HELDERSCHE
EN NIEEWERIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor HoMs Noordertwartier.
1888. M. 143.
Woensdag 28 November.
iJyv Jaargang 46.
Uitgever A. A. EAKKER Cz.
Bekendmaking.
26> Hortense en Lucie.
„Wij huldiger
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdvertentienVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
De Burgemeester der gemeente Helder
brengt ter kennisse, dat door den heer H.
BITTER Sr., Geneesheer en Verloskundige
alhier, nog eene zitting zal worden gehouden
in de Bouw zaal naast het Algemeen Wees
huis, tot kostelooze inenting en herinënting
met pokstof, op Donderdag den 29 No
vember e. k., des namiddags ten één ure.
Het medenemen van geboorte-bewijzen
van de kinderen wordt zeer wenschelijk
geacht.
Helder, 26 November 1888.
De Burgemeester voornoemd,
C. A. BEUKENKAMP.
Kijkjes over 't wereldrond.
22 November.
Er is heden slechts vijf dagen na den
gewichtigen herinneringsdag van 17 No
vember alle aanleiding èn om het gewone
veertiendaagsche Kijkje ditmaal aan ons eigen
Nederlandsch plekje op het wereldrond te
wijden, èn om dezen keer den rondblik door
een terugblik te vervangen. Terug naar de
beslissende dagen van November 1813, nu
vijf-en-zeventig jaar herwaarts, toen ons
vrijheidlievend volk door de afschudding
van het Fransche juk zijne nationale zelf
standigheid en zijn rang onder de Rijken
van Europa wist te herwinnen. Een eenigs-
zins volledige schets van het verloop dier
gewichtige gebeurtenis zou te veel van onze
ruimte vergen; slechts een greep hier en
daar uit de officiëele bescheiden dier dagen
moge hier enkele karakteristieke personen
cn toestanden in herinnering brengen. Wat
wij uit die bescheiden mede wenschen te
deelen, vormt als 't ware de brandpunten
van het groote geheel.
Vooreerst dan onze feitelijke samensmelting
Naar het Duitsch van W. Heimburg.
Lucie keerde naar hare eigen kamer terug.
Hier ging ze op den rand van haar bed
zitten en herhaalde zacht de woorden, die
ze zoo even gehoord had: „Dat dwaze
meisje 1
Na een half uur kwam Hortense bij haar.
„Slaapt ge al?' vroeg zij. „Waar blijft ge
toch? Ge vergeet geheel je plichten als
duenna. Nu Lucie," ging zij voort, zich
op de breede vensterbank plaatsende, „nu is
't afgesproken: over vier weken zullen we
trouwen Ze zuchtte daarbij wonderlijk
en begon toen te neuriën. Lucie wist wat
dit beteekende: als zij zong, was ze inwendig
boos en was er een storm in aantocht.
„Al over vier weken? En zijt gij het
daarmede eens?"
„O ja, schat! We zullen een bezoek bij
zijne moeder gaan afleggen en dan ons idyl
lisch leven op Woltersdorf beginnen. Ik
stel voor, dat gij en ik ons lammetjes aan
schaffen met rozeroode linten en herders-
staflen en dan kan hij op de fluit blazen
O, zoo aardig en prettig. Enfin, mijn vonnis
is nu ééns geveld!"
„Ik zeg nog eens," hernam Lucie bezorgd,
„maak een eind aan die zaak en beken hem
ronduit: „ik houd niet van je ik wil je
niet ongelukkig maken!"
„Liever diep rampzalig met hèm, dan de
menschen nog eens over mij te laten praten
zeide Hortense tandenknarsende, als het ware.
„Ik behoef alleen maar aan Van Wilken te
denken, als hij hoort dat het engagement
van mijnheer Weber en mevrouw van
Leeuwen af isIk zie hem vóór mij, ernstig
zijn knevel opstrijkend en mompelend: „Ja,
dat kan niet anders, ik heb 't wel geweten
Neen, dan liever morgen aan den dag
in het ongeluk!"
De kleine hand, die Lucie had gegrepen,
balde zich tot een vuist.
„Ik heb nog geen zekerheid, dat 't toch
niet zóó zal afloopen," ging zij voort. „Groot
papa heeft mij wel gezegd, dat hij Waldemar
niet onkundig had gelaten, dat papa een
lichtzinnig mensch wasmaar dat hij dat
hij nog erger is dan dit, vond hij niet noodig
hem te vertellen, en ik, ik ben zoo lafhartig,
met het groote Fransche Keizerrijk in het
jaar 1810. Lodewijk Napoleon, de „lamme"
Koning van Holland, had kroon en scepter
neergelegd ten behoeve van zijn oudsten zoon.
Nu meende men te Parijs niet langer met
de inlijving te moeten wachten. „Holland,"
schreef de Minister van Buitenlandsche Zaken
in een verslag aan den Keizer, dat volgens
Thiers door Napoleon zelf zijnen staatsdienaar
was gedicteerd, „Holland is als eene uit
vloeiing van Frankrijks grondgebied, het is
de volkomene afronding van het Rijk. Om
den Rijn geheel te bezitten, moet Uwe
Majesteit tot aan de Zuiderzee gaan. Alsdan
zullen alle stroomen, die in Frankrijk ont
staan, of die de grenzen besproeien, het tot
aan de zee toebehooren. In vreemde handen
de monden van den Rijn, de Maas en de
Schelde te laten, is daaraan uwe eigene
wetgeving onderworpen te maken, is de handel
en nijverheid uwer Staten cijnsbaar maken
aan den bezitter van die monden, is een
vreemden invloed toe te laten op datgene,
waaraan voor het geluk uwer onderdanen
het meest gelegen is. De vereeniging van
Holland is ook noodzakelijk om het stelsel
des Rijks volkomen te maken, vooral sedert
de bevelen van den Britschen Raad van
November 1807. Twee malen sedert dat
tijdstip is Uwe Majesteit verplicht geweest,
hare grenstollen te sluiten voor den Hol-
landschcn handel, en door dien maatregel is
Holland afgezonderd geworden van het Rijk
en het vasteland. Na den vrede van Weenen
had Uwe Majesteit het voornemen, de ver
eeniging ten uitvoer te brengen, zij werd er
van teruggehouden door oorzaken, welke nu
ophouden te bestaan. Zij vergenoegde zich
met weerzin met het verdrag van den
14den Maart, hetwelk de kwalen van Holland
verzwaard heeft, zonder andere inzichten van
Uwe Majesteit te vervolgen. Nu is de slag
boom, welke haar terughield, van zelf op
geheven. Uwe Majesteit is het aan haar
ik kan het niet. Nu, misschien zijn er wel
een paar goede vrienden, die hem het moeras
laten zien, waarop de bloem is gegroeid,
die hij voor zich wil plukken. En dan
dan weet ik niet, Lucie, wat er gebeuren
zal."
„Zal ik eens met hem spreken?" vroeg
het meisje. „Ik ben overtuigd, dat hij alles
weet, en dat gij je noodeloos ongerust maakt.
En zelfs, in het geval hij het nu eerst hoorde
hij heeft je immers lief, Hortense, en de
naam van je vader zal je in zijne oogen
niet benadeelen."
„O, gij kent de mannen niet! IJdelheid
en egoïsme, dat zijn hun hoofddeugden!
Neen, spreek maar niet met hem, ik wil
't niet hebbenlaat het noodlot maar
zijn gang gaan. Als g ij mij maar niet
verlaat, Lucie!"
„Laten we liever zéggenals gij mij maar
niet verlaat, Hortense!" antwoordde het
meisje. „Gij zijt mijn eenige steun op de
wereld."
„Neen, waarlijk niet, mijn muisje!" flui
sterde de jonge vrouw teeder, „ik kan mij
geen leven denken zonder u."
„Ik wil mij ook nuttig maken bij je," be
loofde Lucie. „Gij zijt toch niet geschapen
om te werken, ik zal je alle lasten van de
schouders nemen, al de kleine huishoudelijke
zorgen, die men niet aan de dienstboden
kan overlaten. Ge zult geen enkel dorentje
voelen; alleen de rozen zullen voor je
bloeien."
Hortense lachte. „Wat wilt ge dan doen?
's Morgens thee- en 's middags na het eten
koftieschenken? Verder weet ik niets, wat
ge op je kunt nemen, dan de reusachtige
taak om mij het leven te helpen dragen,
en die kunst verstaat ge goed, mijn liefste. Nu,
morgen vertrekt hij voorloopig, om zijn huis
voor mijne komst in gereedheid te brengen
zooals hij zegtmisschien zal hij de Amor-
tjes aan het plafond van de zaal, die hun
ronde beentjes zoo vergenoegd in de lucht
steken, opnieuw laten vergulden en de ou-
derwetsche gebeeldhouwde meubels met ge
bloemde zijde frisch overtrekken. Ook zal
hij nog allerlei oude souvenirs en minne
briefjes willen verbranden
„Maar, Hortensezeide Lucie, half lachend,
half verontwaardigd. „Ge beoordeelt hem
al bijzonder vleiend, moet ik zeggen l"
Rijk verschuldigd, van deze omstandigheid
gebruik te maken, die zoo natuurlijk de ver
eeniging na zich sleept. Er kan geen gun
stiger oogenblik voor de uitvoering harer
inzichten bestaan.
„De vereeniging van Holland met Frankrijk
is het noodzakelijk gevolg der vereeniging
van België. Zij volmaakt het Rijk van Uwe
Majesteit, de uitvoering van haar stelsel
van oorlog, staatkunde en koophandel. Dit
is een eerste stap, maar een noodzakelijke
stap tot herstel uwer Marine. Om kort te
gaan: dit is de gevoeligste slag, die Uwe
Majesteit Engeland kan toebrengen."
Daar kwam de aap uit de mouwEngeland
moest vernederd, desnoods ten koste van
Nederlands ondergang. Door die politiek
was drie jaar later, in 1813, te Amsterdam
alle handel en bedrijf te gronde gericht
onder den Franschen druk. Vreeselijk was
dan ook de weerwraak, die men er nam,
toen eindelijk de ure der verlossing sloeg.
De woningen der Fransche administrateurs
werden geplunderd, hunne boeken vernield,
hunne douanehuisjes langs den IJkant in
brand gestoken. Het was de 16de November.
Waar moest dat heen? Orde was er noodig
als brood, en er kwam orde. Voor een
vergadering van vier-en-twintig notabelen
ten Raadhuize te Amsterdam hield de edele
schutterskapitein Falck dien avond de vol
gende rede, die ten allen tijde als een toon
beeld der warmste vaderlandsliefde zal gelden
„Het is noodeloos, den toestand der stad
voor u open te leggen. Verlaten door de
hoofden van het Fransch Bestuur (God geve
dat zij er nimmer wederkeerenzijn alle
banden van gezag losgemaakt. Het wild
gedruisch daarbuiten, de vlammen die ten
hemel stijgen, toonen luider dan ik het ver
mag den algemeenen nood. Nog kunnen
wij de woeste menigte beteugelen; maar
straks zal zij hare krachten kennen en het
gevaar niet meer tellen. Dan wordt de dag,
„O, kind," hernam de jonge vrouw
geeuwend, „daarvan hebt gij geen idee! Ik
heb een neef bij het een of ander gardere
giment, en deze heeft drie volle dagen vóór
zijn huwelijk noodig gehad, om al die her
inneringen aan zijn vroolijk leven als jong
gezel te vernietigen. Bij slot van rekening
vergat hij een kleine photographie, en door
dat portretje was het bijna tot een scheiding
tusschen het jonge paar gekomen. Daarmee
is geen gekscheren." Zij liet zich van de
vensterbank afglijden en geeuwde opnieuw.
„Ik ben erg moe. Slaap wel, Lucie!"
„En vertrekt mijnheer Weber morgen al?"
„Al? Goddank! Zoo'n galant is vreeselijk
vervelend. Goedennacht, Lucie!"
Ze gaf het meisje een kus op het voor
hoofd en verliet de kamer.
„Hoe treurig!" dacht de achterblijvende.
„Die arme Hortense zoo arm aan liefde
en idealen, niet in staat aan iets reins en
edels te gelooven!"
Den volgenden dag in den namiddag ver
trok Weber, nadat hij dokter Arend 's mor
gens een bezoek had gebracht. Bij zijne
terugkomst zag hij er recht opgeruimd uit.
„Hij is nog altijd dezelfde goede, fatsoen
lijke vent," zeide hij aan tafel, maar zweeg
schielijk, toen zijn blik op Lucie viel, die
met neergeslagen oogen tegenover hem zat.
Hortense liet zich bij het afscheid door
hem op het voorhoofd kussen en noemde
bem „lieve Waldemar!" Zijn gelaat ver
ried duidelijk de droefheid, dat hij haar
moest verlaten. „Tot weêrziens!" zeide hij
ontroerd. „Ik hoop je vroolijk en gelukkig
terug te zien!" en Hortense riep hem
na: „Vergeet vooral niet, den stal voorden
goudvos in orde te laten brengen? Hij is
gewoon alleen te staan!' Zij stond bij de
open voordeur en keek bij deze woorden
naar den paardenstal, waar zich de fraaie
kop van haar lieveling aan den ingang ver
toonde, en dit gezicht wekte zoozeer bare
belangstelling, dat zij niet eens lette op het
wegrijden van het rijtuig, waarin een paar
smachtende oogen tevergeefs een laatsten
blik van haar hoopten op te vangen.
Mademoiselle Bertin, die in hare kamer
voor het venster zat, schudde het hoofd. Zij
bad eerst dien ochtend gehoord, dat het hu
welijk over een maand voortgang zou hebben
en dat Lucie de uitverkorene was, die de
die de eerste van ons geluk moest wezen,
het begin van nieuwe ellende. Het gemeen
kan door kogels en bajonetten worden uit
eengejaagd; maar voor anderen dan voor
medeburgers moeten onze kogels en bajonetten
zijn, en het volk, uiteengejaagd, is niet tot
bedaren gebracht. Het gezag alleen kan het
onderwerpen, de rust herstellen, en bloed,
dat ons dierbaar is, sparen. Zoolang dit
volk meent geregeerd te zijn door Franschen,
die de vloek des Hemels vervolgt, zoolang
zal de wanorde duren, grooter, ijselijker, ja
ten laatste alles meester worden. Maar toont
het een vaderlandsch bestuur aan het hoofd
dezer stad; laat het namen hooren, die het
oude ontzag en vertrouwen doen herleven:
Van der Hoop, Van Boetzelaar, Elias, en
anderen met hen, die klank alleen zal reeds
eerbied inboezemen en het uitzicht op betere
tijden openen. Dus zal de hoop ontluiken;
en met haar de kalmte; bandelooze woede
zal voor zachter gewaarwordingen plaats
maken; en duizende armen, die nu slechts
brandstichting en vernieling dreigen, zullen
zich wapenen voor de vrijheid! Aanvaardt
dan de Regeering van Amsterdam, die wij
u opdragen. Of vraagt gij, wat ons daartoe
wettigt? Wij zouden uit naam van het
Fransche Bestuur zelve Elias en Van
Brienen kunnen het getuigen u dit nieuwe
gezag kunnen aanbieden. Maar gij wilt niet,
dat het uit zulk een bron zal vloeien. Al
wat in de stad goed of eer te verliezen
heeft, roept u op om haar te beschermen
tegen den moedwil. Het Vaderland, dat
uit zijn asch herrijzen zal, roept u op, als
de eersten om het te behouden. Voor die
stem wilt gij uwe ooren niet sluiten gij
kunt het niet!"
In dien geest hebben de leiders der bewe
ging van 1813 hun hooge en heerlijke taak
opgevat, zoo te Amsterdam voor de stedelijke
regeering, als in Den Haag voor het Alge
meen Landsbestuur. Omtrent het laatstge-
jonge vrouw naar hare nieuwe woonplaats
zou volgen. Zij zou hier blijven, alleen en
vergeten, zonder ander werk of amusement
dan met den baron te schaken; en ze moest
nog dankbaar zijn op den koop toe, dat
Hortense haar het genadebrood liet eten.
Een ellendig leven! Dat was dus de beloo
ning voor haar trouwEn zelfs, als Madame
eens getrouwd is en kinderen krijgt, dan is
ze in staat op haar onvergelijkelijk kalme
manier uit de hoogte te zeggen„Mijn
waarde Bertin, ik heb alle respect voor je,
maar mijne dochters zullen beter opgevoed
worden dan ik en ik kan je dus niet ge
bruiken."
Inderdaad had Madame reeds iets derge
lijks tot haar gezegd, toen ze eens op een
goeden dag zulk een zinspeling durfde wagen.
„O, die ouderdom!" En ze ging naar
hare commode en haalde uit de onderste
lade een paar stoelkussens te voorschijn
twee wapens vertoonende, met den petit-
point op witte zijde geborduurd. Ze waren
voor Hortense's huwelijk met Van Wilken
bestemd geweest. Het eene, dat met het
wapen van den laatsten prijkte, was nu over
bodig geworden en mijnheer Weber bezat
niets, dat men hiervoor in de plaats kon
stellen. De kleine, dikke dame loosde een
diepen zucht: „O, 't is om zich dood te
ergeren! Maar, que faire? Hortense
moet zich dan maar met één kussen verge
noegen
De weken vlogen om. Er waren niet
veel voorbereidingen te maken; het linnen
van het uitzet behoefde slechts in kisten
gepakt en naar het station gezonden te
worden; alles was immers al kant en klaar
geweest. De kostbare kanten sluier, die nog
van Hortense's moeder afkomstig was, lag
gereed om de jonge vrouw ten tweede male
te tooien. Van Gerson was een witzijden
bruidsjapon gekomen, een zachte, souple stof,
die in zware plooien neerviel, en voor de
huwelijksvoltrekking op het gemeentehuis
een zwart kanten robe met een daarbij be-
hoorende mantille en hoed, alles met gitten
als bezaaid.
De baron had al zijne ridderorden op zijn
zwarten rok laten vasthechten, Mademoiselle
haar roodzijden japon met echte, geel geworden
kant nieuwen luister trachten bij te zetten,