HELDEKSCHE
EV KIEUWE1HEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1888. M. 155. <*3M&
Woensdag 26 December.
Jaargang 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Kerstgepeinzen.
7> Hortense en Lucie.
„Wij huldigen
liet goede."
Verschijnt. Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Adverteiiti'c'iiVan 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
BERICHT.
In het nummer, dat Dinsdag 1 Januari
verschijnt, zal weder gelegenheid bestaan tot
liet plaatsen van een I\IEUWJIAAHSGltOET
A 25 cents van 15 regelsiedere regel
meer a 5 cents. Advertentiën moeten vóór
's morgens 10 uur van dien dag worden
ingeleverd, daar dat nummer om 12 uur
's middags verschijnt.
Als de winter ziju valen sluier over het
aardrijk begint uit te spreiden, en de zon
met iederen dag ons steeds minder van hare
vriendelijke stralen schenkt, vertoont zich in
liet verschiet, als een licht in de duisternis,
het liefelijk Kerstfeest. Door jong en oud
met vreugd begroet, komt liet ons herinneren,
dat in de wereld van 's menschen geestes-
en zieleleven na iederen tijd van duisternis
khet licht wéér doorbreekt met nieuwen luister.
Je kortste dag is alweder voorbij, als bet
terstfeest aanbreekt: de dagen zijn dan wéér
hn het lengen. Wel zal de winter zijne
'schappij steeds strenger doen gevoelen,
r de toenemende zonnewarmte zal met
im in het strijdperk treden en zegevierend
it dien strijd te voorschijn komen, om de
tule met lentezoelte en zomerwarmte te
jgenen. Evenals het in de groote, wijde
jenschenwereld gaat: donker kan het daar
l_n, als de onkunde en de boosheid lieer-
happij voeren; maar op den nacht volgt
imer de dag: het goede is sterker dan
inet booze; eenmaal wijkt de duisternis der
dwaling en der onrechtvaardigheid geheel,
om plaats te maken voor het rijk van licht
en leven.
Zóó beschouwd, wordt ons Kerstfeest voor-
Naar liet Duitsch van W. Heimburg.
Lucie verfrommelde het papier in de hand;
ze drukte het voorhoofd tegen de ruiten en
staarde vóór zich. De avondschemering breidde
zich over den stillen tuin uit, de sneeuw
viel in dichte vlokken neer, een troep kraaien
zocht krijschend haar nesten in den ouden
wachttoren op. Een rilling voer het meisje
door de ledennu begreep zij wat een bede
laarster dacht en gevoelde, die van de koude,
tochtige straat in een warme, gezellige kamer
kijkt. Maar neen, die bad toch misschieu
inog iemand, die mét liaar honger en gebrek
leed; zij was alleen, geheel alleen 1
Met deze bittere gedachten in de ziel ging
z\] naar beneden. In Mademoiselle's kamer
was de lamp nog niet opgestokenmaar van
de sofa klonk tante Dietje's bekende stem:
,/.Ta, mijn schoonzuster denkt, dat zij liet
samen eens zijnmaar liij is altijd zoo in
zichzelf gekeerd en gaat letterlijk in zijn
betrekking op, Het rechte weet zij ook
nietmaar van avond, zeide zij, zou 't. waar
schijnlijk ik
Zij verstomde; hoorde ze daar niet een
gesmoorden kreet Wat was dat vroeg zij
//O, zijt gij daar, Lucie!" klonk thans
Mademoiselle's stem. „Ik begon al te wan
hopen je te zien. Wees voorzichtig, 't is
hier erg donker. Juffrouw Arend wilde
liever nog geen licht hebben.''
„Goedenavond zeide nu een zachte stem,
terwijl Lucie, op de tafel toetredende, zich
bij de liand voelde vatten. „Iloe gaat het
je ik meen u, Lucie?"
//O, goed!" antwoordde zij binnensmonds.
En daarop ging zij naast tante Dietje zitten
en tuurde door de vensters op de licht be
sneeuwde daken van de stallen, die tegen
den donkeren avondhemel afstaken, en naar
ééne ster, die tusscheri een gebroken wolk
[flikkerde. Ze boorde beide dames wel verder
praten, en ook liet rammelen van de kopjes
en het knetteren van het vuur in den haard,
•maar ze lette eigenlijk op niets.
„Nu ga voort met uw verhaal! Wat zou
van avond?" vroeg de gastvrouw met de
[haar eigen levendigheid.
„Ik ik weet 't niet meer," stamelde
Dietje.
De meid had de lamp binnengebracht en
bij dat licht werd de oude dame twee zulke
j doffe, melancholieke oogen gewaar, dat ze
zeker een der heerlijkste, verheffendste en
bemoedigendstc symbolen voor heel de mcnscli-
heid. „Vrede op aarde, in de menschen een
welbehagen!" Licht en leven, na de
verdwijning van al wat duisternis en dood
teweegbrengt.
Duisternis en dood?.... Droef zij lieden de
nevel, en bleek het daglicht iu den kouden
winter, in ons binnenste is het niet donker.
De Kerstdag tocli straalt ons tegen als een
licht op een hoogen kandelaar, dat, door
mist en nevel gezien, den afgematten pelgrim
het goede spoor wijst en met nieuwe kracht
en moed bezielt. Die groote, heerlijke dag
staat aan het eind van bet jaar en spreekt,
bij de vergankelijkheid van al liet onder
maansche, van leven en hoop. Hij roept
over de aarde in haren winterslaap vrede en
welbehagen en trekt ons oog naar boven,
waar in het oneindig uitspansel, millioenen
sterren prijken en vriendelijke melodicn rui-
schen. Hij wijst, te midden van de nacht
schaduwen des winters, op dat eeuwig licht,
dat den dag van ons leven verheldert met
zijne vriendelijke stralen, (lat voor altijd
saamgevoegd met onze zaligste herinnerin
gen, met de heiligste hoop en teederste liefde
van ons hart, de eeuwen door liet aller
hoogste blijven zal, waarvoor de menschhekl
Gocl heeft te danken. Want, niet waar,
mijne vrienden? hoe arm toch zou de menscli
zijn, die de schatten van gemoed en hart
moest derven, waarmede de nagalm van het
Kerstlied der Engelen ons nog altijd blijft
verrijken!
Wees ons dan gegroet, heugelijke Kerstdag,
die ons spreekt van rlezc dingenLeer ons
in heilige ontroering onzen Schepper te aan
bidden, groot van raad, machtig van daad,
en vernieuw in ons de begeerte om in eigen
eensklaps de hand van liet meisje greep.
yLucie, wat hebt ge? Zijt ge ziek?"
„Neen," antwoordde zij, terwijl ze rechtop
ging zitten en een zachte blos zich over
baar gelaat verspreidde. En daarop nam ze
ijlings haar werktaschje en begon met bevende
vingers te haken.
liet gesprek sprong van den hak op den
tak; Mademoiselle vroeg en tante Dietje ant
woordde. Ze praatten over al de ziekten,
die in de stad lieerscliten, en over het bal,
dat dien avond werd gegeven. Het was liet
vijf-en-twintigjarig bestaan van de sociëteit,
vertelde Dietje, dat zoo bijzonder feestelijk
zou gevierd worden. Selma deed een groene
japon aan, bezaaid met dauwdroppels, en met
een garneersel van waterlelies en biezen
dus beschreef ze haar toilet.
„O, hoe verrukkelijk!" riep Mademoiselle.
„Hortense heeft ook eens iets dergelijks aan
gehad, natuurlijk geheel van zijde en tarlatan
Ze was dien avond betooverend. Maar, ma
chère, danst hij ook?"
„Hij? Wien meent ge? O ja Neen, ik
geloof niet, dat hij veel daaraan doet, maar
i,ij woont toch ook hier en kan zich niet
alleen terugtrekken begrijpt ge?" De
woorden bleven tante Dietje in den mond
stekenin Lucie's bijzijn kon ze zijn naam
toch niet noemen! In hare verlegenheid zag
ze op het zilveren horloge, dat ze aan
haren ketting met gouden schuifjes droeg, en
zeide: „Al kwart voor zevenen! Ik zou
nog wel wat langer willen blijven, maar ik
moet
„O, fi donc!" viel Mademoiselle in, „ge
zijt nog pas hier en mijn Crème de maras-
quine Lucie, trek eens aan het schel
koord
Het meisje stond op.
„Neen, dank u! Ik moet wezenlijk gaan,"
kwam juffrouw Arend hiertegen in verzet.
„Ik moet Selma nog helpen, want Clara
heeft het druk genoeg met haar eigen toilet.
Ze wachten mij zeker al."
Zij liet zich niet bepraten om nog langer
te blijven. Lucie wikkelde haar in den ge-
watteerden mantel en gaf haar de avondkap
aan.
„Verplicht voor de eer en het genoegen
zeide tante Dietje nederig en verlegen tot
Mademoiselle, die liaar met de deftigheid van
een vorstin tot aan de kamerdeur uitgeleide
deed. „Wel bedankt voor uw vriendelijkheid
Goedenavond, LucieO, ik heb ook nog een
parapluie Dank je!"
licht en leven te toonen, dat wij den naam
dragen van Hem, die 's werelds licht en
's werelds leven werd. Het Kerstvuur,hooger
opvlammend aan den vriendelijken buis-
haard, waaromheen zooveel mogelijk alle
leden van liet gezin zijn bijeengeschaard,
worde en blijve ons liet symbool van den
gloed, die bij zulke gepeinzen onze harten
verwarmt! Die gloed maakt telkens Aveerde
frissche en oorspronkelijkste bekoring on
zer Kerstdagen uit. Een jaar is zoo
spoedig verstreken, maar de dag van
25 December straalt ons toch telkens weer
met de eigen luister tegemoet, en doet ons
hart hunkeren met kinderlijke blijdschap
als naar liet binnentreden in een groote feest
zaal, vol glinsterende lichten en ruiscliende
muziek
Tweedracht en verdeeldheid behooren uit
den aard der zaak niet tehuis in een feest
zaal. De Kerstviering is dan ook het feest
der verbroedering, der aaneensluiting. Hoe
verheffend, hoe heerlijk is liet wederzien,
soms na een vol jaar van scheiding. Nooit
voelen wij ons, als leden der groote men-
schenbroederschap, minder afgezonderd en
alleen staande in de wereld dan op den heer
lijken Kerstdag. Duidelijk staat bet ons
lieden voor den geest, dat wij schakels zijn
van één en dezelfde keten, die een groot
gedeelte van ons geslacht uit alle landen
omspantbouwsteenen van een onmetelijk
grooten, zich steeds uitbreidenden broeder-
tempel. Immers, aan alle oorden der aarde
brengt het Kerstfeest de lieflijkste en blij
moedigste aandoeningen teweeg: bet wordt
gevierd waar de noordelijke Decembernacbt
den poolbewoner over sneeuw en ijs ziet
opgaan naar zijn vriendelijk verlicht bede
huis, maar ook in het liefelijk zuiden,
Lucie stond bij liet venster en zag haar,
in gezelschap van Peter, over liet besneeuwde
voorplein wegdribbelden.
„Mijn hemel, Lucie, hoe vervelend kunt
ge zijn!" knorde Mademoiselle. Maar het
meisje antwoordde niet. Haar blik was strak
op de poort gevestigd, die tante Dietje juist
was uitgegaan, en waarvoor zich tlians een
lange mannelijke gedaante vertoonde, flauw
door Peters's lantai'en verlicht; en nu werd
de poort achter hen gesloten en kwamen zij
op liet huis aan. Lucie zag, dat er nog een
klein persoontje naast den vreemdeling liep.
Daarop trad zij ontsteld achteruit en snelde
de gang in.
„Wat is er?" riep Mademoiselle, maar
Lucie had de voordeur al geopend. „George,
zijt gij daar?" vroeg zij verrast.
Hare stem beefde van blijdschap. Hij
kwam liaar bezoeken hij had haar dus
niet geheel vergeten
En ja, daar stond de opperhoutvester, met
zijn jongste dochtertje naast hem! Hij nam
zijn bonten muts af en stak Lucie de hand
toe. „Ja, ik!" zeide hij. „Ik heb den trein
te L. gemist en kom daarom zoo laat. Ik
wilde je eens spreken,' Lucie hier stokte
zijn stem „en Annemie moet naar den
dokter. Stoor ik je niet?"
Zij schudde ontkennend het hoofd. „Wel
neen!" antwoordde zij, hem aanziende. Ze
vond hem zoo oud geworden.
Mademoiselle, die even geluisterd had, deed
de deur luid dicht; wat daar voorviel, ging
haar niet aan. Peter had zich verwijderd,
nadat hij de lantaren op een tegen den muur
bevestigd plankje had neergezet. Het drietal
stond nog altijd in de kille gang.
„Ik heb 't zoo koud!" klaagde het kind.
„Komt binnenzeide het meisje, zich naar
de trap wendende. Maar daarop keerde zij
om en ging hare onverwachte gasten vóór
naar de eetkamer. Het vuur smeulde nog
iii den haard en een der lampen van de kroon,
die midden in de kamer boven de tafel hing,
brandde nog.
„Doe je overjas uit," zeide Lucie tot haar
zwager, terwijl ze bij de kleine neerknielde,
om deze van haar manteltje te ontdoen. „Ge
hebt zeker honger en dorst; ik zal je aan
stonds met het een en ander verkwikken."
„Het kind misschien," antwoordde Remmert;
„maar ik eet liever in het logement waar ik
logeer. Kunt ge Annemie hier houden?"
Hij had zijn pelsjas afgelegd en zag op
Lucie néér, die juist het hoedje van het
waar de pas bekeerde heiden, door zijn zen
deling aan sluipmoord en woeste zeden ont
wend, den Kerstnacht heiligt tot een nacht
van vergeven en vergeten, van vrede en
verbroedering. Het wordt gevierd in geest
en waarheid, maar ook in ruwe, aan het
Evangelie zelf weinig geëvenredigde vormen
het wordt gevierd door de geknielde schare,
die in aanbidding neerzinkt voor het rijk
versierde hoogaltaar en met den bruisenden
orgeltoon haar „Gloria in excelsis ten hemel
zendt, maar ook in de nederige dorpskerk,
waar kunstelooze taal den God der liefde
prijst en ieder jaar den ouden Kerstjubel
hoort herhalen„Eere zij God in den hooge,
vrede op aarde, in de menschen een welbe
hagen
Dat blijft gelukkig de leus die duizenden
en duizenden vereenigt, bij zooveel wat ver
deelt. Laat ons toezien, vrienden, dat het
koude materialisme en het nuchtere proza
en hoe al de vertegenwoordigers van „den
Geist der stets verneint" verder mogen heeten
de spieren en zenuwen van ons geestelijk
leven niet met verlamming slaan
Want er zijn er zelfs al, die niet meer
aan „dat Kerstfeest" meedoen, die van geen
feestviering meer willen weten, omdat de
historische kritiek „het wonder van Betlile-
hem" tot zijne j uiste waarde heeft teruggebracht.
Intusschen, al is in onze dagen bij velen de
belangstelling op geestelijk terrein aanmer
kelijk verflauwd, het Kerstfeest heeft nog
niets van zijne oude bekoorlijkheid verloren.
Ja, het is alsof het van andere zijden in de
laatste jaren met nieuwe ingenomenheid wordt
gevierd. De Kerstboom, die in geen Duit-
sclie woning ontbreekt, begint ook bij ons
inheemsch te worden; men verzamelt daar
omheen de kinderen in huiskamers en
blonde kopje nam en liet kind telkens opnieuw
kuste. Ze knikte toestemmend met tranen
in de oogen. „Wat mankeert haar?" vroeg
zij opstaande.
„Altijd nog hetzelfde. Ze wordt van dag
tot dag magerder. Maar dat's ook geen
wonder."
Lucie ging naar de keuken en vroeg wat
melk en wittebrood voor de kleine en begaf
zich daarop naar de ziekenkamer.
„Mijn zwager is onverwachts overgekomen,"
zeide zij met een stem, die van blijde ont
roering getuigde, „anders was ik al hier
geweest om u de courant voor te lezen. Mag
ik Mademoiselle in mijne plaats sturen?"
„Dat's goed!" stamelde de baron. „Wat
wil Remmert? Hij komt je toch niet halen,
Lucie? Wil hij mij soms zien dan gaarne!"
„Hij zal u zeker eens bezoeken, eer hij
weer heen gaat," antwoordde het meisje.
„Maar wat hij eigenlijk komt doen, weet ik
niet."
„Morgen vroeg wacht ik hem," bracht de
baron met moeite uit. „Dat's beter dan van
avond ik ben vandaag zoo moe." Hij
stak baar de hand toe. „Slaap wel, Lucie!"
Ze keerde naar de eetkamer terug. „Wat
zou hij willen?" En met die vraag in de
groote oogen, ging ze stil tegenover hem
zitten in een van de groote fauteuils bij den
haard. Hij had het kind op schoot en staarde
in de gloeiende kolen.
„Hoe gaat Letje verder?" vroeg bij, zonder
op te zien, en met een zachte, eenigszins
heesche stem, bij vele menschen een teeken
van groote gemoedsbeweging.
„Redelijk. En u?"
„Hoe zou 't mij gaan? Dat kunt gij je
voorstellen alleen met de kinderen! Wees
niet boos, dat ik je nooit geschreven heb,"
ging hij voort. „In het begin wist ik niet,
wat? Ik was zoo knorrig, ook op u, en nu
dacht ik: 't is beter, dat ik maar eens zelf
met haar praat. Ge weet wel, ik houd niet
van schrijven."
Lucie antwoordde niet; een diep mede
lijden maakte zich van haar meester. Ze
merkte dat zijn rechterhand beefde, waarme le
hij die van het kind vasthield, en dat hij
den mond zenuwachtig vertrok. Hij zag er
ook zoo verwaarloosd, zoo slordig uit. En
het kind! De mooie blonde krulletjes met
water glad op het hoofd gestreken, het zwart
en wit gestippelde jurkje zoo lomp en zonder
eenig versiersel, het geruite knoopdoekje om
den hals met gescheurde punten„Ik had