HELDERSCHE- NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. Dr.P.C.F.Frowein. EN J. H. VAN BALEN. M A R U J A, Brieven uit de Oost. fEa desospereert uimmerl* Jan Fittert. Coen. HctJV»derl«mdt ghetroawe Bljjf ick tot ia d«n doot. "V7"oi-«3ctalJrit lederen Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per 3 maanden: Voor de courant binnen de gemceente0.70, met Zondagsblad 1.05 naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, 1.35 w 0 alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost-Indië en Amerika). 1.75, 2.10 Znid-Afrika2.50, 3. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein 162/163. HELDER. Prjja der A d ve r t e n t i n Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang Tan de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Ingezonden mededeelingen en aanbevelingen, geplaatst tnssehcn den tekat, per regel 15 Ct. Ad verten tién voor liefdadige doeleinden Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand Agenten in het buitenland: België, Mr N. Bertoux, Agence de publicité, 12 Rue Ste-Gudule,'BruxellesN.-Jersey en Omstreken: Mr. P. Langeveld Mz., Okonite Co, Passaic. Bij de verkiezing van één lid voor den Raad dezer Gemeente, op Dinsdag a. s., noodigen wij de Kiezers met aan drang uit, hun stem uit te brengen op den Heer UIT DE door EEN VEROORDEELDE. VL Ik nam van Akim Akimytsch afscheid, en nadat ik vernomen had, dat ik naar de gevangenis terug kon komen, ging ik er met een der soldaten heen. Verschei- denen waren er reeds. Als de gevangene zijn taak volbracht heeft, gaat hij naar huis, en niemand houdt hem meer terug. Men eet niet gemeenschappelijk, maar tiaar dat men komt. Ik proefde van de koolsoep, maar kon haar niet eten en zette thee voor mij. Ik nam plaats aan het einde der tafel bij een lotgenoot, die ook van adel was. De gevangenen kwamen en gingen. Er was altijd nog plaats; alle gevangenen waren er nog niet. Een groepje van vijf was aan de groote tafel gaan zitten. De kok goot voor hen twee schalen koolsoep vol en zette een geheele pan met gebakken visch op tafel. Zij schenen feest te vieren. Met schele oogen zagen zij naar ons. Een Pool kwam binnen en ging naast ons zitten. „Ik ben niet hier geweest, maar ik weet alles!" schreeuwde een gevangene, die juist binnenkwam. Hij was ongeveer vijftig jaar, sterk ge spierd en mager. Op zijn gelaat was slimheid te lezen, doch tegelijk had het iets vroolijks. Zijn dikke, naar beneden hangende lip gaf zijn gezicht iets buitengewoon komisch. „Hebt ge goed geslapenWat, zegt ge niet goeden dag, vrienden uit Kursk?" voegde hij er aan toe, terwijl hij aan de tafel ging zitten van hen, die hun eigen eten aten. „Smakelijk eten „Wij zijn niet uit Kursk, vriend." „Misschien uit Tambowsk?" „Neen, ook niet uit Tambowsk. Bij ons Feuilleton van de Helderache- en Nienwed. Courant. DOOB BRET HARTE. «Waarom niet, kind?" vroeg de weduwe van den heer Saltonstall en de rouwdragende over dr. West, koel. „Ik stem je toe dat ik het vroeger heel aardig van je vond, als je met de caballeros aan eenige sentimenteele overleveringen hechtte, die evenals de gasten van den hidalgo, welke een geraamte in zijn feestzaal plaatste, door Koorotora's gebeente en legende aan de vergankelijkheid hunner verwachtingen herinnerd werden. Maar nu de kracht der vervloeking, evenals die van Eva, voor goed gebroken is," voegde Dona Maria er eenigszins bitter bij, „moet gij uwe lucht- kasteelen ergens anders overbrengen. Gij kunt op zijn best dien kapitein Carroll langer op een afstand houden, al rammelde je met Koorotora's beenderen vlak voor zijn gezicht. En werkelijk, mijn kind, ik zie ook niet, in waarom gij het doen zoudt, want sedert de taak met die brieven en met het oog op zijn bescheiden en fatsoenlek gedrag is hij zeer in mijne achting gestegen. Hij heeft de reputatie van je moeder in zijn hand." „Hij is een fatsoenlijk mensch, mama zeide Maruja kalm. „Men vindt ze zeldzaam, Irindl men moet te in eere en in waarde houden. Dit wilde ik er alleen maar meê zeggen, zottinnetje de kapitein is niet rijk maar gij hebt genoeg voor beiden." is niets te halen, vriend. Ga daar, bij dien rijken boer. „Wat, en juist vandaag, nu ik zoo'n ge rommel in mijn maag heb. En de rijke boer, wie is dat „Gasin, daarginds, ga naar hem toe." „Gasin is bezig zich te bedrinken, hij verdrinkt alles." „Hij heeft twintig zilveren roebels bij zich," merkte een ander op. „Het is voordeelig, beste vriend, brandewijnver- kooper te zijn. „Wat! ontvangt ge den gast niet? Enfin, dan moet ik maar koolsoep eten." „Ga, en vraag thee. De heeren drinken thee." „Welke heeren Hier zijn geen heeren, riep met doffe stem een gevangene, die in een hoek zat en tot nog toe geen woord had gesproken. „Ik zou graag thee drinken, maar ik schaam mij om te vragenwij hebben ook eigenwaardemerkte de gevangene met de dikke lip op, terwijl hij ons goedig „Als ge wilt, zal ik u thee geven," zei ik, terwijl ik den gevangene uitnoodigde, „wilt ge?" „Wilt ge? Waarom zou ik niet willen!" En hij kwam bij ons aan tafel. „Zie, thuis heeft hij koolsoep uit zijn klompen geslurpt, en hier heeft hij thee leeren drinken; heerenkost wil hij," riep de morrende gevangene. „Maar drinkt dan niemand hier thee?" vroeg ik hem hij verwaardigde zich echter niet mij te antwoorden. „Daar brengt men ook wit brood, vereert ge mij ook met een broodje!" Een jonge gevangene bracht een groote menigte broodjes mee om ze in de ge vangenis te verkoopen. Als belooning gaf de broodverkoopster hem op iedere tien brooden, die hij verkocht, er één toe voor zijn moeite. „Broodjes! broodjes!" riep hij, „Moskouer broodjes, warme broodjes! Nu, kinderen, wie van u een moeder heeft gehad, koope Dit beroep op de moederliefde bracht allen aan het lachen en men kocht hem eenige broodjes af. „Weet je het nieuws al, vriend!" riep hij uit. „Gasin is bezig zich te bedrinken O Goden als dan „de achtoog" komt." „Dan zal men hem verbergen. Is hij al dronken „Als een beesthij valt op de men- schen aan." „Nu, dan zal hij net zoolang drinken en tieren tot hij vunteproef is." „Over wien spreken ze?" vroeg ik aan den Pool, die naast mij zat. „Over Gasin, een gevangene. Hij handelt „Maar om Amita's wil is hij het eerst hier gekomen," zeide Maruja, voor zich uitkijkende, alsof zij in gedachten verdiept wasDona Maria begreep terstond, dat haar dochter overdreven bescheiden wilde zijn. „Denk er toch niet over mij of jezelf met dergelijke dwaasheid te praaien. Ge zijt oud iemands bedoeling te kennen, in ieder geval je eigen. Trouwens, ik denk er niet over, bare genegenheid voor Raymond te dwars- boomen. Het is een aardige, flinke man en hij zal een steun wezen voor eenigen van je familieleden. Hij zou ons onschatbare diensten kunnen bewijzen in de netelige omstandig heden, welke uit zaken van mechanischen aard, waarvan ik geen verstand heb, zooals het stoomgemaal en de spoorweg, kunnen geboren worden." „En denkt ge er over enkel getrouwde lui bij deze zaken te betrekken vroeg Maruja, die zich zelve weder meester was geworden. „Ik waarschuw u, dat kapitein Carroll zoo stom is als een fatsoenlijk man maar wezen kan. Het verwondert me, als hij zich in meer zaken niet dwaas aanstelt als dit nog maar het eenige was dat hij mij boven Amita verkiest 1 Maar hij deelde mij gisterenavond pas mede dat hij een zakboekje van den dokter gevonden had, hetwelk hij zonder getuigen of zonder ontvangbewijs aan Alladdin gegeven heeft, omdat hij dit vis a vis netjes vond." „Een zakboekje van den dokter," herhaalde Dona Maria. „Zekermaar er stond niets van belang voor u in," zeide Maruja. „De arme jongen I heeft er nog aan gedacht daarnaar te kijken, "aar ik heb geen haast om uwe toestemming hier in brandewijn. Als hij geld met dien handel verdiend heeft, verdrinkt hij het terstond. Als hij nuchter is, zeer vredelie vend, maar als hij zich bedrinkt, dan valt hij iedereen met het mes aan, totdat men hem met geweld onschadelijk, maakt. „Hoe bedwingt men hem dan „Een tiental gevangenen werpen zich op hem, en slaan hem half dood. Dan gooien zij hem op de brits en dekken hem met een pels toe." „Maar dan kunnen zij hem wel dood slaan." „Ieder ander zou dat ook gebeuren, maar hem niet. Hij is sterker dan allen hier in de gevangenis en bijzonder stevig van lichaamsbouw. Den volgenden morgen staat hij frisch en gezond op, alsof er niets gebeurd is." „Zeg eens, als ik vragen mag," vroeg ik verder den Pool„deze eten hun eigen kost, terwijl ik thee drink. En toch zien zij mij aan, alsof zij mij om deze "thee benijden. Wat beteekent dat?" „Dat is niet om de thee," antwoordde de Pool. „Zij zijn u slecht gezind, omdat ge van adel zijt en niet van huns gelijken. Velen van hen zouden u gaarne beleedi- gen, vernederen. Het is hier moeilijk voor ons. Gij zult nog dikwijls onaan genaamheden en twist om de thee en de eigen kost hebben, ofschoon hier zeer velen zeer dikwijls hun eigen kost genieten en enkelen altijd thee drinken. Zij gunnen het u echter niet." Bij deze woorden stond hij op en ver wijderde zich van de tafel. Weinige minuten later stormde Ga§in stomdronken de keuken binnen. Gasin was een grijsaard van omstreeks zestig jaar, klein van gestalte. Er was zoo iets rustigs en kalms in zijn oogopslag dat ik met een zeker welbehagen in zijn heldere, klare oogen staarde. Dikwijls heb ik met hem gesproken, en zelden heb ik zulk een goed mensch ontmoet. Hij was om een zeerzware misdaad verbannen. Onder de orthodoijen van Starodub begon nen er zich velen te bekeeren tot de oprecht geloovige kerk. De regeering bevorderde dit krachtig en begon ook alles in het werk te stellen om andere dissentres te bekeeren. Gasin besloot met geestdrijvers „hun geloof te verdedigen", zooals hij zich uitdrukten. Men was begonnen een kerk voor de tegenpartij te bouwen en deze verbrandden zij. Als een der raddraaiers werd hij verbannen en tot dwangarbeid veroordeeld. Hij was een welgesteld, han deldrijvend burger; en hoewel hij vrouw en kinderen moest achterlaten, begaf hij zich met goeden moed in ballingschap, omdat hij die in zijne verblinding voor een en zegen te vragen, mama. Ik zou het zelfs aan kunnen zien dat Amita mij naar het altaar voor ging, indien uwe zaken zulks vereischten. Kapitein Carroll zal niet van me wegloopen. Óch kijk nu niet met zulk een veracthenden koopmansblik naar me, als of ge nagaat hoeveel ik wel waard benHeusch, ik ben zulk een {slechte geldbelegging van uw oor spronkelijk kapitaal nog niet." „Gij zijt een kind van je vader," zeide haar moeder, haar plotseling een kus gevende. „Ga nu heen," vervolgde zij, haar zachtjes de kamer uitdringende, „en zend Ami,a naar mij toe." Zij wachtte tot de kleine weer spanneling vertrokken was en zeide toen tot zich zelfEn dat is nu bet kind dat Amita meent dat dol verliefd op Carroll is, zoodat het niet eten of slapen kan. Dit is het meisje dat Taquita mij wijs wou maken dat geen hart meer voor mooie kleeren of opschik heeft. Geest van Jozef Saltonstall," riep de weduwe in vervoering en met een blik ten hemel uit, „gij hebt veel op uwe verantwoording." Een paar weken later verbaasde zij hare dochter opnieuw. „Waarom gaat gij niet met het gezelschap meê, dat de wonderen van Aladdin's paleis gaat bekijken Het was beter dat gij je gasten gezelschap hield dan Raymond en Amita." „Ik ben zijn deur niet meer in geweest, sedert hij de dochter mijner moeder met minachting behandeld heeft," zeide Maruja ten hoogste verbaasd. „Met minachtingherhaalde Doua Maria ongeduldig. „De dochter van jou vader moest weten dat zoo iemand als hij wel onhebbelijk „marteling om den geloove" hield. Hij kwam dien dag in de keuken, bleef midden in het vertrek staan, terwijl hij zonder een woord te spreken met aandacht alle aanwezigen opnam. Allen zwegen. Toen hij eindelijk mij en mijn lotgenooten gewaar werd, zag hij ons boos en spottend dan, lachte zelfgenoegzaam, alsof hij aan iets dacht en zwaaide meer dan hij liep naar onze tafel „Als ik vragen mag", zoo begon hij, „uit welke middelen veroorlooft gij u de weelde thee te drinken Zwijgend zag ik mijn lotgenooten aan, terwijl ik mij herinnerde, dat het 't beste was geen woord tot hem te zeggen. Bij de minste tegenspraak zou hij woedend zijn geworden. „Ge hebt dus geld?" ging hij voort. „Ge hebt dus veel geld Ge zijt dus in het tuchthuis gekomen om thee te drinken Ge zijt dus gekomen om thee te drinken.- Voor den donder, spreek dan toch Toen hij zag, dat wij het er op gezet hadden te zwijgen en geen acht op hem te slaan, werd hij vuurrood en begon van woede te beven. Naast hem in een hoek stond een groote bak, waarin het brood; voor het middag- of avondeten der gevangenen bestemd, werd opgedaan. Zij was zoo groot, dat er plaats genoeg was om |brood voor de helft der gevangenen in te bergen. Hij vatte de bak met zijn beide handen op en hield ze boven ons hoofd. Hoewel moord of toeleg tot moord mij bedreigde, zwegen echter allen en wachtten af, wat gebeuren zou. Geen enkel woord om ons te helpen. Geen teeken van afkeuring tegen GasinZoo groot was hun haat tegen onsHet was duidelijk dat het gevaar, waarin wij verkeerden, hun plei- zier deedMaar de zaak nam een gelukkige keer juist wilde hij de bak op ons laten neerkomen, toen iemand uit den gang riep„Gasin, de brandewijn is gestolen Hij wierp de bak op den grond en stormde als een krankzinnige de keuken uit. „Nu, God heeft u geredmompelden de gevangenen. En nog lang daarna spraken zij er van. Ik heb niet vrenomen, of het stelen van den brandewijn waar was, of ter juiste tijd verzonnen om ons te redden. Maar hij was een der drankverkoopers uit de gevan genis. Tweemaal 's jaars bedronk hij zich zelf en dan openbaarde zich al het dier lijke zijner natuur. Terwijl hij zich lang zamerhand dronken dronk, begon hij eerst zijn medegevangenen met zeer lagen, berekenenden spot te sarreneindelijk, als hij stom-dronken was, werd hij schrikkelijk, en onbeleefd tegen je zijn kon, maar nooit beleedigend. En dan zijn er beleedigingen, mijn kinddie men beter vergeet dan ont houdt. Zoolang wij niet weten dat hij zich tot tegenweer gereed houdt, zie ik geen reden in waarom gij niet gaan zoudt. Hij is hier na de zaak met de brieven niet meer ge weest. Ik zal niet dulden dat hij daarom zich onbeleefd aanstelt, begrijp je Ik heb hem voor mijne zaken nooclig. Neem Carroll mee; hij zal er wel voor zorgen." „Maar Carroll wil niet gaan," zeide Maruja. „Hij wil niet zeggen wat er tusschen hen voorviel, maar ik vermoed dat zij ruzie met elkander hadden." „Des te beter, dan ga je alleen. Hij be hoeft er niet aan herinnerd te worden. Je behoeft nergens anders bang voor te zijn, dan dat hij te trots op je bezoek zal wezen, zoodat hij nergens anders aan denken zal." Maruja, die blij scheen te wezen in het vooruitzucht van alleen te gaan, althans zonder Carroll, haalde hare schouders op en stemde toe. Toen het gezelschap in den namiddag van dien dag de binnenplaats van Aladdins paleis binnen reed en daar vernam dat de gastvrije eigenaar afwezig was en niet vóór het diner terug zou komen, toonde niemand zich gene gen, daardoor zijn genoegen en zijne nieuws gierigheid op te offeren. Zooals reeds gezegd, waren mr. Prince's functies als gastheer hoogst eigenaardig en ongewoon de opmerking dus van een der bedienden, dat de secretaris van den heer Prince de honneurs wel zou waar nemen, werd koel opgenomen en door Maruja lachend van de hand gewezen. „Er bestaat niet de minste noodzakelijkheid om mijnheer nam een mes en viel op de anderen aan. De gevangenen stoven voor hem uit elkaar en verstopten zich, omdat zij zijn reusach tige kracht kenden; dan viel hij wien hij maar krijgen kon, aan. Maar weldra von den zij een middel om hem te bedwingen. Met hun tienen tegelijk grepen zij hem plotseling op hetzelfde oogenblik aan en begonnen hem te slaan. Men kan zich onmogelijk iets gruwelijkers denken dan dit slaan; ze sloegen hem overal, op zijn borst, op zijn geheele lijf en hielden eerst dan op, als hij alle gevoel verloren had en voor dood neerlag. Den volgenden morgen stond hij bijna geheel hersteld weer op en ging zwijgend en morrend aan zijn werk. Telkenmale als Gasin zich bedronk, wisten allen, dat de dag voor hem onfeilbaar met slaan zou eindi gen. Ook hij zelf wist het en toch bedronk hij zich. Zoo ging het eenige jaren achter elkander; eindelijk bemerkte men, dat Gasin zwakker begon te worden. Hij begon over allerlei kwalen te klagen, begon erg te sukkelen en moest herhaaldelijk naar het hospitaal IX. Padang, 8 Juli 1891. Waarde Redaeteur! Werd bij eene Wet van 6 Juli 1887 voor rekening van den Staat de aanleg bevolen van een spoorweg in het Gouvernement Su- matra's Westkust van de Brandewijnsbaai, die ten vorigen jare in Koninginnebaai herdoopt werd, over Padang naar Padang-Pandjang, en vandaar naar het Ombilinkolenveld en naar Fort de Cock, de voor deze 9treken zoo heugelijke tijding kan ik u brengen, dat den lsten dezer maand het gedeelte Padang tot Padang-Pandjang voor het algemeen ver keer geopend is. Onopgemerkt ia dat feit niet gebleven Padang-Pandjang heeft des wegens feest gevierd drie dagen achtereen. Laat mij u een en ander mogen verhalen van de wijze waarop deze spoorweg, de eerste dezer kust, daags voor de opening is inge wijd I Eene feesttrein reed toen van hier naar P.P. waarin ik, dank zij eene vriendelijke uit- noodiging, met vele civiele en militaire autori- teiteu mocht plaats nemen. Even nadat de Gouverneur van onze kust en zijn gevolg aan het station waren aangekomen, verlieten wij onder de vroolijke tonen van een ons verge- te derangeeren," zeide zij beleefd. „Ik ken het huis door en door en ik meen zelfs dat ik het, op verzoek van uw meester, een paar malen heb laten zien. Men heeft mij," voegde zij er, zich tot het gezelschap wendende, bij „reeds een compliment gemaakt over mijn takt als cicerone." Na eene pauze vervolgde zij met luider stem en koddige gebaren „Heeren en dames de hal en de binnenplaats waarin wij ons bevinden, is eene uitstekend geslaagde copie van den „Leeuwenkuil" in het Alhambra en werd binnen veertien dagen met behulp van noorsch dennenhout, goud eu gips vervaardigddit kostte niets meer dan tien duizend dollars. Eene photographie van het origineel hangt aan den muuru zult terstond opmerken, dames en heeren dat de reproductie prachtig is. Het Alham bra bevindt zich in Granada, een Spaansche provincie, welke men zegt dat eenige over eenkomst met Californië bezit, waar men, zooal9 gij waarschijnlijk weet, nog de Spaan sche taal door de oude kolonisten hoor spre ken. Wij gaan nu naar de terreinen, waar de stallen staan en moeten thans een brug over, die op en top de „brug der verzuch tingen," uit Venetië is, welke aldaar het paleis der Doge met de staatsgevangenis ver bindt. In plaats dat deze, zooals de origi- neele, ons .naar een afschuwelijk kerkerhol voert, wacht ons hier eene nieuwe verrassing. Vergun mij, dames en heeren, u voor te gaan. Wij openen deze deuren ziet!" Sprakeloos van verbazing^ bleef zij op den drempel staan de waaier ontglipte nan haar uitgestoken hand. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1891 | | pagina 1