HËLDËRSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AtertentieWaJ yoor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 152.
Woensdag 19 December.
Jaargang 46.
Uitgever A. A, BAKKEli Cz.
S4) Horteuse en Lucie.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der AdverteutiënVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Binnenland.
De door de Regeering ingediende pen
sioenwetten sluiten zich in hoofdzaak aan
bij de voorstellen der Staatscommissie van
1881. Alzoo worden ten 1ste de bestaande
weduwenfondsen voor verdere deelneming
gesloten, terwijl de tegenwoordige deelhebbers
hun bestaande rechten behoudende aan die
fondsen verleende steun uit de kanseier ij leges
vervalt. Ten 2den wordt het pensioenfonds
▼oor burgerlijke ambtenaren opgeheven en
worden de pensioenen gebracht ten laste van
den Staat, terwijl het fonds den eersten
grondslag vormt voor een weduwen- en
weezenfonds. Uit dit fonds wordt echter 8
millioen uitgekeerd aan den Staat. Ten 3de
wordt het weduwenpensioen bepaald op */4
der laatstgenoten bezoldiging, tot een maxi
mum van f 600, met '/8 verhooging voor
i ieder kind beneden 18 jaar tot een maximum
i van f 1200. Het weezenpensioen wordt voor
'elk kind bepaald op. i/i van het weduwen-
j pensioen of 1 3 der som, die tot grondslag
strekt voor de pensioenberekening van den
vader. Kinderen van vrouwelijke ambte
naren krijgen, als hun vader niet meer in
leven is, pensioen tot van de som, die
tot grondslag voor de pensioenberekening
der moeder strekte. Het gezamenlijk bedrag
der weezen pensioenen mag van ^en Pen_
sioensgrondslag van vader of moeder niet
overschrijden. Ten behoeve van al deze pen
sioenen wordt op de tractementen en pensi
oenen of wachtgelden een doorloopende kor
ting van 5 pet. (1 pet. bij vrouwelijke
ambtenaren) toegepast.
Naar het Duitsch van W. Hkimburg.
De jonge vrouw beefde aan al hare leden.
„Lucie, ge hebt altijd gezegd, dat ge zooveel
van mij hieldt. Als dat waar was, zoudt ge
al lang
„Zijn heengegaan?" kreet het meisje.
„Ja, dan hadt ge gezien hoe ik heb ge
leden."
«rO, ben ik dan blind geweest?" kermde
Lucie. „Hortense, wat heb ik gedaan, dat
ge mij dadrvan beschuldigt, dat ge het slechtste
van mij onderstelt, wat men iemand ten laste
kan leggen, dat ge mij nasluipt om Ze
sprong eensklaps overeind. //Goedendag!
Ik ga
I „Neen, blijf! Laat mij eerst uitspreken,
;Lucie. Ge moet eerst weten
„Ik wil niets weten. Ge hebt mij schan-
jdelijk beleedigd!"
1 „Neen, Lucie, op mijn woord van eer, ik
ben je niet stil nageslopen," riep Hortense.
^,Ik denk ook niets kwaads van je. Ik wilde
Waldemar maar even goedendagzeggen, een
wonderlijk angstig gevoel dreef mij naar hem
toe, en toen, o, Lncie, gij kunt het niet
helpen, hij moest wel van je gaan houden,
f;e zijt het zonneschijntje in huis, het éénig
ichtpuntje voor hem. Ik als gij er niet
waart geweest, zou hij 't misschien niet eens
too lang met mij hebben uitgehouden!'
I Zij het zich nevens Lucie neêrglijden en
omvatte hare knieën. „Lucie, ik moet het
1*. je zeggen, ge moet weten, dat ik hem liefheb,
dat ik hem je niet gunnen wil, neen dat
wil en dat kan ik nietZeg mij de waarheid,
wat is er zoo even gebeurd? Geeft hij niets
meer om mij Heeft hij heeft hij je zijn
liefde bekend?"
Lucie sprong op, bevend, gloeiend van
toorn. Ze sloeg de hand tegen het voorhoofd
en stiet met de andere de jonge vrouw van
rich af, die nog altijd voor haar geknield lag.
„Spreek, Lucie!"
„Ja," zeide het meisje, en elk woord kostte
IS haar blijkbaar moeite, ja, ik zal spreken
il breek ik dan ook mijn woord, maar dat
jf^ s uw schuld, de uwe alleen! Geen minuut
pag ik verzuimen om den man te recht-
faardigen, die daar zoo even vóór mij heeft
{estaan. Hij droeg mij op, je nog eens van
lem te groetenhij verzocht mij je te zeggen,
e lat hij je vuriger liefhad dan ge ooit hebt
rermoed; hij vroeg mij, je toch niet tever-
R aten, als Hier brak zij plotseling af.
Hortense bleef onbeweeglijk in dezelfde
aouding liggen; hare in een witte morgen-
P- fpon gehulde gestalte teekende zich duidelijk
Omtrent de verzending van vee uit
Hoorn naar Zuid-Amerika meldt men nader
„Onder leiding van den heer Tensen van
Schellinkhout werden 6 van de schoonste
runderen, afkomstig uit de omstreken dezer
stad in den stal van den heer De Goede
alhier bijeengebracht. Zij waren aangekocht
door twee Amerikanen tegen zeer hooge
prijzen en moesten verzonden worden naar
Bnenos-Avres, in Zuid-Amerika.
Evenals voor ongeveer 5 jaar voor Noord-
Amerika de beste Noordhollandsche runderen
werden aangekocht, zoo tracht thans vooral
de Argentijnsche Republiek haren veestapel
te veredelen, en het mag gezegd worden dat
de edelste, de prachtigste dieren waren uit
gezocht. Het was, in één woord, voor een
liefhebber een hoogst interressant gezicht,
zulk eene collectie vee bijeen te zien. En
al komen de dieren nu, na eene ongewone
zeereis van pl. m. 28 dagen, wel wat verarmd
op de plaats van bestemming aan, het soort
is er daardoor niet minder om.
Van enkele werden dan ook vóór het ver
trek photographieën vervaardigd.
De Noordhollandsche veehouder begint
thans meer dan ooit in te zien, hoe groot
de voordeelen zijn van de aanfokking van
goed vee. Vandaar dan ook, dat niet weinig
moeite wordt gedaan ter verkrijging van beste
fokstieren."
Naar de „N. Asser Crt." verneemt, is
jl. Vrijdag een particulier telegram uit 's Hage
ontvangen, volgens hetwelk door den Koning
is vernietigd het besluit van den Gemeenteraad
van Smilde om de 8 onderwijzers aan de
af tegen het donker tapijt, waarop zij ge
knield lag.
„Als hem soms een ongeluk mocht over
komen," ging Lucie voort. „Hij duelleert
met Rostau om uwentwil." Dit laatste woord
was nauwelijks hoorbaar.
Hortense zweeg nog altijd.
„Sta op!" zeide Lucie streng. „Daar in
de schrijftafel ligt zijn afscheidsbrief." Zij
greep de jonge vrouw bij den arm. „Sta op!
Ik kon je dit niet besparen, zoowel ter wille
van hem als van je zelve. Tot morgen zal
ik bij je blijven, zooals ik je beloofd heb, en
je in alles bijstaan; maar dan vertrek ik.
Kom, grijp moed!"
Hortense stond langzaam, wankelend, uit
hare knielende houding op.
„Het rijtuig!" zeide zij met heeschestem.
„Ik ga naar hem toe. Het rijtuig!"
En het volgend oogenblik was zij bij de
deur en drukte op de electrische schel.
„Waartoe zou dat dienen?" vroeg Lucie.
„Wij weten geen van beiden, waarheen hij
is gegaan. Begrijp toch, dat zelfs ingeval
ge hem kondt bereiken, je komst hem maar
noodelooze agitatie zou bezorgen in oogen-
blikken, dat hij zijn ziel en zinnen zooveel
mogelijk bij elkaar moet houden. Een flesch
Se lters waterbeval zij de kamenier, die
juist binnenkwam. En daarop trad zij de
jonge vrouw op zijde. „Houd maar goeden
moed! Het spijt mij maar ik kón niet
anders handelen!"
Hare stem klonk wonderlijk hol en dof,
en toen zij het licht op de schrijftafel aan
stak, schenen hare trekken als verwrongen.
Dat was niet meer het zachte, bedroefde
gelaat, dat men van het meisje gewoon was
het stond nu strak en hard met een diepen,
smartelijken trek om den mond.
Hortense zat als verbijsterd op den kleinen
stoel, welks leuning, van buftélshorens ver
vaardigd, haar nauwelijks voldoenden steun
bood. Ze hield de handen in den schoot
gevouwen en staarde wezenloos voor zich
uit.
„Drink eenszeide Lucie, terwijl ze een
glas Selterswater inschonk en haar aanbood.
Hortense sloeg de oogen op en zag Lucie
aanin die van het meisje lag dezelfde uit
drukking, als toen zij bij het bericht van
Mathilde's dood dreigend en verstoord vóór
haar had gestaan.
„Lucie, laat mij niet alleen!" stamelde zij.
„Ik blijf bij je, totdat hij weerkomt, Hor
tense."
„Totdat hij weerkomt! Maar zal hij
weerkomen? Neen, Lucie, ik kan die on
zekerheid niet verdragen ik geloof dat
ik gek word?"
openbare lagere scholen in die gemeente met
1 April a. s. te ontslaan.
Naar aanleiding van het berichtje, aan
gaande eene nieuwe groente, de oorspronke
lijk uit .Tapan herkomstige knolletjes van de
andoorn, meldt men aan de „N. Rott. Crt.
Tegenover eigenlijk meer naast deze
groente, wordt de aandacht gevestigd op een
ander hier te lande nog veel te weinig bekend
gewas, dat eigenschappen bezit, welke het
in de toekomst wellicht eene zeer voorname
plaats zullen doen bekleeden onder de winter
en voorjaarsgroenten. Ik bedoel nl. de Clay-
tonia cubensis, ook genoemd winter-postelein.
Men zaait deze groente in Augustus in
den vollen grond en plaatst de plantjes (die
zich onderscheiden door eene fraaie rozet-
vormige groeiwijze) in een bak onder plat
glas. Reeds in October en November kan
men de jonge blaadjes, die zich zeer welig
ontwikkelen, afsnijden en gebruiken.
Zij worden gebruikt als kropsalade toe
bereid en zijn beter dan deze voor winter
gebruik geschikt omdat de blaadjes vleezig
zijn en op het gevoel minder koud; of ook
wordt deze groente genuttigd na toebereid
te zijn volkomen gelijk als spinazie. Zij
heeft dan den- smaak van dit gewas, maar
is fijner, minder draderig, en van de onaan
gename driehoekjes heeft men geen last.
Vooral is deze plant aanbevelenswaardig
om haren snellen groet. Ternauwernood eene
week nadat zij afgesneden zijn, kan men in
dit seizoen de blaadjes weêr snijden. In het
voorjaar is de groei natuurlijk nog veel
sneller. Onder gewoon plat glas geplaatst,
Zij liep zenuwachtig heen en weêr en bleef
eindelijk voor de schrijftafel stilstaan.
„Waar ligt die brief, zegt ge?'
„In de bovenste lade, rechts. Hier is de
sleutel."
Met koortsachtig bevende handen nam
Hortense het blad papier op, liet zich op
een stoel neervallen en las:
„Als gij dezen brief leest, Hortense, zijt ge
vrij, zijt ge weduwe. Bijna zou ik wen-
schen hem niet te vergeefs te hebben ge
schreven, daar ik zie dat gij je niet gelukkig
aan mijne zijde voelt, en vrees dat ge nooit
van mij zult leeren houden. Ik heb zwaarder
daaronder geleden, dan ik je ooit heb doen
blijken. Maar daarom ben ik toch niet boos
op je. Ge hebt nooit liefde voor mij ge
huicheld, en het was verwaand van mij te
denken, dat zulk een trouwe, innige genegen
heid, als ik voor je koesterde, te eeniger tijd
beantwoord zou worden.. Ik heb mij ver
gist! Dat is mijn eigen schuld. Ik duel
leer met Rostau. Het overige zult ge van
Lucie vernemen.
Vaarwel, Hortense! Heb dank ook voor
het weinige, dat ge mij hebt gegevenMoogt
ge in uw later leven gelukkiger zijn.
Waldemar."
Een donkere blos had allengs haar gelaat
overtogen; ze bedekte het nu met beide
handen. Haar geheele lichaam trilde. „Hij
zal sterven om mijnentwil! En nu kan
ik hem niet meer zeggen, hoe dierbaar hij
mij is dierbaarder dan iemand ter wereld!"
Opnieuw sprong zij op. „Zeg, waarom
heeft hij Rostau uitgedaagd? Alleen omdat
hij zich zoo brutaal aanstelde? Hij heeft niet
eens kunnen hooren, wat die nare man tegen
mij zeide."
„Hij heeft je vader en ook u belasterd.
Herinnert gij je nog, dat Peter met een
brief binnenkwam, juist toen ge op het punt
stondt naar het gemeentehuis te gaan Je
man had toen al plan hem ter verantwoor
ding te roepen, maar wist niet zeker of hij
de schrijver was; en bovendien heeft Rostau
tot nu toe door Zweden gereisd."
„Wist Waldemar dan van papa? Wist
„Hij wist alles, Hortense, al eer hij je
ooit had gesproken, zelfs eer hij je kende."
„Hij is te A., LucieIk weet 't zeker
waar zou hij anders zijn?" riep de jonge
vrouw opgewonden. „Rostau's buiten ligt
daar vlak in de buurt. Ik moet hem
spreken, zeg ik je ik moet! Ik rijd er
heen, weerhoud mij maar niet!" Nogmaals
schelde zij zoo luid, dat het door het ge
heele huis weerklonk. „Hij zal te A. zijn,
denkt ge ook niet? Lucie, zeg dan toch iets
Hclla voor den panier en maak je ge-
vordert deze plant geene bedekking met
matten, maar verdraagt de strenge vorst,
inmiddels welig doorgroeiende.
Te Lienden wierp een jongen met een
hooigaffel naar een nog aan den boom zittenden
appel, met het ongelukkig gevolg, dat de
gaffel bij het terugvallen hem achter in den
schouder drong, en wel zóó, dat hij zelf
dien niet kon verwijderen. Onder veel pijn
moest hij den gaffel zelf met zijn hand steunen
en zoo een eind weegs afleggen, eer hij hulp
kon krijgen. Naar omstandigheid is zijn
toestand nog vrij wel.
Het getuigenverhoor in de zaak van
Baron Thoe Schwartzenberg werd jl. Zaterdag
voor de Rechtbank te Utrecht voortgezet.
In de eerste plaats werd gehoord de heer
J. W. Schubart, practiseerend geneesheer,
die in hoofdzaak verklaarde, dat de beklaagde
lijdende is aan eene cronische kwaal, die
hem ongeschikt maakt voor lichamelijke of
geestelijke inspanning.
Voorts werden nog getuigen gehoord over
verschillende punten van de administratie
des beklaagde, alsmede deskundigen over
door hen onderzochte schrifturen.
Na de pauze hield de ambtenaar van het
O. M. een uitvoerig requisitoir, waarin hij
punt voor punt de beschuldiging naging hij
concludeerde, op grond van art. 225, 245,
247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht
en art. 11 Strafvordering, tot schuldigver
klaring van beklaagde aan 5 misdrijven van
valschheid in geschrifte en 2 van gebruik
making daarvan, en veroordeeling tot 2 jaar
gevangenisstraf, met mindering der preventieve
reed om mee te gaan!" beval zij den bin-
nentredenden knecht.
Zwijgend bracht Lucie doeken en man
tels aan en zwijgend nam rij nevens Hor
tense in het kleine rijtuig plaats. En nn
snelde het vurige dier als een stormwind
door de donkere lanen van het park en den
straatweg op, die in het door wolken onder
schepte maanlicht als een onafzienbaar lange
witte streep vóór hen lag. Hortense liet
het dier als razend voorthollenhartstochte
lijke angst stond op haar schoon gelaat te
lezen, dat onder den donkeren vilten hoed
zoo wit als marmer scheen. Geen van beiden
sprak een woord.
Zij reden een dorp door, dat reeds in
diepen slaap lag gedompeld; de geur van
reseda steeg uit de kleine tuinen tot haar
op. Hier en daar brandde een flauw licht
een hond werd wakker en liep het rijtuig
blaffende na. Het tolhek aan het eind van het
dorp was gesloten; Hortense klopte met den
langen stok van de zweep tegen het venster.
Niemand antwoordde. Ze kon haar ongeduld
nauwelijks bedwingen.
Eensklaps keerde zij om, draafde een eind
terug, sloeg een pad dwars door het veld
in en kwam aan den anderen kant van het
tolhek over den niet al te diepen greppel
weêr op den straatweg uit. Het lichte rijtuig
was bijna omgeslagen. De knecht mompelde
iets tusschen de tanden; rij scheen 't niet
te hooren. Lucie had zich krampachtig aan
de leuning vastgegrepenze zag nog bleeker
dan straks, maar had geen kreet gelaten.
Hella rende, na een slag met de zweep, weer
in galop voort, en dddr, aan het eind van
den weg, doemden ook reeds de torens van
de stad op.
Na weinige minuten reed het rijtuig door
de stille straten en hield weldra stil vóór
„De gouden Forel", het eenig fatsoenlijk
logement, dat de plaats bevatte. Het paard
trilde en was met schuim bedekt, maar
Hortense bekommerde zich nu niet over
haar anders zoo vertroetelden lieveling. Een
slaapdronken kellner kwam uitschieten.
„Is mijnheer Weber van Woltersdorf hier?"
„Neen, mevrouw."
De hand, die den teugel hield, zonk moe
deloos neêr. „Niet hier? Wezenlijk fiiet?*
klonk het nog eens op teleurgestelden toon.
„Neen!"
Zij keerde om. Stapvoets reden rij terug.
„Mevrouw slaat den verkeerden weg in.
We komen met Hella niet meer tot C. Dat's
nog drie mijlen ver," waagde ie knecht op
te merken, toen zij rechts van de stad afsloeg.
Ze scheen dit ook te begrijpen en trok
het dier achteruit.