scholen, en bij die gelegenheid wordt dan
ook de beteeken is van dien boom verklaard
en iets omtrent zijn oorsprong medegedeeld.
Van ztjjf gaat men daarbij met de gedachten
naar het verleden terug, naar den tijd toen
het Kerstfeest ontstond, en dan blijkt liet
spoedig, dat de Kerstboom een der overblijf
sels van het heidendom is, dat vroeger in
ons werelddeel heerschte en dat nog eeuwen
lang met het Christendom bleef saamgeweven.
Ook in dat opzicht dus ontsluit het Kerst
feest ons een ruim veld van beschouwing,
waarop zich allerlei merkwaardige verschijn
selen aan ons oog vertoonen, uit een oud
heidkundig oogpunt belangrijk, maar ook
voor de geschiedenis van het godsdienstig
leven van het hoogste gewicht. En zoo kunnen
ook zij, die Jezus' persoon en werkzaamheid
als een zuiver menschelijk en volkomen
natuurlijk verschijnsel opvatten, zich in zijne
geboorte verheugen, omdat met zijn optreden
een nieuw tijdperk in de geschiedenis aanving,
waardig dat wij daarnaar onze jaren tellen.
Eenvormigheid en gelijkheid is de dood,
het leven kan slechts bloeien in en door
wat ongelijk en verschillend is. Viere dus
elk onzer het Kerstfeest op zijne wijze,
mits steeds naar den maatstaf van „wat
lieflijk is en welluidt". Waar we het volle,
rijke menschenleven ook grijpen, overal is
het belangwekkend, behalve waar het
beneden het peil van het menschelijke, en
dus tot het dierlijke verzinkt. Maar overigens
elke opvatting van het Kerstfeest kan in onze
samenleving haar plaats vinden. Moge het
dan zoo, naar ieders trant en behoeften, ook
dit jaar voor ons allen rijke vruchten dragen
en een bron wezen van de zoetste en ver
heffendste genietingen. Op het huisaltaar
worden de beste en geurigste offers saamge
dragen; het vredig dak van den rustigen
burger, met de zijnen rondom den gezelligen
disch of onder genoegelijken kout vereenigd,
beschut in zulke uren vaak de beste en edelste
schatten. Veredele en verheffe de heilige
geest van Bethlehems Kindeke ze ieder jaar
meer en meer! P.
Binnenland.
In „Eensgezindheid" te Amsterdam is
jl. Zondag de algemeene vergadering gehou
den van den Nederlandschen Bond voor
algemeen kies- en stemrecht, onder voor
zitting van dr. Vitus Brainsma. Vertegen
woordigd waren 21 afdeelingen. Uit de
mededeelingen van de Secretaris bleek, dat
de Bond 49 afdeelingen telt en het voor
uitzicht bestaat dat eerlang nog 3 afdeelingen
in Friesland zullen worden opgericht; blijkens
mededeelingen des penningmeesters bedroegen
de ontvangsten f 360.10, de uitgaven f180.39,
zoodat er een batig saldo aanwezig is van
f 179.71.
Ten einde de aangifte van inzending
van rundvee, wolvee, varkens, en pluimge
dierte, op de Wereldtentoonstelling te Parijs
van 1122 Juli 1889, zooveel mogelijk te
bevorderen, heeft da Minister van Landbouw
in Frankrijk bepaald, dat de tijd van aangifte
van inzending van genoemde dieren, die ge
steld was vóór 1 Januari e. k., wordt ver
lengd tot 1 April 1889.
Bijna alle Numansdorpers, die het plan
hadden naar de Argentijnsche Republiek te
vertrekken, hebben van dit voornemen afge
zien.
ook schuld," antwoordde zij, „en boos ben
ik nooit op je geweest; maar o, als ge toen
alle omstandigheden liadt geweten! Kan ik
nu iets voor je doen, zeg 't dan, George!"
„Lucie," zeide hij, terwijl hij het kind van
zijn knie zette en zacht naar haar toeduwde,
„ge weet, hoeveel ik van Mathilde heb ge
houden
„Ja, dat hebt ge!" stemde zij toe.
„En gij ook, gij ook al zijt ge toen niet
gekomen."
„Ik ook, George!" Dat weet God!"
Hij zweeg, en baalde zijn rood katoenen
zakdoek te voorschijn en streek zich daar
mee over het voorhoofd.
„Zóó gaat het niet langer," hernam hij,
„als de kinderen er niet onder zullen lijden."
„Zoudt gé wenschen, George, dat ik
„Nicht kan niet overweg met de gouver
nantes; ze heeft de vorige week de derde
het huis uitgedreven en knort den godgan-
schelijken dag. De kinderen zijn bang voor
haar; eeuwig en altijd hoor ik hen huilen.
Als ik wilde, zou ik voortdurend moeten
knorren en straffen, en waarachtig nooit
heb ik meer behoefte aan rust en vrede ge
had dan tegenwoordig."
„Bedoelt ge, dat ik bij je zal komen, om
voor de kinderen te zorgen?" vroeg zij nog
eens. „Ge weet wel, dat ik toen al bij hen
heb willen blijven."
„Ze zijn zoo verlaten meer dan ge
denkt, Lucie!" zeide hij ontwijkend.
„En denkt ge, dat je nicht met m ij over
weg zou kunnen, George?" Zij was opge
staan en had een presenteerblad met de warme
kofhe van Peter overgenomen.
Remmert antwoordde niet. Hij wendde
de oogen niet van haar af, terwijl ze het
kind op een stoel aan de tafel zette en de
warme melk in het schoteltje goot ohi wat
af te koelen. Maar daar lag een soort van
angst in dien blik.
Naar men thans met zekerheid ver
neemt, is de politie te Amsterdam de daders
der gelukkig mislukte moordaanslagen op do
heeren Van Tienhoven, Jolles en Stork reeds
op het spoor. Er hebben echter nog geen
aanhoudingen plaats gehad.
De commissie, benoemd door de Maat
schappij „Tot Nut van 't Algemeen" in zake
begrafenisfondsen, bestaat, naar de „Verze
keringsbode" meldt, uit de heeren prof. dr.
G. J. Legebeke en mr. J. Van Schevichaven,
secretaris. Deze commissie moet reeds eene
bijeenkomst hebben gehouden.
Per Stoomvaartmaatschappij „Zeeland"
is dezer dagen naar Engeland vervoerd
f13,000,000 in gouden munt en staven, ko
mende van de Russische grens. Drie gewa
pende personen begeleidden deze zending.
Voor een paar maanden geleden hadden drie
dergelijke zendingen in omgekeerde richting
plaats.
Bij de aanbesteding van het onder
houden, vernieuwen en herstellen van rechts-
gebouwen en gevangenissen, jl. Zaterdag aan
het Departement van Justitie te 's Hage
gehouden, waren laagste inschrijvers voor
het onderhoud van het Rechtsgebouw te
Hoorn J. Woestenburg, aldaar, voor f1050.
voor het onderhoud van het Huis van Be
waring te Hoorn J. Rustenberg, aldaar, voor
f 400.voor het onderhoud van het Rijks
opvoedingsgesticht te Alkmaar C. Duin, aldaar,
voor f 1461.voor het onderhoud der
Strafgevangenis te Alkmaar J. J. Boog,
aldaar, voor f 1010.
In de jl. Woensdag gehouden vergade
ring van dijkgraaf, heemraden en hoofdinge
landen te Haarlemmermeer is de begrooting
van den polder voor het dienstjaar 1889
vastgesteld: in inkomsten op f 241,331.67,
in uitgaven op f 228,831.67, met een batig
saldo van f 12,500. Den hoofdopzichter, den
heer Elink Sterk, is de titel van ingenieur
toegekend.
Als eene bijzonderheid kan gemeld
worden, dat van sommige veehouders te
Venhuizen en omstreken het rundvee nog in
de weide loopt. Dit komt hun zeer te stade,
omdat de hooioogst in den gepasseerden zomer
zeer gering was.
Men schrijft aan de „Ilaarl. Crt.":
„Als een werkelijk zeldzame zaak ver
dient het feit bijzondere vermelding, dat de
heer A. Pomper, die van zijn 8ste tot zijn
19de jaar als kweekeling op het Blinden
instituut geplaatst, als volkomen blind zijnde,
akte K 5 voor de wiskunde verkregen heeft,
naar de wet op het middelbaar onderwijs.
Hij was reeds in het bezit der akte voor
het lager onderwijs en van de akte K 2
voor het middelbaar onderwijs en is sedert
1880 als 1ste onderwijzer voor de fijnere
handwerken geplaatst aan het Instituut, waar
hij zijn opleiding genoot."
Te Utrecht en te Breda zijn vergade
ringen van neringdoenden gehouden, om van
gedachten te wisselen over middelen ter
bestrijding der coöperatie Eigen Hulp.
O]» een steenfabriek te Haaften heeft
een schoonzoon zijn waarden schoonvader
half dood geslagen.
Jl. Zaterdag is te Leeuwarden de
waterleiding officieel geopend. Eenige feeste
lijkheden hadden daarbij plaats.
De heer L. J. Van den Berg, teHelle-
voetsluis, heeft op een jachtveld onder de
gemeente Nieuwenhoorn een haas met.... twee
staarten geschoten.
„Neen, nicht zou niet blijven, als gij
Lucie stond nu vóór haar zwager eu zag
hem verbaasd aan.
„Ga zitten," zeide hij. „Ik moet je eens
iets vragen."
Zij ging gehoorzaam zitten.
„Veel mooie praatjes kan ik niet houden,
Lucie," begon hij, diep ademhalende.
„Dat is ook niet noodig, George," viel
ze hem met haar afgematte stem in de rede.
„Als Mathilde's kinderen mij noodig hebben,
dan kom ik en zullen ze het hier wel zonder
mij kunnen stellen."
„Ja? [Dat's goed! Maar maar ge
begrijpt niet hoe ik 't bedoel, Lucie; 't zou,
dunkt mij, het best zijn, dat dat we
samen trouwden als gij als ik je
Hij kwam niet verder. Zij was van haar
stoel opgesprongen en strekte doodelijk ver
schrikt als afwerend de handen uit. Ze
wilde spreken, maar kon geen woord uit
brengen.
„Verplaats je eens in mijn toestand!" zeide
hij, als ter zijner verontschuldiging. Hij was
ook opgestaan, maar ging nu weer zitten.
„Hoor mij ten minste aan, Lucie! Ik denk
er niet aan, je van liefde te spreken of iets
van dien aard; ik kan je niets meer aan
bieden of beloven, dan dankbaarheid, oprechte
dankbaarheid voor alles, wat ge aan mij en
de kinderen zult doen. Tot aan mijn laatsten
snik zal ik je dat toachten te vergelden.
En wat hebt ge dan nu, Lucie? Ge zwerft
van den een naar den ander en wordt bitter
en verdrietig gestemd. Voor mij zelf ver
lang ik zoo weinig, maar zij Hier wees
hij op liet kind en zweeg; maar een groote
droppel hing aan elk van zijne oogleden.
Ze stond nog altijd vóór hem; de armen
vielen nu echter slap langs haar neer.
Roerloos bleef zij in dezelfde houding, alsof
zij bij de minste beweging in een afgrond
zou verzinken. (Wordt vervolgd.)
Te Gorinchem is deze week een kind
geboren dat in liet zeldzaam bezit is van 3
overgrootvaders, 2 overgrootmoeders, 2 groot
vaders en 2 grootmoeders.
De heer Guérin, ingenieur te Grand-
villers (Vogezen), heeft, volgens de „Indus
trie laitière", een zeer pructiseli middel uit
gevonden om melk te bevriezen; in dien
toestand kan het over groote afstanden worden
vervoerd, om vervolgens, na dagen of weken,
ontdooid voor het gewoon gebruik verkocht
te worden, zonder van hare goede hoedanig
heden te hebben verloren.
Het blad meldt verder, dat in eene ver
gadering van meer dan twintig landbouwers
en in tegenwoordigheid van een hoogleeraar
in de landbouwkunde, tien liters ontdooide
en tien liters versch gemolken melk werden
vertoond, beiden van dezelfde koe, en tot
gelijke temperatuur gebi'aclit. Er werd geen
verschil tusschen beide ontdekt.
Het is uit den aard der zaak zeer
lastig, de hoogte der golven en den afstand
der golvenrijen met eenige nauwkeurigheid
te bepalen. Onlangs heeft een Amerikaan,
de heer Buchanan, deze vraag opgelost, bij
gelegenheid dat hij in de nabijheid van
Ascension peilingen moest doen voor een
te leggen telegraafkabel. Hierbij bediende
hij zich van een touw met een boei, dat
aan het schip bevestigd was en van twee
loglijnen, om de afstanden van het schip tot
de golfrecksen te bepalen. Deze proeven
werden genomen in volle zee, dicht bij
genoemd eiland en bij een stormaehtigen
noordwestenwind. Het bleek, dat de hoogste
golven 6 meter, de kleinere 3.05 meter hoog
waren en dat de afstand tusschen de golf-
reeksen 180190 meter bedroeg. De gol ven
bewogen zich voort met eene snelheid van
4246 kilometer. Eene grootere hoogte
bereiken de golven, als zij op een rots of
dam stooten en bij hevige stormen.
De mensch hoort niet gaarne dat men een
afkeurend vonnis over hem velt; maar dat
men op zachte wijze hem poogt te verbeteren,
dit kan hij lijden; daarom hebben de zede-
ineesters van alle ecuwen in verhalen, aan
de dierenwereld ontleend, aan de menschen
de waarheid gezegd. In de dierfabel ver
toont de waarheid zich aan het menschelijk
oog, maar zij doet het zonder den hoogmoed
der menschen te kwetsenen terwijl zij zijne
verbeelding op de aangenaamste wijze bezig
houdt en hij luistert om den zin van het
hem voorgesteld verhaal te ontdekken, wordt
hem het vernederende van een regelrecht
verwijt, de verveling ook van een zedeles
bespaardde hoogmoed wordt ontwapend
het beeld uit de dierenwereld doet den mensch
over zich zeiven het oordeel uitspreken, dat
hij van anderen niet wil hoorei). Kinderen
beminnen de lectuur van dierfabels; jonge
menschen vinden ze te eenvoudig, niet
krachtig genoeg sprekend tot de ontvlamde,
op de forsche kleuren van rooverromans en
ridderavonturen verzotte verbeelding; maar
een oud man keert met liefde tot haar terug
-en kijkt gaarne nog eens in den spiegel,
dien de dierenwereld aan den mensch voor
houdt. N i s a r d.
Daar is een lectuur, waarmede men als
kind is beziggehouden, en die men als groot
mensch andermaal ter hand moet nemen.
De fabelen van Lafontaine behooren er
toe. Allerliefste, kleine tooneelstukjes zijn
het waarin niets te veel, niets te weinig is,
en in welke ieder der dieren zijn vast ka
rakter heeft en zijn eigen hoofdrol vervult
ter schildering van dc verkeerdheden, die
onder de menschen voorkomen. De onper
soonlijke type, die in de fabel zelf niet op
treedt, maar ze meestal besluit is „lesage;"
maar die wijze is een bedaard geworden
vos: als de vlugheid en de slimheid niet
meer toelaten te wagen wordt men voor
zichtig; wordt men een wijze.
Blijkbaar heeft de altijd welgemutste La
fontaine, de onbezorgde liefhebber van een
goed leven, het ideaal niet hoog gesteldwatde
Fransche moralisten la dignité du carac-
tère noemen heeft men bij hem niet te zoe
ken. Lafontaine is onderdaan van Lodewijk
XIVonder de absolute monarchie van den
Zonne-Koning durft men niet hardop lachen
gelijk voorheen Rabelaisde schaterlach van
Voltaire durft zich nog niet doen hooren:
Lafontaine's Wijze is geestig, maar vóór
alle dingen voorzichtig. A. R e v i 11 e.
Bloemen Een vreemd seizoen om over
bloemen te spreken.
Midden in het hartje van den winter, nu
de grond dor en koud is en geheel onge
schikt om het geringste plantje te doen uit
botte».
Een vreemd seizoen, ik herhaal het, om
over bloemen te denken zelfs!
Is liet misschien omdat meestal omstreeks
Kersttijd de bloemen op de bevrozen ruiten
onzer vensters, straks beschenen door de
flauwe stralen van een winterzonnetje, in
duizenderlei schakeeringen voor onze oogen
plegen te schitteren en ons daardoor herin
neren aan die aardige bloempjes, die daar
buiten onze ramen moesten wezen, maar er
thans niet zijn? Die bloempjes, waarnaar
wij allen, zonder onderscheid, gedurende den
langen, langen wintertijd met een eindeloos
verlangen uitzien? Want o, ik vraag het,
wie bestaat er die niet van bloemen houdt,
en die ze niet met liefde, elk op zijne manier, C
verzorgt en kweekt?
O, mij dunkt, toen de wereld geschapen !j
was heeft de Schepper, alles overziende en
bemerkende dat het tjoed gedaan was, met
volle handen de bloemen wijd en zijd over
de aarde gestrooid, opdat die aarde tevens
laehend schoon en verkwikkend goed zou
wezen.
GeduldNog slechts eenige weinige u
maanden en wij zullen wederom bloemen
zien. Want, niet waar? wijs mij eene kamer
waar het er niet veel gezelliger, veel vroo- r
lijker uitziet wanneer er een bouquet op de
tafel prijkt. Toon mij een tuintje dat er j
niet kil, niet somber uitziet als er geene
bloemen in willen tieren.
Als de sneeuw gesmolten is, komt liet
allereerst in onzen tuin te voorschijn die
witte kelk, die men de Kerstplant noemt,
voor zoover ik weet de eenige bloem die
midden in den winter bloeit, in het laatst
van Januari, soms in het begin van Februari.
Wie haar niet kent schatte liaar aan, en het
zal hem geenszins berouwen. Maar daarmede
moeten wij ons ook voorloopig tevreden
stellen. Ja, ik weet wel, er zijn bloemen
genoeg op dit oogenblik, ik zou haast zeggen
bloemen te kust en te keur; voor geld kan
men immers, om zoo te zeggen, alles krijgen
en met eene goed gevulde beurs toovert men
in één oogwenk het voorjaar in onze ver
trekken, en niet alleen het voorjaar, maar
zelfs den zomer, met eene vlugheid welke
aan het ongelooflijke grenst.
Ik voor mij begeer echter zulke bloemen
niet; en op gevaar af, mij van bekrompen
heid te hooren beschuldigen zweeft mij niet
temin de vraag op de lippen:
„Waar is de oudenvetsche tijd gebleven,
toen men bij de eerste warme zonnestralen m
in Februari naar buiten ijlde om in name- I
looze verrukking de bloeiende sneeuwklokjes I
te ontdekken en ze, stralende van vreugde, aan
de huisgenooten te toonen, als sprekende I
bewijzen dat men de lente tegemoet gaat?" I
Wat haalt er bij het genot van de eerste I
ruikende viooltjes, onder het gras verstopt,
omzichtig te gaan opsporen en aan onze
k ranken en zwakken te brengen met den I
blijden troost: „De lente is daar! Nu kunt
gij weldra de lucht in en zienderoog aan- j
sterken!" Want met die eerste bloempjes
verschijnen ook tegelijkertijd de zoele, zachte I
dagen, het vriendelijke mooie weer, en alom 1
het hernieuwde ontwakende leven, terwijl
wij met die kunstig gekweekte bloemen in
de band onbehagelijk staan te rillen bij de
kachel. Ze passen niet bij die koude, donkere l
winterdagen, ze loopen haren tijd vooruit, f
En onwillekeurig denk ik aan de woorden
die Hildebrand zijn ouden tuinman in den I
mond legt„Je kunt, zeg ik nog reis, de
natuur van een ding niet dwingen. Je kunt 1
het wel dwingen, maar dwingen en dwingen
is tweeen als je een ding dwingt, dat nou
eigenlijk niet gedwongen kan worden, wat
heb je dan? dan plaag je je zei ven.*
Na de viooltjes zien wij alras de gele,
paarse en witte krokussen hare kopjes om
hoog stekende hyacinthen hare geuren
verspreiden over de velden; daarna de ane- I
monen en de renonkels ontluiken, terwijl I
wij daartussclien nog vergaten te noemen de
Meidoorns, seringen, gouden regens, jas- 1
mijnen, lelietjes van dalen, enz., enz. Het
voorjaar vooral is een tijdperk, overrijk aan
tallooze, hier niet alle op te noemen bloeiende
heesters en veldbloemen.
Zoo naderen wij langzamerhand den zomer, i
den zonnigen warmen zomer, en dit seizoen I
brengt niet minder zijn schat van onver-
Selijkelijk schoone geurige bloemen mede, I
ie, als door de brandende zon gestoofd, hoe
langer hoe scheller van kleur worden.
Bloemen allerwegen, groot en klein; bloe
men van allerlei kleur en gedaante! Waar
wij onze blikken ook wenden en hoever ons
oog ook reikt, overal zien wij de aarde ver
sierd als een gelukkig kind, getooid als een
bevallig jong meisje dat ten dans gaat, ja
zelfs gelijkend op 'liet feestkleed, dat door
den tooverstaf eener fee is aangeraakt en
voor de feestvierende gereed gelegd. Het is
warm, al te warm thans om ver te wandelen,
of zich veel te bewegen. Laat ons rusten
op het malsche gras, onder den lommer dier
wiegelende groene takken. Laat ons rusten
en met volle teugen den heerlijken bloemen
geur inademen. Straks, als het wat opge
koeld zal zijn, dan gaan wij rond om de
kinderen van Flora bijeen te garen en ze
tot een welriekenden ruiker sa&m te binden,
om onze huiskamer daarmede te versieren,
of wel om dien in het koele schemeruurtje,
als een klein blijk onzer hartelijke welwil
lendheid, aan den eenen of anderen goeden
vriend te brengen, die, minder gelukkig dan
wij, zijne dagen in de stad slijt en zich be
helpen moet met niets dan zijn heimwee
naar bloemen.
Zoo gaat de tijd voort, en eer wij er aan
denken zijn de meeste bloemen alweder ver
dord en verwelkt, terwijl wij met rassche
schreden naar den herfst spoeden.
De herfst! Het laatste seizoen dat ons nog
bloemen te zien geeft.
Zijn ze toch ook niet schoon, niet heerlijk,
die asters in honderderlei tinten, al zijn ze
misschien wel wat stijf en al verspreiden ze
nu juist geene geuren? Die bellede-nuit,
die dahlia's, die stokrozen, die najaars-seringen,