HELDERSCUE
ESI KIEUWER1EPER COURANT.
Nieuws- en AlverMellad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 153.
Vrijdag 21 December.
Jaargang 46.
Litgever A. A. ÜAKXEli Cz.
35> Hortense en Lucie.
„W ij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentie»Van 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. (ïroote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
Binnenland.
Het Kerstfeest zal dit jaar op Het Loo op
de gewone wijze gevierd worden. Ken tiental
kinderen ontving een uitnoodiging, om a. s.
Maandagavond het feest met. het Prinsesje
te vieren.
Aan de uitvoerige beschrijving, welke
„De Tijd" geeft van het jl. Maandag in het
Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te
Utrecht gehouden diner van Katholieken,
ontleenen wij de volgende regelen:
Er zaten, gelijk men weet, 400 personen
aan. Aan de eeretafels waren gezeten Jlir.
De la Court rechts en links dr. Schaepman
de heeren Van der Schrieck en een dertigtal
leden van het comité, leden van de Eerste
en de Tweede Kamer, van de Provinciale
Staten en de aanwezige redacteurs. Vijf
lange tafels liepen van de eeretafel uit, en
ook op de estrade waren een vijftal tafels
ingericht. Kwart over vieren werd het feest
maal met gebed geopend.
Onder de aanwezigen bevonden zich de
heeren De Bruyn, Pijls, Smits, van de Eerste,
Brouwers, Van Berckel, Iiaffmans, Vos de
Woel, Harte, Kolkman, Schrcincmacher, Reekers,
van de Tweed. Kamer der Staten-Generaal,
de heeren Westerwoudt, Bosch van Oud-
Amelisweerd, Blankenheym, Vati Hall, Afut
roers, Graaf Marchant (CAnsemhourg, Van
Waterschoot van der Gracht, Van Rijckevorsel,
Van Ogtrop, enz., enz., respectievelijk leden
van Provinciale Staten of andere colleges
van besturenden en administratieven aard.
Jhr. De la Court bracht den eersten dronk
uit. Een heerlijke dag zoo sprak hij
is het heden voor Nederland, zoo heerlijk
getuigende van onze liefde voor den Paus.
Naar het Duitsch van W. IIeimburg.
Lucie overlegde verder wat zij doen zou,
terwijl zij het noodzakelijkste voor de reis
gereed legde, haar blonde haren vlocht en
zich het aangezicht mot koud water wiesch.
Ze voelde zich zoo onbeschrijfelijk ontgoocheld
haar hart lag haar als een klomp ijs in de
borst. Zou ze naar George gaan? Ten
minste voorloopig. Als hij haar een onder
komen weigerde dim had ze nog een
vriendin in het dorp, met wie ze op school
was geweest en die sinds kort was getrouwd
daar zou ze dan in elk geval wel eenige
dagen kunnen logeeren.
Vrouw Rein bracht de sleutels terug. Lucie
legde ze in het mandje. Zij trok de huis
houdboeken op en kreeg de kleine beurs
uit de kast, waarop ze zich aan de tafel
neerzette om een brief aan Hortense te
schrijven. De trein, waarvan zij gebruik
kon maken, vertrok eerst tegen den avond
ze wilde te voet naar de halt gaan, die
slechts op een half uur afstands lag. 't Zou
haar onmogelijk zijn om afscheid te nemen.
Ook was het namiddag geworden en had
niemand tot nu toe naar haar gevraagd.
Ze ruimde alles weer op wat ze voor den
dag had gehaaldalleen den regenmantel,
het x-eistaschje en de parapluie liet zij liggen.
En daarop zat zij met de handen in den
schoot aan het venster en zag met brandende
oogen naar het klaterende, kristalheldere
water, dat opborrelde uit het omgekeerde
bekken van den boschgod, die met horens en
bokspooten tusschen den nimfenstoet stond.
Langzamerhand werd liet ook tijd om te
gaan.
Zij trad onwillekeurig voor den spiegel
om haar hoed op te zetten. Daar werd de
deur achter haar geopend en zag zij Hor-
tense's gelaat in het glas.
»Wat wilt ge doen, Lucie vroeg zij
verschrikt, terwijl ze den blik op de kleine
reisbenoodigdheden liet rusten.
Het meisje had zich omgekeerd. „Ik wil
heengaan, zooals ik je heb beloofd."
z/Maar, Lucie," riep de jonge vrouw, „hoe
kunt ge een woord, in wanhoop gesproken,
zóó hoog opnemen?" En in tranen uit
barstend, sloeg zij de armen om Lucie's hals.
„Blijf bij ons; wij houden beiden evenveel
van je. Ik was krankzinnig, toen ik dacht
dat hij niet meer van mij hield; ik weet
het nu sedert een paar uren, neen, eigenlijk
al sedert van nacht, dat geen ander mij ooit
i uit zijn hart heeft verdrongen. Vergeef mij
Wij zijn daarmede trouw gebleven aan het
geen vóór ons onze zouaven en onze pelgrims
tochten gedaan hebben. Moge Nederland één
blijven in zijne liefde, in zijn werken voor
den Paus!"
Generaal Van der Schrieck, de nestor der
Tweede Kamer, nam daarna het woord. Het
deed goed, die forsche en krachtige gestalte,
nog ongebogen onder den last van bijna 80
jaren, zich te zien oprichten. Eene eerbiedige
stilte heerschtc weldra in de zaal, waar het
metalen geluid van den grijsaard tot in de
uiterste hoeken doordrong. Ik noodig u uit
zeide hij een glas te ledigen op het
welzijn van onzen geëerbiedigden Koning en
Hoogstdeszelfs gezin. De Koning heeft thans
bijna 40 jaren ons geregeerd. Jegens hem
zijn wij, Katholieken, tot bijzondere dankbaar
heid verplicht. Onder zijne Regeering hebben
wij de volledige organisatie der vaderlandsche
Kerk door de invoering der bisschoppelijke
hiërarchie herkregen. Spare God Z. M. nog
vele jaren en met hem onze geëerbiedigde
Koningin en de jeugdige Prinses, die onder
de leiding van hare ouders wordt opgeleid
tot welzijn van het haar zoo hartelijk lief
hebbend Nederlandsche volk.
Staande zongen de aanwezigen, ter bezege
ling van dien dronk, het Nederlandsche Volks
lied. Aan Z. M. den Koning werd voorts
een telegram gezonden.
Na ook de overige toosten op den feest
redenaar, het comité, enz. enz. te hebben
vermeld, eindigt „De Tijd" hare appreciatie
van het feest met de volgende regelen:
„De meeting te Utrecht is uitmuntend ge
slaagd. De geestdrift was groot. Van alom,
uit het hooge noorden en het verre zuiden, was
en laat mij weer goedmaken, wat ik tegen
je misdreven heb
„Neen, Hortense, 't is beter zóó en
't is best er gauw een eind aan te maken."
„Ik wil 't niet hebben, Lucie! Ik moet
je voor zóóveel excuus vragen. Wees toch
niet zoo wreed!"
Ze drong het meisje op de kleine sofa
plaats te nemen. „Ik moet je voor alles
vergiffenis vragen," ging zij voort, „niets zal
ik verontschuldigen. I k ben 't geweest, die
je geleerd heb, ontevreden te zijn met het
bescheiden lot dat ge hadt gekozen; ik heb
je meegetroond naar het buitenland en je
verhinderd om je plicht te vervullen bij je
stervende zuster. Vergeef mij, Lucie; ik
heb tot nu toe niet geweten, dat liefde en
vrede in het hart iemand tot een geheel
ander mensch kunnen maken." Zij drukte
de lippen op Lucie's kleine, koude hand en
zag haar met betraande oogen aan. //Ver
geef mij, en toon dit door bij ons te blijven
„Ik heb je niets te vergeven, Hortense.
Ge zoudt mij beschaamd maken, door mij
voor te stellen, alsof ik een zwak schepsel
tje was geweest, dat geen eigen wil had
gehad. Ik was geen kind meer. Wat ik
gedaan en verkeerd gedaan heb, is mijn
eigen schuld. En ik moet je ook bedan
ken," ging zij voort, toen Hortense haar in
de rede wilde vallen. „Gij hebt mij veel
schoons en heerlijks leeren kennen, de her
innering daaraan en aan u zal mij altijd
bijblijven en gelukkig maken. Laat mij nu
gaan, Hortense. Ik wil! Ik moet!"
„Mijnheer laat vragen of de dames bij
hem willen komen?" klonk de stem van den
knecht buiten de deur.
Lucie nam hare handschoenen op. „Kom,"
zeide zij, zonder Hortense aan te zien, „ik
wil ook je man nog bedanken."
Hij lag met een verbonden arm in zijn
kamer op de sofa. Een tafeltje met een
karaf, ijs en alle mogelijke zaken, die men
bij zulk een gelegenheid noodig heeft, stond
naast hem. Stil trad Hortense nem ter zijde
en naast hem nederknielende, zeide zij be
droefd: „Ze wil heengaan, Waldemar. Ze
wil niet meer goed worden."
Met ernstig gelaat hield hij het meisje
een blad papier voor. „Lees dit telegram
eens, juffrouw Walter!"
Lucie ontstelde. „De moed heeft mij gis
teren ontbroken, om daarover te beginnen.
Hebt ge tijding? Hoe gaat het met den
baron
Hortense zag vragend van den een naar
den ander.
„Je grootpapa is ongesteld, maar 't schijnt
men, niet veel moeite en opoffering menig
maal, toegestroomd om getuigenis te geven
voor den Paus. Maar juist die buitengewone
opgewektheid maakte de taak niet lichter
voor de leden, bijzonder van het comité, die
zich ter plaatse zelve met de regeling van
de zaken belast zagen. Het moge hun eene
Voldoening zijn, dat hunne pogingen tot orga
nisatie met den schoonsten uitslag wei-den
bekroond. Wat de klacht aangaat van hen,
die zich geen toegang tot de bijeenkomst
of het feestmaal konden verschaffen men
kon „Tivoli" of het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen nu eenmaal niet grooter
makenWat gedaan kon worden, werd ge
daan en gedaan met eene bereidvaardigheid,
eene welwillendheid, eene beleefdheid, die
hij allen welke Utrecht bezochten ongetwij
feld de aangenaamste herinneringen zal achter
laten
De reclame-optocht te Amsterdam.
Te elt ure stond jl. Dinsdag de optocht
voor het Rijksmuseum gereed. Het mistte
geducht en het was goed koud ook.
Gelukkig, dat het Rijksmuseum als punt
van uitgang werd gekozen. Van waar kan
een beeldrijke optocht beter uitgaan dan van
den zetel der beeldende kunst? Van de
hooge tinnen blikten Rembrandt, Van der
Helst en vooral Jan Steen en Ostade, die
schilders van kleur en leven, nog met wel
gevallen neer op die kleurenpracht daar om
laag.
De eerste reclame was voor Apollo, den
god der toonkunst., belichaamd in een kapel,
en daarop volgde de twtoonkunst, Ruiters,
de liaan en Advocaat; nu, die drie konden
alvast de sporen aanzetten.
niet direct gevaarlijk, hoewel hij eenigszins
verlamd moet zijn," deelde hij haar mede,
terwijl hij haar teeder over de bleeke wan
gen streek. „En nu wil hij Lucie van ons
wegkapen. Mademoiselle smeekt dat ze
toch mag komen. Daar is met den'ouden
heer, wiens toestand overigens niet erger
schijnt, niet huis te houden, schrijft ze."
En zich tot het meisje wendende, ging hij
voort: „Zoudt gij 't willen doen, Lucie?".
Zij stond bij het venster en zag met doffe
oogen naar buiten. Het was haar eigenlijk
totaal onverschillig, waar ze haar leven
doorbracht. Eén ondeelbaar moment kwam
de gedachte aan Arend bij haar bovenmaar
met hèm had zij immers niets meer uit te
staan. „O zeker, gaarne, als ik helpen kan,"
antwoordde zij op gesmoorden-toon.
„Lucie blijf hier," snikte Hortense nu, „ik
smeek je
Zij zag op de jonge vrouw neer, die nog
altijd naast haar man geknield lag met zijn
gezonden arm om haar lieen. Wiuirom zou
ze hier blijven? Zacht schudde zij het
hoofd. „Laat mij maar gaan, 't is
„Als ge liever hier blijft, Lucie," hernam
hij welwillend, „dan zult ge ons altijd een
welkome huisgenoot zijn en zal grootpapa
wel een andere verpleegster vinden."
„Neen, neen, dank! Ik ga naar Hohen-
berg."
„Eigenlijk moest ik hoos op je wezen,"
zeide hij vriendelijk, maar toch ernstig, „dat
ge mijn arm vrouwtje zoo'n angst op het
lijf hebt gejaagd. Maar ik geef je absolutie,
Lucie, want zonder dien angst zou ik mis
schien op dit oogenblik nog niet weten hoe
veel ze van mij houdt."
Zij vatte de haar toegestoken hand. „Ik
kon niet anders," antwoordde zij, terwijl een
diepe blos hare wangen kleurde. „Vaarwel,
mijnheer Weber; ik hoop dat ge schielijk
weer beter zult zijn. Gezondheid, Hortense!
Nu moet ik gaan!"
„liaan?" riep hij. „Dat ontbrak er nog
aan. Schel eens, Hortense!"
De jonge vrouw voldeed aan zijn verzoek
en volgde het meisje met wankelende schreden.
„Ik vind mijzelve zoo slecht, zoo erg slecht
en naar," mompelde zij.
„Waarom, Hortense? Zie, ik kon immers
hier blijven als ik wilde; ge hebt mij dat
vriendelijk genoeg aangebodenDat ik ga is
mijn eigen wil! Vaarwel!" Moedig ver
kropte zij haar tranen. „Mijn koffers
stuurt ge mij wel na, niet waar? Houd je
maar goed, Hortense ge ziet zoo bleek.
Als ge mij eens noodig hebt wat toch
mogelijk is dan kom ik dadelijk. Hier
Schrille tegenstelling vormden aldaar een
paar lerende (ofschoon niet echte) varkens
koppen op mensclielijke rompen. Een varkens
slachter maakte zoodoende zijn adres bekend.
Verder zag men: goud, tandpoeder, gas
besparing, schaatsen, kleêren, schoenen,
comestibles, een café-concert, bloemen, enz.
vertegenwoordigd.
Met allen eerbied voor de deelnemers werd
opgemerkt, dat heel wat firma's van beteekenis
in den optocht werden gemist, zoodat deze
niet bepaald kon doorgaan als een beeld van
den industriëelen en winkelstand in de
hoofdstad.
Het publiek stond bij duizenden voor het
Rijksmuseum en nam een heel eind door de
stad met den optocht een loopje. De politie
zorgde uitsluitend voor de goede orde en
verdient daarvoor rechtmatige lof.
De gepensioneerde kapitein der stoom
boot „Stad Heusden", Jan Van Herwaarden,
die den 26 dezer zijn honderdsten verjaardag
hoopt te vieren, zal op dien dag als groote
zeldzaamheid nog eenmaal in actieven dienst
op die stoomboot optreden.
Op de monster-meeting van den Neder-
landschen Bond voor Algemeen Kies- en
Stemrecht, a. s. Zaterdag in het Paleis voor
Volksvlijt te Amsterdam te honden, zullen
als sprekers optreden de heeren: dr. Vitus
Bruinsma, F. Domela Nieuwenhuis en J. Van
der Wijk, voorzitter van het Kies-Comité der
Volkspartij te Wolvega.
Men schrijft uit Friesland aan de
„N. Rott. Crt.":
„Omtrent den loop der koop- en huur
prijzen van de landerijen in dit gewest gedu
rende het ten einde spoedend jaar 1888 kan
ik had 't bijna vergeten hier zijn de
sleutels, je eigen sleutels. Kunt ge mij ver
geven, dat ik maar 't was enkel uit ver
langen om iets voor je te doen
Ze waren onderwijl de trap afgegaan. Het
rijtuig wachtte aan de voordeur, hetzelfde,
dat haar eens op Woltersdorf had gebracht.
Hortense zeide niets. Ze drukte de lippen
stijf opeen, om in het bijzijn van de bedienden
niet in tranen uit te barsten.
„Ik zal je grootpapa goed oppassen," zeide
Lucie, terwijl ze haar bleek gezichtje nog
eens buiten het portier stak. Een laatste
kus, een laatste handdruk en daarop zetten
de paarden zich in beweging en verwijderde
het rijtuig zich door het park.
Hortense snelde snikkend de trap weer
op en viel haar echtgenoot om den hals.
Ze kon bijna niet tot bedaren komen; maar
't is zoo heerlijk aan zijn droefheid lucht
te geven, als men zulk een groot en zeker
geluk bezit.
Lucie weende niet, terwijl zij in de avond
schemering wegreed. Op de geheele wereld
zou ze geen enkel hart hebben geweten,
waaraan ze eens had kunnen uitschreien.
Den volgenden morgen kwam zij te Ho-
henberg aan. Een dunne najaarsnevel hing
over het uitgestrekte landschap, waaruit de
torens en huizen van de stad vaag en on
duidelijk opdoken. Ze had nu geen hart
kloppingen, toen de trein bij het kleine sta
tion stilhield, zooals destijds toen ze een
gelukkige toekomst meende tegen te gaan;
ook niet het pijnlijk gevoel, dat haar bij
hare tweede aankomst bezieldeze stond nu
bedaard en vermoeid voor het venster van
de coupé en reikte Peter, die haar afhaalde,
met een vriendelijk knikje hare pakjes toe.
Zeker hadden de Webers het uur van hare
aankomst getelegrafeerd. De dikke schim
mels met den landauer wachtten voor het
station; ze steeg in en reed weldra door de
zoo vroeg in den morgen nog stille straten.
Mevrouw Arend sloeg juist een stofdoek
uit voor het open venster en zag verwonderd
een welbekend, bleek gezichtje voorbijrijden.
„Daar hebben we 't al!" mompelde zij. „En
nu komt dat maar weer hier!" Verdrietig
keerde zij zich fom en sloeg met den doek
naar een bromvlieg, die op de gordijn post
had gevat. „Zoo'n ballast! Wat doet ze
weer hier? Mevrouw Weber zal nu ook
wel tot besef zijn gekomen, welk een last
zij ziclizelve en haar geheele familie met
zoo'n vriendschap op den hals heeft ge
haald."
Mademoiselle Bertin stond Lucie echter
al aan de voordeur met open armen op te