HELDERSCHE
EN NIEITWEDIEPER COURANT.
Wieaws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M 150.
Vrijdag 14 December.
Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
32> Hortense en Lucie.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdverteutiëuVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Binnenland.
In de vorige week is te Maagdenburg
weder de jaarlijksche overeenkomst onder
teekend voor het vervoer van schapen naar
Londen en wel met de schepen der „Nord-
deutsche Lloyd", te Bremen. In vroegere
jaren geschiedde dat vervoer over Vlissingen
en Rotterdam, en dus over de Nederlandsche
spoorweglijnen en met Nederlandsche stoom-
booten. De reden waarom dit thans niet
meer geschiedt, is gelegen in de beperkende
bepalingen, die hier te lande noodig worden
geacht op den doorvoer, ten einde den eigen
veestapel tegen ziekte te beveiligen.
De kapitein-ingenieur T. G. Van Scherm
beek heeft jl. Maandag zijn reis naar China
aanvaard, tot het volvoeren van de hem
opgedragen wetenschappelijke zending.
De nieuwbenoemde Gouverneur van
Suriname, Jhr. mr. M. A. De Savornin
Lohman, vertrekt niet, zooals het plan was,
in deze maand, doch in Januari a. s. met
de boot van de Kon. West-Indische Maildienst.
Door het bestuur van den polder
Geestmer-Ambacht (Oosterdijk en Molen-
geersen) is in hare op jl. Dinsdag gehouden
vergadering voor de benoeming van een
timmerbaas voor dien polder opgemaakt een
viertal, bestaande uit de heeren: J. Dekker,
te EenigenburgH. Gerrits, te Heer-IIugo-
waard; J. Molenaar, te Groot-Schermer, en
H. Tauber, te Oude Niedorp.
Het lichten van de spoorboot //Fries
land* is aangenomen door den heer Dirk
zwager, te Maassluis, voor de som van f24,000.
Als eene merkwaardigheid wordt ge
meld, dat in den Alblasserwaard verscheidene
boeren, uitgelokt door het heerlijke najaars-
weder, het vee, dat reeds naar de stallen
was gebracht, weder in de weide hebben
gedaan.
Naar het Duitsch van W. Heimburg.
De jonge vrouw stond plotseling op.
„Zal ik u dat portret eens wijzen, kapi
tein Reuter, waarover we zoo even spraken?"
zeide zij. „Het hangt in mijne kamer."
Zij wendde zich naar de deur, gevolgd
door den officier, die zich wel is waar niets
van eenig portret herinnerde, maar den
stand van zaken nochtans volkomen be-
greep.
„Lucie," verzocht Weber het meisje half-
jluid, „ga met Hortense mede!" Hij hield
i daarbij den blik onafgewend op Rost.au ge
vestigd, die glimlachend en met zijn glas
in het oog, de jonge vrouw nakeek. En er
scheen wel een bijzondere uitdrukking in
dien blik van den heer des huizes te liggen,
want de glimlach verdween op Rostau's ge
laat. Hij ging rechtop zitten en begon weer
met het koord van zijn monocle te spelen.
„Weber, hoe staat het met je beroemde
kegelbaan?" vroeg een van de officieren.
„Doen we niet eens een partijtje?"
„Ik heb er niets tegen, heerenMaar
laten we even wachten. Als ik mij niet
vergis, heeft Rostau plan om op te stappen.
Ik zal hem tot aan zijn rijtuig uitgeleide
doen, en dan
„Nu, dat's duidelijk genoeg!" zeide Rostau
lachend, terwijl zijn gelaat een nog valer
tint kreeg dan gewoonlijk.
„Het doet mij genoegen dat ge mij hebt
begrepen," antwoordde Weber, waarop hij
den knecht, die juist binnenkwam, toeriep:
„Mijnheer Rostau verzoekt zijn rijtuig!" En
nu wendde hij zich tot de officieren, die in
«éne verbazing de beide sprekers aanstaarden
„Het zal mij een eer wezen, de heeren met
mijne equipage naar E. te laten brengen,
tooals het mij steeds een groot genoegen zal
tijn u bij mij te zien, als ge mij zonder
mijnheer Rostau wilt bezoeken."
Een onaangename pauze volgde. Ver-
jchrikt en vragend zagen de jonge lieden
Weber aan.
„'t Is hier de plaats niet, om in nadere
)ijzonderheden te treden," hernam deze.
/Deze volgen later. Hebt maar geduld
„Neen, dat zal niet lang duren," merkte
Rostau op bitsen toon aan, terwijl hij zijn
11 mdsclioenen met de grootste gemoedsrust
t eknoopte. „Ge zult mijn secondant wel
heldering willen geven, mijnheer."
Naar aanleiding van de geruchten, dat
liet Sanatorium te Wiesbaden niet tot stand
zou komen, werden dr. Mezger uit Utrecht
aanbiedingen gedaan. Daarop antwoordde
dx\ La Cave, namens dr. Mezger, dat het
vast is bepaald, dat deze zich te Wiesbaden
gaat vestigen.
Er bestaat plan om te Amsterdam een
afzonderlijk gebouw te stichten voor de ver
schillende Kantongerechten. Het zou moeten
komen op een terrein tusschen de cellulaire
gevangenis en de school aan de Wetering
schans.
Men schrijft uit Amsterdam aan de
„N. llott. Crt.":
„Reeds geruimen tijd zijn hier een tweetal
schilderijen tentoongesteld, zeer geschikt om
de toch al niet gunstige reputatie der Duitsche
schilderkunst ten onzent, den nekslag toe te
brengen. Ik bedoel Félicie, van prof. Graef,
en Levensmoeden, van zekeren Neide. Te
oordeelen naar het druk bezoek, dat aan de
expositie ten deel valt, zal mijne meening
wel niet op algemeene instemming kunnen
rekenen, en ik hoor al vragen of dan aan
geen van beide stukken eenige verdienste
moet worden toegekend. Nu, voor kunst
werken houd ik ze niet. Prof. Graef wordt
geroemd als virtuoos in de „vleeschkleur".
Hij heeft net zoo lang gewurmd, tot hij het
recept gevonden had van een zeker vleesch-
parelmoer, en met dat mengsel schildert hij
nu naar hartelust naaktheden. Raakt de verf
op, dan zorgt hij weer voor nieuwen voor
raad. Ik wil niet twisten over het al of
niet natuurlijke van de door hem uitgevonden
vleeschkleur.
Aangenomen, dat hij in deze werkelijk
een geheimmiddel ontdekt heeft, dan staat
hij toch nog niet hooger dan een meester
schilder, die een paneel op oogbedriegelijke
„Met genoegen
„Tot weerziens dan!" Het volgendoogen-
blik was Rostau verdwenen.
„Hij had te veel gedronken, mijnheer
Weber," verontschuldigde een van de offi
cieren hem, terwijl de tweede Rostau nasnelde.
„Hij is een lasteraar! Een onbeschofte
vent!" antwoordde Weber.
„Zijn houding tegenover mevrouw was
wel is waar onbegrijpelijk, ik zat als op
heete kolen," hernam de ander. „Neem ons
toch niet kwalijk, mijnheer Weber, dat wij
zoo 't was een dolle inval van ons!"
„Wel ga zitten!" Hij schelde en
beval de kegelbaan in orde te brengen. En
toen begaf hij zich naar Hortense's boudoirtje.
„Kegelt ge, Reuter? We staan gereed naar
beneden te gaan."
De kapitein boog voor de dames en volgde
den heer des huizes.
„Mag ik mij ter uwer dispositie stellen,
Weber?" vroeg hij, de sigaar nemende, die
deze hem aanbood.
„Dat wilde ik je juist verzoeken."
„Hoe is 't afgeloopen?"
„Ik heb hem eenvoudig de deur uitgezet."
„Diebrutale vlegel!" mompelde de kapitein.
„Verbeeld je, Weber, je vrouw dacht, dat
ik tegelijk met Rostau was gekomen Ik
heb haar maar in dat denkbeeld gelaten, om
niet eenig vermoeden bij haar te doen op
komen; want ze mag er niets van weten,
niet waar?"
„Volstrekt niet!" riep Weber. „Maar 't
is merkwaardig, Reuter, dat juist toen wij
samen overlegden, hoe ik dat heer het best
zou kunnen snappen, hij hier als uit de
lucht komt vallen!"
„Dus pistolen, Weber?"
„Natuurlijk! Verder laat ik alles aan je
over. Luitenant van Witkerken is met
hem meegereden, merk ik," liet hij er op
volgen, toen hij, met den kapitein over het
natte kiezelzand naar de fraaie kegelbaan
gaande, slechts twee officieren zag staan, die
zacht over het voorgevallene spraken. Weldra
rolden de ballen over de gladde baan, en
de stem van den kleinen groom, die als
kegeljongen fungeerde, riep luid het aantal
der gevallen kegels.
Toen kapitein Reuter Hortense's boudoir
had verlaten, bleef het hier een poos stil.
Hortense, die tot hiertoe schijnbaar vriende
lijk en ongedwongen had gesproken, zat nu
in een kleinen stoel, bleek en met een bit
wijs weet te marmeren of te eikenbouten.
Dat Graef's kunst inderdaad maar een kunstje
is, bewijst bovendien het bijwerk van zijne
schilderij. Iemand, die zulke rozen schildert,
zulke draperieën, mist te eenenmale gevoel
voor kleur en voor al hetgeen in een kunst
werk leven wekt.
Doch genoeg van Féliciewaarmede reeds
voor een paar jaar, toen de schilderij hare
eerste rondreis door ons land deed, in dit
blad is afgerekend.
Levensmoeden van Neide was ook bekend,
vóór het werk in zijne oorspronkelijke ge
daante tot ons kwam. Menigeen zal zich
wel de photographieën herinneren, die er
van in den handel zijn.
Het stuk stelt voor een houten steiger,
waarop een heer en eene dame, die, met een
hennipkoord aaneengestrengeld, gereed staan
den beslissenden sprong in het water te
doen, uit levensmoeheid.
De meest afdoende critiek op het stuk
vernam ik uit den mond eener jonge dame,
die voor de schilderij uitriep: O, hoe
lief! En dat riep zij uit meenenshet
lieve meisje was puur in extase. Verbeeld
u, dat een kunstenaar, die de laatste scène
van een der vreeselijkste drama's in beeld
brengt, zich moet laten afschepen met zoo'n
betuiging: o, hoe lief! Mij dunkt een man,
die gelijk Neide, het leven op zijn doek in
zóó ergerlijke mate durft prostitueeren, moet
in artistieken en in ethischen zin beide, laag
staan. Hij heeft blijkbaar niets gevoeld van
hetgeen hij in den titel van zijn stuk voor
geeft te hebben willen uitdrukken. De man
liegt. Hij heeft eenvoudig een steiger ge
schilderd van zoet hout, zoo lekker,
strooperig, zien de planken en op dien
zoeten bodem een allerkeurigst zwartpak,
dat zóó uit het confectie-magazijn komt, en
teren trek om den mond. Lucie kwam wat
dichter bij haar zitten en boog het hoofd
tot haar over.
„Zeg, Hortense," vroeg zij, „hebt ge iets
wat je hindert? Maar hoe zijt ge er ook
toe gekomen om die heeren af te wachten?"
De jonge vrouw liet een kort lachje hooren
en antwoordde niet. Lucie zweeg verschrikt
ze had dat lachen vroeger ook eens gehoord
op dien zekeren dag, waaraan ze niet
zonder huivering kon denken. Ze nam een
boek van de lage tafel naast de chaise longue.
„Mag ik wat gaan voorlezen?" vroeg zij
schielijk.
Hortense bleef zwijgen en maakte alleen
een beweging met het hoofd, alsof zij wilde
zeggen: „Lees of lees niet 't kan mij
niets schelen."
Lucie wachtte even, maar begon daarop
voor te lezen. Het was een novelle van
Heyse, „David en Jonathan," waarmede ze
den vorigen dag een aanvang hadden ge
maakt. Ze wist niet of Hortense luisterde;
ze vergat onder het lezen alles om haar heen
en deelde zóó in het lot van Johan, die door
zijn vriend werd bedrogen, dat haar stem
merkbaar beefde. Een zacht gedruisch deed
haar opzien; Hortense was opgestaan en
maakte zich gereed om het vertrek te ver
laten.
„Neem mij niet kwalijk, ik heb hoofdpijn,"
mompelde zij.
„Maar, beste, dan zal ik niet lezen. Zeg
het maar gerust!" zeide Lucie min of meer
verstoord. „Als ge 't niet prettig vindt, ga
ik heen."
„Juffrouw," riep vrouw Rein, het hoofd
in de deur stekend, „mag ik tafelgoed en
zilver hebben. De heeren blijven hier het
avondeten gebruiken.'
Lucie knikte toestemmend en nam haar
sleutelmand op. Hortense was zonder een
woord te zeggen de andere deur uitgegaan.
Het meisje keerde zich zuchtend om, ten
einde voor het verlangde te zorgen. Vrouw
Rein volgde haar.
„Maar voor drie couverts, als 't u be
lieft," zeide zij. „Mijnheer Rostau is al met
een van de anderen weggereden. Ook de
vischvorken, juffrouw. Er zijn forellen.'
Lucie gaf stil wat er gevraagd werd en
liep vervolgens de kamers door om Hor
tense te zoeken, wier uitzicht haar bezorgd
maakte. De jonge wouw was nergens te
vinden. Nu klopte zij zacht aan de deur
van de huiskamer.
in dat pak een „meheer", om het middel
vastgebonden aan eene glimmende moiré
zijden japon, waarin eene schoone dame;
vóór die beiden eene rivier, achter hen een
landschapje, er onder: Levensmoeden.
Schilderijen van dit slag, kunnen alleen
gemaakt worden in een land, waar het kijk
spel van den Hertog van Meiningen door
velen beschouwd wordt als eene nationale
kunstuiting."
Dezer dagen was het 45 jaar geleden,
dat dr. W. Jelgersma werd bevestigd als
predikant te Schoorl, Groet en Camp. Niet
alledaags is de dienstijver, dien genoemde
predikant op zijn hoogen leeftijd aan den dag
legt. Niet alleen neemt hij met groote
getrouwheid alle deelen van zijn ambtsplicht
waar in zijne onafzienbare gemeente, hij
getroost zich bovendien met groote blijmoedig
heid de in den wintertijd vooral bezwaarlijke
reizen naar het eiland Texel, waar de ver
vulling van vacature-beurten is opgedragen
aan de leden van den ring, waartoe hij
behoort. Voorts neemt hij in deze winter
maanden het cosulentschap waar in het vacante
Koedijk, en in weerwil van dat alles is hij
toch nog op uitbreiding van zijn werkkring
bedacht.
In de biljartfabriek van de firma Van
Etten, te Oosterhout, is op order van de
Transvaalsche Handelmaatschappij te Amster
dam een biljart gemaakt, bestemd voor de
Transvaal. Dit is het eerste biljart, dat naar
dat land verzonden wordt.
Naar aanleiding van het gebeurde op
de meeting in „Maison Stroucken", te Am
sterdam, schrijft „R. v. A.":
„Wie hier echter de schuldigen ook mogen
zijn, zij hebben zich schuldig gemaakt aan
een daad, die ten zeerste behoort te worden
afgekeurd, in de eerste plaats wel door de
„Hortense, kan ik iets voor je doen?"
Alles bleef stil. Door de open vensters
hoorde men de ballen rollen en de verschil
lende stemmen van de heeren. Ze beproefde
de kruk om te '4draaiende deur was ge
sloten.
Hortense hoorde het wel, maar verroerde
zich niet. Ze had een ochtendjapon aange
trokken en lag onbeweeglijk op de sofa,
naar de zoldering starende, die met gebloemde
stof in den vorm van een tent was bekleed.
Haar aangezicht gloeide koortsig, haar hart
klopte luid van toorn en smart. Was zij
dan eeuwig en altijd veroordeeld, onder haars
vaders slechten naam te lijden? Welk recht
hadden de menschen om haar zoo onbe
schaamd en boosaardig als met den vinger
na te wijzen? Ze lachte opnieuw. „Gekkin!"
prevelde zij.
Wat had ze dan eigenlijk gewild? Hoe
was ze er toe gekomen, op eens zoo toe
geeflijk gestemd te zijn en, om hem plezier
te doen, dat bezoek mede af te wachten?
Dit bezoek of een anderZij kende immers
niemand van al die menschen. En nu was
dit haar belooning daarvoor geweest.
De tranen stonden haar in de oogen, ter
wijl ze zichzelve uitlachte. En ze kon hem
niet eens haar leed klagen, ze kon hem niet
eens vragen, haar in zijne bescherming te
nemen. Ze miste zijn vertrouwen, evenals
hij het hare en ze zou het nooit bezitten
ze had het voor eens en voor altijd ver
beurd.
„Te laat!" mompelde zij. Ze dacht terug
aan haar trouwdag en hoe ze toen inwendig
had gestreden, of ze tot hem zeggen zou:
„Ik zal je eens iets vertellen, dat ge al lang
hadt moeten weten en hoe ze toch had
gezwegen. Ze herinnerde zich, hoe ze naast
zijne moeder had gezeten en hoe onder den
zachtmoedigen blik der oude vrouw het ijs
rondom haar hart begon te smelten; hoe
gaarne had ze aan hare knieën willen neer
zinken en zeggen „Ik ben zoo onbeschrijfe
lijk slecht; ik heb voor Waldemar ver
zwegen, dat de menschen de VanLeeuwens
met den vinger mogen nawijzen; de moed
heeft mij daartoe ontbroken, uit trotsch
uit vrees, dat hij van mij zou afzien!"
Maar neen, ook toen waren de woorden
haar in den mond bestorven. Ze had op
hun vertrek aangedrongen, denkende dat het
haar hier, in die stille afzondering, gemak
kelijker zou vallen; maar ze zweeg ook hier,
ze was kortaf en teruggetrokken tegen hem