HELI»ERS€HE EN NIEITWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1888. M. 141 Vrijdag 23 November. Jaargang 46. Uitgever A. A. BAKKER Oz. 23> Hortense eu Lucie. „Wij huldiger liet goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per kwartaal0.70 franco per post0.90 BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der AdvertentiënVan 14 regels 40 cents, elke regel metr 10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant. Binnenland. „Wees een zegen/' is de titel van een hoofdartikel, van de hand des heeren E. Snellen, in het. weekblad „De Hervorming*. Na de herinnering aan 't halve eeuwfeest van Neêrlands herboren volksbestaan in 1863, eindigt de schrijver aldus: „Onze vader- landsche bodem had in die 25 jaren, sedert verloopen, rust van buiten landsche vijanden, niet alzoo van de binnenlandsche vijandin onzes volks, de jeneverpest. Moge in de laatste jaren door de drankwet, het kwaad eenigermate verminderd zijn, het blijft meer dan iets andera de wonde plek onzer volks welvaart. Meenen wij, misschien niet wel eens al te spoedig, dat wij volslagen machte loos tegenover die vijandin staan? Invloed rijken, hebt gij wel eens onderzocht, op welk uur in uw woonplaats de herbergen open gaan? En indien gij misschien hebt ver nomen, dat. het een zeer vroegtijdig uur is, hebt gij wel eens overwogen, welk een ramp dit voor den werkman blijkt? Is er bij uw Gemeenteraad niets aan te doen? Lezers, lezeressen, weet gij, dat er voor hen, die bezwaar hebben tegen de bindende gelofte van de Vereeniging tot Afschaffing, een Volksbond bestaat, die om den wille van de goede zaak, dringend vraagt om uw steun? Maar genoeg, te veel misschien reeds in bijzonderheden afgedaald. Gevoele ieder onzer slechts, dat ook op hem, ook op haar gerekend is in dezen strijd." Dan zal hij, dan zal zij in deze doen wat de hand vindt om te doen met liefde en met lust. Als over 25 jaren het eeuwfeest onzer onafhankelijkheid wordt gevierd, laat dan van Nederlands bewoners niet gezegd worden toegenomen in aantal, namen zij in gehalte af! Dat zal, dat kan niet zijn, indien wij onze verantwoordelijkheid gevoelen tegenover elkander. Wees onrein, onverschillig voor het hoogste, zelfzuchtig, en de smetstof van uw kwaad tast anderer zieleleven aan. Daaren- Naar het Duitsch van W. Heimburg. Lucie zeide niets meer. Met den middag trein vertrokken zij. Op het oogenblik, dat hij te Kollenberg stilhield, vroeg Hortense: „Het zal je tocli niet hinderen, dat je vroe gere galant hier woont?" En zonder het antwoord af te wachten, liet zij er op volgen „Zeker niet. Ge hieldt immers toch niet van hem." Lucie keek den anderen kant uit. „Ik zou niet hier zijn gekomen," zeide zij met bevende stem, „als ik niet wist, dat gij mij wezenlijk noodig hadt." „Zéér noodig zelfs!" En Hortense wuifde glimlachend en vriendelijk den langen, blonden man toe, die met den hoed in de hand voor den coupé stond, toen hij door den conducteur werd geopend. „Mijn aanstaande wacht mij," zeide zij, het hoofd omwendende, op het punt van uit te stappen. Ze legde al den klem toon op dat „aanstaande". Lucie ontving een verwonderden blik van hemmaar Hortense zeide, terwijl ze zijn arm versmaadde en het meisje bij de hand greep: „Ik heb de vluchteling weer opge vangen. Hoe vaart grootpapa?" Mevrouw Arend zat bij het raam van de huiskamer te breien. Daar was niets in hare omgeving veranderd en zij zelve evenmin alleen zag ze er wat opgeruimder uit, voor namelijk als haar blik op een jonge dame bleef rusten, die vlijtig hakende naast haar zat. Deze had een krachtig, goed ontwik keld figuur, dikke, vlasachtig blonde vlechten en een gelaatskleur als een pioenroos, welke kleur zich ook tot de groote, ronde, met verscheidene ringen prijkende handen uit strekte; breede zilveren armbanden omspanden de allesbelialve fijn gevormde polsen, en bovendien droeg liet meisje ook nog een bloedkoralen broche, waaraan een horloge ketting was bevestigd, omstreeks even sterk als de rijtuigkettingen van haar vader, dén grondeigenaar Melmert. Deze jongejuffrouw, die zich overigens in het bezit van een paar zeer goedaardige blauwe oogen mocht ver heugen, was sedert geruimen tijd bij mevrouw Arend gelogeerd, „om haar wat gezelschap te houden,* daar tante Dietje met" haar neef tegen elk huisgezin waar de Cliristusgeest woont, is een bolwerk tegen de zonde. Elk hart van liefde vervuld, is een macht, die grondgebied verovert voor bet Koninkrijk Gods. Iets goeds gaat nooit geheel verloren. Het is een zaad, dat vroeg of laat, soms zeer laat, ontkiemt en vruchten draagt. Roept de demonen niet bij anderen op. Ontketent bij elkaflr de booze geesten niet. Laat ons elkander helpen goed te zijn en goed te doen. Dan, heilrijk mysterie van het geloof, van de liefde, dan, terwijl wij anderen steunen, worden wij zeiven sterker op den duur; terwijl wij hun bijstaan in hun strijd, groeit ons de kracht. Zelf zegenend, wordt men elkander tot een zegen." Uit Amsterdam meldt Eskes o. a. aan „de Avondpost" Of de majoor van den kapitein heeft afge zien, dan wel de kapitein van den majoor; of de adjudant te elfder ure heeft begrepen, dat hij gevaar liep, ook in 't huwelijk onder discipline van den lsten luitenant te zullen staan, dan of deze nog bijtijds heeft ingezien, dat. het nooit goed is zich te mésallieeren daar weet ik altegaar niets van. Maar de aangekondigde huwelijken tusschen deze officieren van het Leger des Heils schijnen niet doorgegaan te zijn. Althans toen ik te half zeven precies mij op Rapen burg aanmeldde, aan de daar gevestigde kazerne van de armee, vond ik dat sombere gebouw nog geheel in het duister en alle deuren gesloten. Nu is een feestmaal in het donker op zichzelf misschien niet te verwerpen, vooral omdat men dan geheel zonder vooroordeel eet en alles dus vermoedelijk lekkersmaken zal; maar de heilsoldaten zijn geene kinderen der duisternis, zoodat, toen geene vroolijke liederen mij tegenklonken, geen licht mij in de oogen scheen, een somber voorgevoel mij zeide, dat ik dit geheele eind voor niemendal geloopen had. zijne kleine woning had betrokken en hier de huishouding voor hem waarnam, zoo ordelijk en goed als slechts in haar ver mogen was. Selma Melmert had echter reeds lang in gunst bij mevrouw Arend gestaan, en zelfs had (leze, toen het gezonde juffertje pas van de kostschool thuis was gekomen, bij gelegen heid van een bezoek op liet een uur van Holienberg gelegen buiten, met de baar eigen openhartigheid tot mevrouw Melmert ge zegd: „Dat zou een goede vrouw voor Al- fred zijn En dientengevolge had zij alles gedaan, om zeer kiescli want kiescli moes ten zulke zaken altijd behandeld worden, be weerde zij het kind voor Alfred en Alfred voor bet kind de noodige belangstelling in te boezemen, en over Selma's bereidwillig heid had zij zich niet te beklagen gehad; maar van haar zoon moest zij het verdriet beleven, dat deze haar zachte wenken niet alleen niet wilde verstaan, maar zich zelfs met die Lucie Walter had verloofd, zonder dat zijne moeder vooraf in staat was geweest, haar oordeel over die keus uit te brengen of hem een woord van waarschuwing toe te voegen. Ja, zoo iets wreekt zich altijd! Juffrouw Selma, die overigens bij het bericht van Alfred's verloving niet flauw was gevallen, maar toch min of meer den omgang met mevrouw Arend vermeden, en als zij boodschappen in de stad kwam doen, haar huis meestal ontweken had, wat deze op liet verlies van eenige vette ganzen en kalkoenen kwam te staan, keerde na het afkomen van het engagement in de moeder lijk geopende armen terug en hoorde de karakterbeschrijving van dat lichtzinnig, pliclitvergeten meisje, Lucie Walter genaamd, hoofdschuddend en met menig: „Neen maar en „Hoe is het mogelijk?" aan. Deze was nog steeds het onderwerp van liet gesprek, dat altijd met dezelfde belangstelling en op gewektheid werd gevoerd. Als Alfred eindelijk maar eens wilde in zien, welk een kleinood hem in plaats van dat trotsche, weggeloopen zottinnetje werd aangebodenMaar 't scheen alsof dat groote, stevige meisje met haar frissclie wangen ijle luclit voor hem was of nu juist dit wel niet, maai* hij had toch nauwelijks een blik voor haar over en meende genoeg te hebben Ik stond daar met twee soldaten: een jonge, lieve en een oude, leelijke soldaat, voor welke laatste liet hard tijd begint te worden om het staande leger te verlaten voor de schutterij. Aan deze beide vrede- lievend-oorlogzuchtige dames gaf ik beleef delijk mijne verbazing te kennen, dat er nog niets te merken was van het aangekondigde bruiloftsmaal. De jongste soldaat keek mij schuchter aan en de oudste, die blijkbaar al menige bataille achter den rug heeft, mat mij van het hoofd tot de voeten, alsof zij vreesdé, dat ik handgemeen wilde worden. Maar antwoord kreeg ik niet. Nu geloof ik wel, dat ik er een beetje wereldsch uitzie, maar dat schijnt me toch niet de juiste manier om iemand te bekeeren: hem boos aan te kijken en geen woord toe te spreken. Maar (lat schrikte mij niet af! Mijn mond heb ik al vroeg geleerd heb ik „ge kregen" om te vragen en mijne rechterhand om mede aan te schellen. Ik deed het laatste het eerst en na weinige minuten verscheen voor de kier van de deur een allerliefst vriendelijk poppetje van een regimentskindje. „Is hier niets te doen, van avond?" vroeg ik aan het lieve meisje. „Ja wel, meneer," antwoordde zij meteen zilveren stemmetje; „om zeven uur." „Hémaar er stond toch in de krant, dat liet bruiloftsmaal om half zeven zou begin nen...." „O, meneer, (lat is van avond niet; dat is, geloof ik, de volgende week. Van avond is het soldaten-bijeenkomst." „En mag ik daar niet bij zijn?" Voordat ze nog „neen" gezegd had, kreeg ik van de oude soldaat (soldaat is tegen woordig evenals schildwacht ook vrouwelijk), die mij zoo boos had aangekeken, een be- keeringsduw vlak boven de heup, die alleen de gedachte bij mij opwekte, dat ik veel liever een anderen duw had. gedaan, als hij haar beleefd goedendag zeide. Hij merkte in het geheel niet of wilde 't niet merken, dat zij met eigen handen allerlei Hevelingsspijzen voor hem gereed maakte, die volgens de verzekering van zijne moeder duizendmaal lekkerder smaakten, dan als zij het deed; het hielp niets dat ze pantoffels voor hem werkte en kousen met dubbele hielen voor hem breide. „Hij schijnt wel willens en wetens blind te zijn!" mompelde zijne moeder verstoord bij zichzelve. En het baatte evenmin dat zij, als hij werkelijk hoed en stok eens uit de hand legde, om de koffie met de dames te gebruiken, zich door het dienstmeisje onder het een of ander voorwendsel uit de kamer liet roepen; het domme schepsel kon dat dwaze lachen maar niet laten, als hare meesteres deftig zeide: Wat is er? Ik kom bij je!" Keerde de moeder dan na een half uur terug, dan vond ze het meisje over haar haakwerk gebogen en hèm in een boek verdiept, ja, zelfs eens met de grootste be langstelling uit het venster kijkende, hoewel daar toch waarlijk niets op straat te zien was, dat de vergelijking met Selma kon doorstaan, vooral als men de ton gouds in aanmerking nam, die zij eens zou erven. Hij moest waarlijk eens een krachtigen opzweeper hebben, dit stond vast; want af gezien nog van alle andere belangen, een dokter zonder vrouw dit ging toch niet op den duur! Zoo zaten zij ook thans koffie te drinken en te beraadslagen, of dokter Alfred al dan niet zou komen. Sedert een paar dagen had hij niets van zich laten zien, en zoo was het boodschappenmeisje reeds in de vroegte naar de Waterstraat gestuurd, om den zoon te verzoeken dien dag eens aan te komen, daar zijne moeder „'t in de keel had." Deze krijgslist was reeds meer dan eens aangewend en van zijn kant met on- verstoorbaren ernst opgenomen. Hij schreef telkens een nieuw zalfje voor, om de keel te smeren, of een onschuldig mengsel voor ontsteking, en als het recept klaar was, had hij zelden den tijd om langer te blijven. Het gesprek liep wederom over Lucie en Selma had juist opnieuw gezegd: „Ja, ze moet vreeselijk verwend zijn!" toen men voetstappen op de trap hoorde en de met Maar het was de oude dame ook volstrekt niet te doen om mij te bekeeren, scheen het, en het andere doel, dat zij blijkbaar had, bereikte zij volkomen, namelijk, dat ik zóó ver op zijde ging, dat zij de deux*, die het meisje voor haar opende, met hare jongere gezellin kon binnentreden. Ik wenschte het meisje goeden avond en de deur viel toe. Daar stond ik, op Rapen burg, met een ongerepte maag, want ik had sedert twaalf uur niets gehad. En zuchtend Heer, waar nu heen! keerde ik op mijne schreden terug en zat weldra tusschen koffie- en bierdrinkende heeren in eene restauratie en overschreed tot mijne ontzetting verre de som van zestig centen, die voor de huidige instandhouding van mijn lichaam op mijn budget was uitgetrokken. „Wat is toch de wereld en al hare genie tingen?" dacht ik, terwijl ik niet bijzonder gretig lepelde in de melkwitte soep, die nooit eenig huismoeder het in 't hoofd zal krijgen, haren echt-amice voor te zetten. En toen ik een halven schelvisch zag opdisschen, prevelde ik: „de wereld is toch nog wel iets." En ik bestelde een roemer wijn. En als ik daarna de ossenhaas zag ver schijnen in gezelschap van een vollen schotel met andijvie, en ten slotte een halveneend- vogel met compote voor mij zag staan al hetwelk ik deed verdwijnen met een goed vertrouwen, alsof mijne vrouw kok in deze restauratie was toen liet ik mij achterover in mijn stoel zakken en fluisterde met innige overtuiging: „Wereld, wat zijt gij schoon!" En toen bestelde ik nog een roemer wijn. Wereld, wat zijt gij schoon! herhaalde ik nog eens bij mijzelven, en al dacht ik ook later bij het afrekenen: wereld, wat zijt gij duur! schoon is zij toch, in hare onein dige verscheidenheid onder de menschen vooral. Nadat ik mijne koffie nog had opgeslurpt, maakte een gevoel van algemeene menschen- ongeduld verwachte persoon binnentrad. „Wel zoo, hebt gij 't weer in de keel?* vroeg hij vriendelijk. „Gij moet u maar in acht nemen, moeder, en die wandelingen na den middag vooreerst nalaten, 't Is hierin den omti*ek te vochtig." „Neen, dat is de oorzaak niet, Alfred! Selma klaagt ook. Selma, haal eens een zilveren lepel en laat je ook in de keel zien Ik meende straks daar ook een paar witte blaartjes te ontdekken." De wangen van het meisje wei'den nog rooder dan gewoonlijk, maar ze bracht het verlangde en opende op zijn verzoek den wel is waar niet kleinen, maar met twee prachtige rijen taixden voorzienen mond. „Alles best in orde!' zeide hij, terwijl hij den lepel uit de hand legde. „Gorgel maar eens een paar maal verder behoeft ge niets te doen." „Hebt ge veel zieken, Alfred?" vroeg zijne moeder. „Neen, weinig." „Waax*om komt ge dan zoo zelden hier?" „Ja, 't is waar, ik ben sedert een paar dagen niet hier geweest! Ik was van huis, om de begrafenis van mevrouw Remmert hij te wonen." „Wel, heb ik van mijn leven!" Verbaasd zag de moeder haar zoon aan. „Bij die gelegenheid waren er zeker veel menschen?" „Ik kwam te laat," antwoordde hij. „Be halve den oppex'houtvester en zijne ixicht heb ik niemand gezien." „Hoe? was hare zuster er dan niet eens riep mevrouw Arend. „Kijk, Selma, zóó is ze nu!" „Als gij juffrouw Walter bedoelt, deze is er wel geweest, maar ik heb haar niet gezien. Ze was zeker boven op de kinderkamer." „Dat is mogelijk! Nu blijft ze daar zeker om voor de kleuters te zorgen? Dan doet ze ten minste iets nuttigs." Hij stond bij het venster; het gesprek hinderde hem. „Misschien wel; ik weet er niets van," antwoordde hij. En daarop zweeg hij beneden op de straat kwam een rijtuig voorbij het was de landauer van den ouden heer vaxx Meerfeldt. Eensklaps greep hij zich aan de venster bank vast. Achterin, naast mevrouw Van Leeuwen, in een hoek gedoken, zat Lucie Walter in diepen rouw; haar krippen voile

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1888 | | pagina 1