HELDERSCHE- NIEU WEDIEPER COURANT. Jaargang 48. M 84. Zondag 13 Juli 1890. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. J. H. VAN BALEN. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. f En deoespereert nimmer I* Jan Pieterts. Coen. Eet Vaderlandt ghetrouwe Blijf iele tot in den doot. Wilhelmuslied, Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.70, franco per post f 0.90. Het Zondagsblad, behoorende bij deze Courant, verschijnt eiken Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maandenf 0.75. Voor de abonués dezer Courant in de gemeentef 0.30. buiten de 0.85. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. Prijs der Advertentiën: Van 15 regels 30 cent, elke regel meer 6 cent. BJj abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Voor liefdadige doeleinden 3 cent per regel Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand3 Mededeelingen en aanbevelingen10 NEDERLAND. HELDER, 12 Juli. De heeren mr. Th. M. Venster, advocaat, S. Boom, J. W. van Vooren, L. C. van Vleuten. H. W. Goldbach, G. A. Herklots, R. L. Kei lerman, J, Barthélémy, B. van Erp Taalman Kip, J. G. J. van Oppenraay en A. C. Fyssel, allen oud-officieren van hetNed. of Ned.-Indische leger, hebben aan de Eerste- en de Tweede Kamer weder adressen gericht over de zaak Willink Ketjen. Zij deelen mede, dat zij, na aan den Raad van ministers een adres gericht te hebben, een onderhoud gehad hebben met den minister van Koloniën. Deze heeft verklaard, dat de Regeering niet voornemens was, aan de bezwaren van adressanten te gemoet te komen. Zij vroegen toen in een oproeping aan het Nederlandsche volk geldelijken steun, om de Regeering langs gerechtelijken weg te noodzaken, het onrecht, dat den heer Ketjen aangedaan zou zijn, te herstellen, in de eerste plaats door de afgifte van de door hem geëischte stukken. Die steun is niet voldoende verleend, zoodat de heer Ketjen buiten Nederland een werkkring heeft gezocht en adressanten verzocht hunne pogingen te staken. Aan dit verzoek hebben zij voldaan, doch zij verzoeken nu aan de Kamer, bij de Regeering aan te dringen i. alsnog eene schadeloosstelling voor het door hem thans gederfde volle pensioen uit te keeren en 2. zoodanige wijzigingen te brengen in de regeling van het ontslag der N.-I. officieren, dat nimmer meer op deze wijze een braaf en dapper officier, in de kracht van zijn leven, aan het leger en het vaderland kan worden ontrukt. Provinciale Staten van Noord holland. Zitting van Woensdag 8 Juli. Nadat de Prov. Staten de aftredende leden der Eerste Kamer herkozen hadden, werd tot buitengewoon lid van Gedep. Staten herkozen mr. J. F. T. Van Valkenburg te Amsterdam, met 63 van de 65 stemmen. De heer Van Valkenburg aanvaardde die her benoeming. Vervolgens werd overgelegd de staat der ge raamde kosten van het Prov. Best. voor zooveel het Rijksbest. is, voor 1890, gelijk zij op de Staatsbegrooting voor dat jaar zijn gebracht. Wordt goedgekeurd. De onderhandsche aanbesteding door Gedep. Feuilleton ran de Heldenche- en Nieuwedieper Courant. 7) EEN TROETELKIND VAN HET GELUK. Roman van F. VON KAPFF ESSENTHER. Met open armen werd bij door de gastheer ontvangen, die zich zoo voortreffelijk met zijn gasten wist te amuseeren, dat zij als vanzelf daaraan mee moesten doen. Toen hij mijnheer von West aan de familie voorstelde, zeide Siegmund na de eerste begroeting tot Edwina „Mag ik hopen, nu wat meer geluk te hebben „U komt heden toch niet gewapend met uw beurs?" vroeg Edwina koel „Neen, niet als bieder, maar als bidder." „Wat zou ik u kunnen geven?" „De gunst, u somtijds te mogen naderen „De gunstIk heb er geen weg te schenken!" „Ja, toch, juffrouw Baumgartner, want ik ben het nauwelijks waard voor uwe strenge oogen te staan. Ik beu een mensch, die niet veel deugt ik ben een zondaar en gij zijt eene heilige hoe zoudt gij niet in staat kunnen zijn mij een gunst te bewijzen?" Zijn toon stond haar tegen. Zij had een gevoel, als bespotte hij haar. Zij wilde ernstig blijven, doch vóór zij een woord kon spre ken, ging haar vader voort: Mijn zoon Edwin mijne nicht Ottilie Helbing." En tot Edwina's ergernis maakte Otti den gast bepaald het hof. Zij was vol verrukking over zijne „hemelsche" van het onderhoud der kapel en van de graftombe van Reinhout van Brederode, in de kerk te Veen- huizen, wordt goedgekeurd. De ontwerp-begrooting der kosten van het provinciaal bestuur, voor zooveel het rijksbestuur is, voor 1891, werd goedgekeurd en vastgesteld op f 77.915- Voordracht van Gedep. Staten tot het weder verleenen van subsidie ten behoeve der Industrie school voor de vrouwelijke jeugd te Arasterdam. De subsidie (f2000) wordt opnieuw toegestaan. Voordracht van Gedep. Staten tot het weder verleenen van subsidie ten behoeve van het conservatorium te Amsterdam. De subsidie wordt voorgesteld ad f 1000. De heer Th. Heemskerk is tegen dit voorstel, omdat het z. i. niet op den weg der provincie ligt, voor muziek-onderwijs te zorgen. Dit is het lid der commissie, de heer van Eeghen, niet met hem eens; z. i. ligt het wel degelijk op den weg van het prov. bestuur, te zorgen, dat er goed muziek-onderwijs verkrijg baar is. De voordracht wordt hierna met 69 tegen 6 stemmen aangenomen. Voordracht van Gedep. Staten tot het verlee nen van subsidie, ten behoeve der teekenschool van de Vereeniging „Concordia Inter Nos", te Amsterdam. De gevraagde subsidie bedraagt f 500. Door de Commissie van rapporteurs wordt voorgesteld, daar de zaak geen prov. belang raakt, de subsi die niet toe te staan. De heer mr. Leao Laguna wil nog een lans voor deze subsidie breken; immers moeielijk is uit te maken wat al of niet prov. belang is. Komen de vruchten die een instelling afwerpt niet direct aan de geheele provincie, dan nog kan zij voor haar van belang zijn en vooral is dit hier het geval. Het geldt hier een instelling die zeer geroemd wordt. Buitendien, deze ver gadering heeft andere dergelijke instellingen ge subsidieerd: de Quellinusschool en de teekenschool voor kunstambachten. Nu vult de school voor C. I. N. deze scholen ten opzichte van de zonen vau handwerkslieden aan en daarom ook ver dient zij de voorgestelde subsidie. De school wordt door particuliere krachten gesteund en werkt zeer nuttig omdat zij zich niet alleen op ambachts-onderwijs toelegt. Spr. geeft dus in overweging de subsidie wel te verleenen. De provincie heeft er wel degelijk belang bij, dat de ambachtslieden goed gevormd worden. De heer van Eeghen wil het nut der school niet betwisten. Alleen is door hem gevraagd, of dit nut niet zuiver van plaatselijk belang is? Hierop heeft de meerderheid der commissie ontkennend geantwoord. Scholen als de Quellinus kunnen niet op alle plaatsen, scholen als van C. I. N. wel op alle plaatsen gehouden worden. De subsidie wordt hierna met 62 tegen 14 stemmen verleend. Voordracht van Gedep. Staten tot het verlee nen van subsidie aan bestuurders van het Oud heidkundig Genootschap te Amsterdam, ten be hoeve eener door afbeeldingen toegelichte be schrijvingvan kunstmonumenten in Noordholland. gedichten. „O u beschaamt mij, mejuffrouwIJdele jongensdomheid onrijpe studentengevoelens mijn eenige verontschuldiging is, dat het mij alleen te doen was, eens een nederlaag te lijden. Dat heeft echter niet mogen zijn." „Wat ik zeggen wil, mijnheer von West," sprak Edwin hem schuchter aan, „ook ik heb u uit uwe gedichten liefgekregen!" Siegmund West zag den jongeling lachend aan. „Wat gelijkt gij sprekend op uw zuster! O, wilde zij mij maar een weinig liefhebben, en al deed zij het alleen maar om mijn slechte gedichten, dan zou ik haar van harte dankbaar zijn!" Edwin kleurde als een jong meisje. „Het zijn geen slechte gedichten," zeide hij beslist. „Ik ben van eene andere meening," ant woordde Siegmund, „maar niettegenstaande dat zullen wij toch vrienden worden." En hij vatte beide handen van den jongen man en drukte ze hartelijk. Edwina zag zwijgend toe, hoe de gast stormenderhand de haren en weldra het heele gezelschap veroverde. Zelfs de oude tante wist hij door eenige scherts voor zich in te nemen. Oogenschijnlijk wijdde hij al zijn opmerkzaamheid aan Otti; hij plaagde haar en schertste met haar. Maar zijn warme en huldigende blikken rustten steeds op Edwina. Hij sprak niet veel met haar, maar slechts met bewondering en vereering. Hij behan delde haar werkelijk als eene heilige, aan wie men smeekt, maar met wie men niet De gevraagde subsidie is groot f 6000. In de voordracht wordt voorgesteld deze in drie jaar- lijksche termijnen van f 2000 toe te staan. Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan. Voordracht van Gedep. Staten tot het weder verleenen van subsidie voor het onderhoud der wegen en vaarten tusschen de zesNoordholland- sche steden. Wordt vastgesteld op f 12,000 per jaar, zonder hoofdelijke stemming. Voordracht van Gedep. Staten tot het verlee nen van subsidie van den aanleg eener haven op het eiland Wieringen. Voor dit doel zal eene subsidie worden verleend tot een bedrag van de helft der na aftrek van de bijdrage der gemeente Wieringen overblijvende kosten van het werk, mits niet boven f 32,000. Aangenomen zonder hoofdelijke stemming. Na de pauze komt aan de ordeRapport van Gedep. Staten op het voorstel van de hh. mrs. Th. Heemskerk, J. C. de Vries, W. S.J. Water schoot van der Gracht, betreffende verpleging van behoeftige krankzinnigen. Het voorstel wil behoeftige krankzinnigen, zoo de nabestaanden dit wenschen, te doen ver plegen elders, dan in het gesticht Meerenberg. Hunne conclusie luidt als volgt„Gedep. Staten te machtigen om voor de verpleging van eiken behoeftigen krankzinnige uit Noordholland, on verschillig in welk van de daarvoor bestemde gestichten in Nederland die verpleging ook ge schiede, een bijdrage uit de prov. fondsen toe te zeggen en uit te betalen op zoodanige wijze, als naar gelang der omstandigheden hun meest doelmatig zal voorkomen, tot een bedrag van f 45 of tot zoodanig hooger bedrag, als boven de gewone bijdrage van het Rijk zal gevorderd worden om de kosten voor de gemeente of arm besturen niet boven de f 1S0 'sjaars te doen stijgen, met dien verstande dat wanneer de ver- plegjngskosten in eenig gesticht meer dan f 270 's jaars mochten bijdragen de bijdragen uit de prov. fondsen berekend wordt op den voet alsof de gezamelijke verplegingskosten het cijfer f270 niet overschreden. In een uitvoerig rapport stelde de desbetreffende benoemde commissie voor af wijzend te beschikken. De heer mr. Th. Heemskerk voert niet dan met groot leedwezen het woord over deze zaak. Hij dacht, dat de billijkheid van het voorstel tnoest in het oog springen, maar nu dit niet het geval is, meent hij weinig kans te hebben, dat het voorstel wordt aangenomen. Vooral komt hij op tegen den aard van de gevoerde bestrij ding en spr. zal dus allereerst de juridische zijde der kwestie bespreken. Hij heeft indertijd een beroep gedaan op art. n der wet op krank zinnigenverpleging. Dit art. toch is niet in orde met het voorstel. Immers dit geeft duidelijk aan, dat het prov. gesticht eerst mag strekken voor zoover er geen plaats elders is. Vat men het artikel zóó op, dan kan er niets in worden ge vonden tot bestrijding van het voorstel. De op vatting, dat het gesticht moet dienen voor alle krankzinnigen, is uit de lucht gegrepen. Door Gedep. Staten is een betoog gevoerd, dat, wan neer de provincie eenmaal een gesticht heeft, zij ook niets anders te doen heeft. De provincie kan óf een gesticht instellen of de verpleging uitbesteden. Heeft zij een van beiden gedaan, dan zou 't onbillijk zijn te eischen dat zij 't an dere óók deed. Nu vindt spr. dat in die mcening de grootst mogelijke begripsverwarring heerscht. De taak der provincie is niet om bij te dragen in de verpleging van de krankzinnigen, maarte zorgen, dat voor deze ongelukkigen plaats is. Hoe zij dat doen moet, wordt niet bepaald. Dit was ook de meening des heeren Van der Kooy bij de vaststelling der wet. Ook de minis ter was van oordeel, dat de provincie slechts voor plaatsruimte had te zorgen. Om deze reden zal spr. de argumenten van Gedep. Staten nader vernemen, waarop dezen bouwen 0111 afwijzend te adviseeren. Een misvatting van een feitelijken toestand van wat verlangd wordt, blijkt ook uit wat zij schrijven ten opzichte van de verpleging van Israëlieten. De voorstellers wenschen niet onbeperkte vrijheid der particulieren om over de geldmiddelen der provincie te beschikken. Er is hier slechts sprake van de gemeenten, niet van de particulieren. Nu de gemeenten gewend zijn aan bijdragen van het Rijk en de Provin cie, wenschen zij niet meer dan f 180 te betalen. Men is onverplicht aan de gemeenten te gaan be talen en dus bréngt men hen, die de patiënten niet in Meerenberg willen doen verplegen, bijv. te Veldwijck, in verlegenheid. Een andere quaestie gemoreerd is de vraag, in hoever de verwanten recht hebben in de keuze van het gesticht. Men wijst hierbij op de beschikking van den kantonrechter. Deze nu mist de mogelijkheid om te beslissen, of in een of ander gesticht plaats is of niet. Zijn hulp wordt slechts ingeroepen omdat er hier sprake is van vrijheidsberooving. Er kan geen redelijke twijfel bestaan bver de vraag of de familie de vrijheid heeft waar de patiënt verpleegd moet worden. Zitting van Donderdag 10 Juni. In de heden gehouden vergadering der Prov. Staten van Noord-Holland was het eerst aan de orde de voordracht van Ged. Staten tot verhooging der jaarwedde van den ambtenaar op het bureau van den hoofdingenieur van den prov. Waterstaat; wordt goedgekeurd. De begroo ting der enkel prov. en huishoudelijke inkomsten en uilgaven voor 1891 wordt, zonder bespreking, vastgesteld op f273,424,57. Onvoorziene uitgaven f 34,688,53. Rekening van het gesticht Meerenberg over 1889 en rekening van het pensioenfonds voor ambtenaren enz. van dat gesticht. De ontvangsten bedragen te zaraen f 384,925.18^. De uitgaven f 381,753.36. Batig slot f 13,241.82!-. Wordt goedgekeurd zonder hoofdelijke stemming. Begrootïng van het gesticht Meerenberg voor 1891. De geheele ontvangstbedraagtf385.608.50. De uitgaaf even zooveel. De suppletoire begroo ting voor 1890 van dit gesticht wordt, evenals die van 1891, zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Vervolgens wordt behandeld het ontwerp van een bijzonder reglement van bestuur voor den polder de Monnikemeer wordt goedgekeurd, evenals dat voor de Banne Oudijk. schertst. Edwina had een gevoel, alsof ieder woord, dat hij sprak, eigenlijk tot haar gericht was, en onwillekeurig hoorde zij ook ieder woord. Zij zag hem, ook al was haar blik niet op hem gericht. Hij sprak met de aanwezige letterkundigen over hun werken of over hunne verwanten, en met de jonge meisjes óver niets. Gelijk een sonverein, sloeg hij niemand over. Ieder was over hem verrukt. Met een Parijschen journalist die hier aanwezig was, sprak hij over het avondleven op de boulevards; met eene bejaarde schrijfster, die voor de natuur leefde, had hij het over de Alpen; met een concertpianist over Hans von Bülow en met een jong officier over het laatste hofbal. Voor al die dingen had hij een toepasselijk woord en een passende scherts. Edwin hoorde hem bewonderend aan. „Hoeveel hebt gij gezien en beleefd en hoe gelukkig moet gij zijn!" „O, mijn lieve, jonge vriend," riep West uit, „gelukkig zijn en geluk hebben, dat zijn twee zaken, hoewel het doorgaans voor i één gehouden wordt. Ik heb geluk gehad, dat is alles! Maar ik zie geen reden om daarop trotsch te zijn. Dikwijls is Fortuna mij op de hielen gevolgd, dringend, als een onbeschaamde deerne! Ik keerde haar ver achtelijk den rug toe, schaamde mij over haar, maar zij bleef mij trouw." Edwina zag den spreker scherp aan. „En ten slotte hebt ge u met haar ver zoend?" vroeg zij met lichte ironie. //Niet waar? Het viel u zeker niet al te zwaar?" Siegmund West lachte verlegen. „Neen, ik schikte mij in mijn lot. Toch herinner ik mij nog nauwkeurig, dat die zoo veel aangebede vrouw- het mij eens heel lastig maakte aan de speeltafel." „Hoe dat?" vroeg Edwin gespannen. „Het was in een Parijsche club. Ik had reeds lang met belangstelling het spel gade geslagen (Edwin werd zeer opmerkzaam) waarbij gespeeld werd om ongelooflijk hooge sommen. Alle heeren verloren aan een vreemdeling, die er dien avond voor het eerst was. Verbaasd zag ik, hoe hij slag opslag won. Het was wezenlijk belangwekkend om te zien, hoe het geluk steeds bij één persoon bleef. Daarbij had ik den overmoedigen winner steeds scherp op de handen gekeken. En toen eindelijk ook hij mij de lust opkwam, mijn geluk bij hem te beproeven, toen keerde de kans. Hij verloor onophoudelijk. Het was alsof een booze demon zijne kaarten verwisselde! Hij verdubbelde, vertienvou digde zijn inzet hij geraakte in een waan zinnige toestand. Veel vlugger als die ver bazende sommen zich voor hem hadden opgehoopt, versmolten ze nu. Telkens weer haalde hij zijn portefeuille te voorschijn op het laatst werd hij mijn schuldeischer en het vreeselijk eind van dit woeste tooneel was een zelfmoord, dien hij bijna voor mijne oogen beging." Edwina had zich afgewend. Eene ijskoude rilling beving haar haar vermoeden had haar dus niet bedrogen. (Vervolg in het Tweede Blad.) ^1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1890 | | pagina 1