HELDERSt'HË
EN NIEUWCIIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollaiuls Noorderkwartier.
1888. M. 156. «a*
Vrijdag 28 December. Jaargang 46.
Uitgever A. A. LAK KEK Cz.
nationTuTmilitie.
OPROEPING TER INSCHRIJVING.
38> Hortense en Lucie.
W ij huldigen
het goed e."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.70
franco per post 0.90
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentie»Van 14 regels 40 cents, elke regel meer
10 cents. Groote letters naar plaatsruimte; bij abonnement lager
Dienstaanbiedingen a 5 cents per regel a contant.
BERICHT.
In het nummer, dat Dinsdag 1 Januari
verschijnt, zal weder gelegenheid bestaan tot
het plaatsen van een NIEUWJAARSGROET
A 25 cents van 15 regelsiedere regel
meer A 5 cents. Advertentiën moeten vóór
's morgens 10 uur van dien dag worden
ingeleverd, daar dat nummer om 12 uur
's middags verschijnt.
Tweede Openbare Kennisgeving.
"Burgemeester en Wethouders der gemeente
Helder
Gezien de artt. 15 tot 20 der Wet betrekkelijk
de Nationale Militie, van den 19 Augustus 1S61
(Staatsblad N°. 72);
Brengen de navolgende wetsbepalingen ter kennis
van dc ingezetenen
Dat alle mannelijke ingezetenen, die op den
1 Januari aanstaande hun 19de jaar zullen zijn
ingetreden, verplicht zijn zich ter inschrijving voor
de Militie aan te geven tusschen den 1 en 31
Januari aanstaande. Zij die zich na den 31 Januari,
doch vóór den 31 December 18S9 ter inschrijving
aanmelden, worden alsnog ingeschreven, doch ver
beuren cene boete van f 25 tot f 100. En dat
zij, die eerst na het intreden van hun 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van hun 20ste jaar, inge
zetenen worden, eveneens tot die aangifte verplicht
zijn, zoodra zij de hoedanigheid van ingezeten ver
krijgen.
Dat voor ingezeten wordt gehouden
1. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd inge
zeten is, volgens de Wet van 28 Juli 1850 (Staats
blad N°. 44), luidende art. 3 dier Wet aldus:
„Gevestigd of ingezetenen zijn, die binnen het
Rijk in Europa hebben gewoond:
Naar het Duitsch van W. IIeimburg.
Een lange pauze volgde. Het kleine
meisje liet zich van haar stoel glijden en
dribbelde naar haar vader toe. „'t Doet.
zoo zeer," zeide zij, op haar hals wijzende.
Ilij nam haar op en streek haar over den
krullebol.
„'t Zal wel overgaan/ troostte hij.
„Vader, waarom schreit
geriep
het
kind, en een bedroefde trek verscheen op het
gezichtje, dat zoo op dat van Mathilde geleek.
„Mijn hoofdje doet zoo'n pijn, vader."
„Ze is koortsig," zeide hij bedrukt tot
Lucie. „Ze zal toch niet ziek worden?"
„Ik zal haar naar bed brengen/ was het
antwoord. „Kom maar mede, Annemietje
De kleine kwam gehoorzaam naar haar
toe.
„Nu, Lucie," hernam hij, „ik ga dan.
Ge weet nu wat ik wil. Dringen doe ik je
niet. Morgen kom ik je antwoord halen.
Goedennacht, Lucie!"
„Goedennacht!" klonk het antwoord, bijna
onhoorbaar; maar de hand, die hij haar toe
stak, werd niet gegrepen. Zwijgend nam
Iiij jas en hoed en zwijgend verliet hij het
vertrek, zonder nog ééns om te zien.
Zij stond nog altijd op dezelfde plek en
keek de kamer rond; 't was alsof ze een
benauwden droom had.
„Tante Lucie!" zeide het kind bedroefd.
Ze nam Annemie bij de hand en ging
met haar de gang door. Mademoiselle
opende haar kamerdeur en stak het hoofd
naar buiten.
„Komt ge soupeeren, Lucie? Mon Dieu,
blijft la petite hier? Hoe oud is ze?"
„Vier jaar," antwoordde het meisje, terwijl
ze het kind op den arm nam en met won
derlijk wankelende schreden naar de trap
ging-
„Mijn hemel, wat scheelt jeriep Made
moiselle, toen Lucie zich aan den knop van
de trapleuning moest vasthouden. „Ge zult
het kind laten vallen!"
„O neen! Ik ben maar wat duizelig.
Dat heb ik wel meer. Ik zal maar een
uurtje te bed gaan liggen Als uitgeput
bleef zij staan; het was alsof de marmeren
vloer van de gang heen en weder bewoog,
alsof de lamp daar boven aan de zoldering
in een vurigen kring ronddraaide. Met
inspanning van al hare krachten bereikte
„a. Gedurende de drie laatste jaren.
„1>. Gedurende achttien maanden na aan het
bestuur luinner woonplaats het voornemen tot vesti
ging te hebben verklaard.
„Nederlanders zijngevestigd of ingezetenen,
„die gedurende de laatste achttien maanden hunne
„woonplaats binnen liet. Rijk in Europa hebben
„gehad.
„Nederlanders, die ter zake van 's Lnnds dienst
„in een vreemd land wonen; worden voortdurend
„als ingezetenen beschouwd.
„De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere
„wetten voorkomende, gelden alleen voor zooveel
„betreft de onderwerpen in die wetten behandeld."
2. Ilij, die, gcenc ouders of voogden hebbende,
op 1 Januari aanstaande gedurende de laatste acht
tien maanden in Nederland verblijf zal hebben
gehouden.
3. Hij, van wiens ouders de langst levende inge
zeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij
binnen het Rijk verblijf houdt.
Dat voor ingezeten niet gehouden wordt de
vreemdeling, behoorende tot een Staat, waar de
Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst
is onderworpen, of waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkcerigheid is
aangenomen.
Dat voor de Militie niet wordt ingeschreven:
1. De in een vreemd Rijk achtergebleven zoon
van een ingezeteu, die geen Nederlander is;
2. De in een vreemd Rijk verblijf houdende
oudcrlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn
voogd ingezeten.
3. De zoon van den Nederlander, die ter zake
van 's lands dienst in 's Rijks Overzccsche bezit
tingen of Koloniën woont.
Dat de inschrijving behoort te geschieden:
1. Van een ongehuwde in de gemeente, waar
de vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zijn
beiden overleden, de voogd woont
2. Van een gehuwde en van een weduwnaar, in
de gemeente waar hij woont.;
3. Van hem, die geen vader, moeder of voogd
heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd
zij de bovenste trede en eindelijk haar eigen
kamer. Ze ontstak licht en begon het kind
uit te kleeden alles even werktuigelijk.
„Is tante boos?" vroeg een zacht stem
metje. Zij hoorde 't niet. Ze legde het
kind in haar eigen bed en vluchtte toen
naar den donkersten hoek van de kamer en
sloeg de handen tegen het voorhoofd:
„Moet ik? Moet ik wezenlijk? Is er
dan geen uitweg meer?"
Maar wat wilde zij eigenlijk? Nog eens
opende zich een toekomst voor haar! Wat
hoopte ze dan nog, dat haar gansche hart
in opstand kwam bij de gedachte van Mat-
hilde's plaats te vervangen? O, 't was
zoo vreeselijk, zoo ontzettend, de vrouw te
worden van iemand, dien ze niet liefhad!
Neen, dat nooit! Ze zag hem daar vóór
zich, zoo oud, zoo neergedrukt, haar dank
baarheid, niets dan dankbaarheid biedende!
Maar moest zij !t dan niet doen ter wille
van die arme kinderen? Neen! Ze had
dat immers ook niet gekund, als ze Arend's
vrouw was geworden? Dan Ja d&n!
En krachtiger dan ooit ontwaakte in haar
binnenste het verlangen naar den verloren
man. „Ik kan 't niet ik kan 't onmoge
lijk klonk snikkend door het vertrek
Zij wilde alles voor hem doen, zijn kinderen
verzorgen, het opzicht in zijn huis houden,
alles wat hij maar wenschte maar niet
zijn vrouw worden.
rNcen, nooit!" zeide zij luid en toornig,
de handen tot vuisten ballend. „Ik wil
niet! Nooit!"
„Tante, kom toch hierkermde het kind.
Ze ging naar het bed en boog zich over het
koortsachtig gloeiend gezichtje. „Ik hebzoo'n
dorst, tante, en het hoofd doet mij zoo zeer."
Zij liet de kleine water drinken en legde
haar koude, bevende hand tegen het verhitte
voorhoofd. Op één punt starende, zette zij
zich op den rand van het bed. Vonken
dansten haar voor de oogen, en daarop zag
ze een groenachtig licht. „Dat is zijn aan
staande in haar baljapon.Ga wegprevelde
zij. „Ga toch weg! Wat doet ge hier?"
Maar het kwam nader en nader, en verschrikt
vloog zij op ze had toch niet geslapen?
Een zacht gefluister drong haar in de
oorenhet oude gebedje, dat Mathilde hare
kinderen had geleerd:
„'k Ben zoo moe en ga naar bed
Amen'k Heb zoo'n pijn in het hoofd
En het arme kind wentelde zich onrustig
heen en weder. „Blijft gij bij mij, tante?
buiten 's lands gevestigd is, in de gemeente waar
hij woont;
4. Van den buiten 's lands wonenden zoon van
een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst
in een vreemd land woont, in de gemeente waar
zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond
heeft.
En worden diensvolgens bij deze opgeroepen
alle mannelijke ingezetenen dezer gemeente, die in
dit jaar den ISjarigen leeftijd hebben bereikt of
nog zullen bereiken, en mitsdien degenen, die ge
boren in het jaar 1870, op den eersten Januari 1889
hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, om zich ter
inschrijving voor de Militie, bij hen, Burgemeester
en Wethouders, aan te geven in het Raadhuis der
gemeente op den 3den of een der volgende dagen
van de maand Januari, des morgens tusschen 9 en
12 urezullende zij, die eerst na het. intreden van
hun 19de jaar, doch vóór het volbrengen van bun
20ste, ingezeten worden, en dus mede verplicht
zijn, zoodra zij die hoedanigheid verkrijgen, zich
ter inschrijving voor de Militie aan te geven, de
aangifte kunnen doen ter plaatse en uur hierboven
omschreven.
Burgemeester en Wethouders verwittigen verder
de ingezetenen:
Dat, welke aanspraak op vrijstelling van dienst
iemand ook zoude vermeenen te hebben, de aan
gifte ter zijner inschrijving niettemin behoort te
geschieden, terwijl bij ongesteldheid, afwezigheid of
ontstentenis, zijn vader, of is deze overleden, zijne
moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot
het, doen van aangifte gehouden is.
Dat, ter voorkoming van onaangenaamheden, welke
voor de ingeschrevenen volgen moeten uit eene ver
keerde spelling van naam of uit eene onjuiste op
gave van den dag der geboorte, de belanghebbenden
moeten medebrengen een Extract uit hunne geboorte-
acte, hetwelk kosteloos kan worden verkregen.
Verzuim van aangifte ter inschrijving wordt
gestraft volgens de Wet.
Helder, 14 December 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. A. BEUKENKAMP, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Zult ge niet weggaan, zooals nicht? Ik was
altijd zoo bang."
Lucie zonk bij het bed op de knieën. Ze
herinnerde zich, hoe zij ook eens ziek had
gelegen en hoe hare zuster dag en nacht
niet van hare zijde was geweken.
„Ik moet! Ik m o e t!" fluisterde zij. „Ja,
Annemietje ik blijf bij je. Ga maar rustig
slapen dan zal je hoofdpijn wel beter
worden."
„Lieve, beste tante!" En een zacht armpje
legde zich om haar hals.
Zij durfde zich niet verroeren, eer het
kind sliep. Maar toen stond zij op en zocht
tastend de tabouret achter de kachel. Hier
zat ze uren lang, in bitteren tweestrijd.
„Goede God, heb medelijden!" riep zij
eindelijk. „Ik kAn 't niet! Ik kan 'tniet!"
En zwaar zonk haar hoofd voorover tegen
de kachel.
Tante Dietje had zich naar de zitkamer
van hare schoonzuster begeven, waar ter eer
en voorbereiding van het feest drie lampen
brandden en een stikkende atmosfeer heerschte,
vermengd met den geur van amandelzeep,
vochtig gestreken onderrokken, pomades en
reukwerkjes van zeer twijfelachtig gehalte,
en een ruiker lelietjes van dalen. Selma
zag alles behalve vroolijkze had knorren
van mevrouw Arënd gekregen. Toen name
lijk de kapster was gekomen, die het dien
dag natuurlijk geweldig druk had, was zij
niet te vinden geweest en verscheen juist
op het oogenblik, dat bovengenoemde juf
frouw, niet gewoon te wachten, wilde heen
gaan, zeggende, dat ze niet wist of ze later
wel kon weerkomen.
Ze had maar even eenig poeder uit de
apotheek gehaald, om die lange handschoenen
gemakkelijk te kunnen aantrekken, luidde
de verontschuldiging van de jonge dame.
„Alweer naar die apotheek!" knorde me
vrouw Arend. „Als men eens optelde,
hoeveel geld gij daar zoek maakt, Selma!
Eergisteren hebt ge nog bruispoeder gehaald
en vóór eergisteren Hoffmansdroppels. Ik
begrijp niet dat gij dit wilt hebben," dus
wendde zij zich tot Selma's moeder; „dat
medicineeren op zijn eigen houtje is altijd
verkeerd, en nog te meer als men een dokter
om zoo te zeggen in zijn eigen familie heeft."
„Tante," merkte Selma onder het friseer-
ijzer aan, „gij drinkt toch ook zelve buiten
den dokter om Kina-la Roche. Ik heb 't
gezien en daar staan al vier leege flesschen
Binnenland.
Ter gelegenheid van het Kerstfeest was
jl. Maandag op Het Loo een prachtige kerst
boom opgericht. Een aantal kinderen waren
uitgenoodigd om met H. K H. Prinses
Wilhelmina het feest te vieren.
Gisterenochtend is aan de Veenkade te
's Hage uit het slootje bij het terrein van
den houthandelaar v. G. het lijk van een
net gekleed heer opgehaald, hetwelk her
kend moet zijn als dat van den met den rang
van referendaris bij het Departement van
Marine gepensioneerden hoofdcommies A.,
een geacht ingezetene, van wiens vermissing
de politie eergisterenavond kennis kreeg. De
drenkeling is per raderbaar naar het gast
huis vervoerd.
Daar het gouden horloge, dat op het lijk
gevonden werd, op elf uur is blijven stilstaan,
vermoedt men, dat de man eergisterenavond
omstreeks dien tijd in het water is geraakt.
De heer A. schijnt door een noodlottig onge
luk te water te zijn geraakt. (N. R. Ct.)
.11. Zaterdagavond had in het Paleis
voer Volksvlijt te Amsterdam eene meeting
plaats, uitgeschreven door den Nederland-
schen Bond voor Algemeen Kies- en Stem
recht. Als sprekers traden op de heeren
F. Domela Nieuwenhuis, dr. Vitus Bruinsma
en J. Van der Wijk; laatstgenoemde mede
redacteur van de „Klok", het pas opgerichte
weekblad der volkspartij in de districten
Wolvega en Schoterland.
De volgende motie werd aangenomen:
„De vergadering, op 22 December 1888
te Amsterdam in het Paleis voor Volksvlijt
bijeengekomen,
spreekt hare diepe verontwaardiging uit
over het feit, dat in Nederland twee-derde
gedeelten van alle mannelijke meerderjarige
in den kelder."
Mevrouw Arend kreeg een kleur als vuur,
maar antwoordde niets. „Wacht maar,"
dacht zij, „ik zal je wel klein krijgen, als
ge eens Alfred's vrouw
Op dit oogenblik bracht het dienstmeisje
een grooten ruiker binnen van roode came
lia's en witte primula veris in een rood
satijnen manchet. Selma bloosde tot achter
de ooren.
„Van wien komt dat?" vroeg mevrouw
Arend, terwijl zij zich in hare grijszijden
sleepjapon ruischend naar de deur wendde.
„Een man heeft het gebracht; maar hij
zeide niet van wien."
Mevrouw Arend hield den ruiker criti-
seerend in de hand. „Hoe dom van Alfred
fluisterde zij Dietje toe„hij heeft toch
geweten dat Selma een groene japon aandoet.
En zie nu eens die vereeniging van kleuren
als op een boerenbruiloft! Maar ze moet
hem meenemen."
Dietje schudde twijfelachtig het hoofd.
„Van Alfred?" zeide zij ongeloovig. „Zoo
is hij toch anders niet
„Ja, hij zal 't je wel eerst vertellen!
Zulke dingen doen de mannen in het geheim,
Dietje
En terwijl mevrouw Arend de bloemen
uit een lampetkan besprenkelde, zeide zij
luid tot Selma's moeder, die juist een paar
groote diamanten bellen in de ooren stak:
„Kijk eens, mevrouw Mehnert, mooi is anders,
maar als het hart maar goed is, niet waar?"
„'t Is een prachtig bouquet!" viel Selma
hier verstoord in met hare eigenaardig diepe,
snauwerige stem. Ze hief zich inhaar volle
lengte op, daar de kapster juist de laatste
haarspeld in haar dikke blonde poffen had
gestoken.
Mevrouw Mehnert zeide niets. Zij was
een gezette, kortademige vrouw, die veel
liever naar bed wilde gaan dan naar een bal,
wat zij dien avond wel honderdmaal ver
zekerd had.
Dietje kweet zich ijverig van haar taak
bij het toilet der jonge damenü klom ze
op een stoof, dAn hurkte ze op den grond.
En eindelijk was de „waternix" gereed,
zooals het loopmeisje vol bewondering uitriep,
dat bij al die waterlelies en biezen en glazen
parels zich niets prachtigers kon voorstellen.
Nu bleef nog over met de wit satijnen
schoenen in dikke wollen kousen van wijlen
papa Arend en hiermede in een paar respec
tabele klompen te stappen, het poëtisch