door den heer
J. Verduin en mej. Rus, te Burgervlotbrug.
Donderdag 11 dezer herdenkt de heer
K. S. Van der Meulen, predikant bij de
Doopsgezinde gemeente te Oude- en Nieuwe
Niedorp, den dag, waarop hij vóór 25 jaren
de evangeliebediening aanvaardde.
De Gemeenteraad van Purmerend heeft
besloten tot heffing van wik- en weegloonen,
markt- en staangelden, naar het tegenwoor
dige tarief, ook na 31 December 1888.
Voor de Rechtbank te Leeuwarden heeft
terecht gestaan een vrouw van 36 jaren,
arbeidster te Tietjerk, ter zake dat zij, toen
de deurwaarder der directe belastingen met
twee commiezen bij haar kwam, om, wijl zij
de verschuldigde personeele belasting niet
kon betalen, haren inboedel in beslag te
nemen dien deurwaarder uitgescholden
heeft voor „smeerlap" en „afzetter".
Zij verklaarde voor de Rechtbank, dat zij
erg zenuwachtig was geworden, toen het
weinige goed wat ze had, opgeschreven werd
en zeide: „Het zal wel zoo zijn, heeren,dat
ik het gezegd heb, maar ik was mij niet
meer meester."
Terwijl die vrouw dit zeide, begon zij te
beven en te schudden, bijna machteloos viel
zij op de bank neer, en hield haar bevende
handen in den mond.
De substituut-officier van justitie, mr. Van
Outeren, vorderde haar schuldigverklaring,
omdat zij die beleedigende woorden tegen
een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening
zijner functie geuit had, maar vroeg tevens,
dat haar het minimum straf zou worden
opgelegd, namelijk 50 cents boete.
De Rechtbank heeft haar daartoe veroor
deeld.
of dat zou al heel komiek zijnhebben
juist Wilken's vrienden het uitgebracht!
't Is bespottelijk, nietwaar, grootpapa? Ik
begrijp niet, dat gij
De oude man greep hare driftig opgeheven
hand. „Hortense, mijn best, mijn arm kind,"
zeide hij op teederen toon, „wees in 's hemels
naam toch bedaardTrek je die zaak maar
niet aan! Schrei maar niet! Wie je zoo
gemakkelijk opgeeft, is geen traan waard."
„Ik schrei ook immers niet!"
„'t Is waar, kind, 't zou beter zijn als ge
't wèl deedt! Je overleden moeder, mijn
arme Agnes, kon altijd al haar verdriet in
tranen luchtgeven. Maar neen, Hortense,
lach niet zoo, dat kan ik niet hooren! 't Is
onnatuurlijk!" ging hij angstig voort, toen
de jonge vrouw 't opnieuw uitbarstte. „Ge
weet wel, dat ik nooit van Wilken heb
gehouden, en gij zijt nog jong en schoon
genoeg de rechte Jozef zal nog voor je
komen
Zij lachte nu niet meer en wendde zich
naar de deur, terwijl ze beide handen voor
de ooren hield.
„Blijf nog wat hier!" riep hij haar na.
Zij schudde echter ontkennend het hoofd
en snelde naar hare kamer terug, zonder zich
aan het bezorgde roepen van den ouden heer
te storen.
Hij streek zich ontroerd en bevend met
den zakdoek over het gelaat, stiet opstaande
het kopje met het wapen om, waaruit hij
veertig jaren had gedronken, zoodat het in
scherven op den grond viel, en trok zóó
hard aan het schelkoord, dat hij den kwast
in de hand hield.
„Laat Mademoiselle Bertin hier komen!"
riep hij den knecht toe. En weldra verscheen
een kleine, gezette vrouw, het vollemaans
gezicht bleek van schrik en zóó buiten adem,
dat ze geen woord kon uitbrengen. „Bertin
kreet hij, terwijl hij haar arm met beide
handen omklemde, „Bertin, haast je tochl
SchielijkMadame is wanhopig ze heeft
slechte tijdingen gekregen mijn aanstaande
schoonzoon, weet ge
(Wordt vervolgd.)