HELDERSCHE- NIEUWEDIEPER COURANT. Tnjaag 4-- oupLüiiiuür loyl; 'gang wp Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. «si M A R U J A, EN J. H. VAN BALEN. mi». i ym 1 Iet Vftderlandt ghetiwrue Blqf ick tot in den doot. VersoUUnt lederen Diasdag, Donderdag on Zaterdag. Abonnementsprijs per 3 maanden: Voor'do courant binnen de gemeecnteƒ0.70, met Zondagsblad 1.05 ix naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, 1-35 B alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost-Tndic en Amerika). 1.75, 2.10 Znid-Afrika2.50, 3. REDACTEUR-UITGEVER Molenplein. Helder. Tclcroonuuinmcr 18. PrijsderAdvertentièn: Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Ingezonden mededeelingen en aanbevelingen, geplaatst tnsschen den tekst, per regel 10 Ct. Advertentiën voor liefdadige doeleinden6 Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand5» Agent in het buitenland: België, Mr. N. Bertoux, Agenee de publicité, 12 Rue Ste-Gudule, Bruxelles. UIT DE SIBERISCHE GEVANGENISSEN, door EEN VEROORDEELDE. In de eerste dagen van mijn verblijf in de gevangenis had een jong gevangene mijn nieuwsgierigheid opgewekt. Hij was een raadselachtig wezen. Vooral verwon derde ik mij over zijn innemend uiterlijk hij was niet ouder dan drie-en-twintig jaar, bevond zich in de bijzondere afdeeling en werd voor een der zwaarste militaire mis dadigers gehouden. Hij sprak weinig en lachte zelden. Hij had blauwe oogen,regel matige trekken, een bleek, zacht uiterlijk en vlasblond haar. Zelfs zijn half geschoren hoofd stond hem goed, zoo'n knap jor.g- mensch was hij. Een handwerk kende hij niet, maar geld kreeg hij, hoewel weinig, toch dikwijls. Hij dronk niet, speelde geen kaart en had met niemand ooit een woord. Vroeg men hem iets, dan gaf hij terstond een zeer beleefd antwoord, niet op de manier der gevangenen, maar kort en effen. Als hij geld had,kocht hij broodjes en peper koek als een kind. „Ach, jij Shirot- kinplachten de gevangenen tot hem te zeggenjij, arme wees uit Kasan Dikwijls dacht ik hoe is dit vreedzaam, eenvoudig schepsel in de gevangenis geko men Eens lag ik in de ziekenzaal. Shirotkin was ook ziek en lag naast mij het eene woord haalde het andere uit en hij vertelde mij, hoe hij onder de soldaten gegaan was, hoe zijn moeder over hem geschreid had en hoe moeilijk het hem als rekruut geweest was. Hij voegde er bij, dat hij het leven als rekruut niet had kunnen uithouden, omdat allen daar zoo stug en streng waren, en de bevelhebbers bijna altijd ontevreden over hem. „Wat is daarvan het einde geweest?" vroeg ik. „Waarom zijt ge hier gekomen En dat nog wel in de bijzondere af deeling „Ja Alexander Petrowitsch, in het geheel ben ik een jaar bij het bataillon geweest en ik ben hier gekomen omdat ik mijn bevelhebber, Gregor Petrowitsch, vermoord heb." „Dat heb ik gehoord, Shirotkin, maar ik kon het niet gelooven. Hoe kon jij een moord begaan „Zoo is het gebeurd, Alexander Potrowitsch. Het leven viel mij daar zeer zwaar." Feuilleton van de HelderBche- en Nieuwed. Courant. DOOE BRET HARTE. „Een oogen blik, mr. Prince," zei Carroll. Ik zal een der eersten zijn,die er op aandringt dat de zaak onderzocht wordt en ik heb het volste vertrouwen in de oprechte, vriend schappelijke gevoelens van mevrouw Salton- stall voor den dokter, zoodat ik er gerust op ben, dat zij geen tijd zal laten verloren gaan met zijn moordenaars op te sporen en te vervolgen." Prince keek Carroll met een half afgun- stigen, half medelijdenden blik aan. „Ik denk het niet," zeide hij kortweg, „want slechts één persoon wordt van de daad ver dacht en die persoon was de vertrouwdste bediende van mevrouw Saltonstall, namelijk de mayordomo Pedro." Hij wachtte een oogenhlik, om te zien, welke uitwerking dit bericht op Carroll teweeg zou brengen en vervolgde toen„U begrijpt nu dat, indien mevrouw Saltonstall van elke medeplichtigheid, hoe klein ook, vrijgesproken mocht worden, zij de vervol ging van haren trouwen dienaar, die van den moord beschuldigd wordt, niet in de hand zal werken." „Maar hoe kan dit voorkomen worden? Indien, zooals u zegt, er werkelijk bewijzen zijn, waarom is hij dan nog niet vervolgd Om welke redenen zou men de vervolging tegen kunnen gaan?" .,Hoe leven dan de andere rekruten Zeker is het in het begin moeilijk, maar daaraan raakt men gewoon en wordt een flink soldaat. Uw moeder neeft u zeker verwend." „Dat is zeker, dat mijn moeder zeer veel van mij gehouden heeft. Terzelfder tijd, dat ik onder de rekruten kwam, is zij bedlegerig geworden en niet weer opge staan Ten laatste is het mij onder de rekruten te benauwd geworden. De bevel hebber hield niet van mij, hij gaf mij altijd straf en waarom Eens stond ik op wacht, men had mij als schildwacht geplaatst voor de hoofdwacht bij het rek voor de geweren. Er woei een scherpe wind, het was herfst en zoo donker, dat men vlak voor zich uit niets onderscheiden kon. Toen werd het mij zeer bang en angstig te moede. Ik zette het geweer tegen mijn voet, deed de bajonet er af en lei die op den grondik trok mijn rechterlaars uit, zette den loop tegen mijn borst en trok met mijn grooten teen den haan over. Het schot miste. Ik zie mijn geweer na, maak het zundgat schoon, strooi nieuw kruit op de pan, scherp den vuursteen en richt het geweer weder op mijn borst. En wat? Het kruit ontvlamde, maar het schot ging weer niet afl Wat is dat? denk ik. Ik trek mijn laars weer aan en schroef de bajonet op het geweer en ging weer heen en weer loopen. Toen nam ik mij voor weg te loopen, waarheen ook Een half uur later komt de bevel hebber de ronde doen. Regelrecht komt hij op mij af„Is dat op schildwacht staan en ik stiet hem de bajonet in het lijf tot aan den loop toe. Men gaf mij 400 stokslagen en stuurde mij hierheen." Ik wil nu in 't kort mijne mede-gevan genen, met wien ik gedoemd was vele jaren door te brengen, beschrijven. Links van mij sliep een troepje Kaukasische bergbewoners, die bijna allen verbannen waren wegens rooverij en veroordeeld tot verschillende straf. Zij bestond uit twee Lesgiers, een Tscherkes en drie Tartaren. De Tscherkes had een somber en norsch uiterlijk, sprak bijna met niemand en zag altijd nijdig, sluw om zich, Een der Lesgiers was een oud man met een lan gen, spitsen, gebogen neus, naar het uiter lijk te oordeelen een geboren roover. Daarentegen maakte de andere, Nourra, terstond de aangenaamste indruk op mij. Hij was jong, klein van gestalte en ge bouwd als een Herkules, had vlasblond haar en lichtblauwe oogenzijn neus was opgewipt, zijn gelaat had over het geheel iets van een meisje; zijn beenen waren krom tengevolge van het vele rijden. Zijn „De bewijzen zijn door één persoon ver zameld, zijn in liet bezit van één persoon en zullen slechts in handen van anderen overgaan, indien de belangen van den wettigen erfge naam zulks meebrengen, die tusschen twee haakjes van de heele zaak nog niets weet." „En wie is die persoon „Ik zelf." „(rij? Gij?" zeide Carroll, op hem toetredende. „Dus dit is uw werk?" „Kapitein Carroll," zei Prince, zonder van houding te veranderen, maar met dicht op elkander gedrukte lippen en met zijn hoofd naar eene zijde„Ik ben niet van plan weer zoo iets van u af te wachten als de vorige keer. Indien u iets doet dat mij niet bevalt, stel ik de heele zaak in handen van een advokaat. Ik zeg niet dat zulks u niet spijten zou ik zeg ook niet dat ik er niet door teleur gesteld zou worden, want ik heb dit zaakje zuiver als een handelszaak beschouwd en behandeld, met het oog er een winst uit te halen. Wij kunnen samen tot hetzelfde doel trachten te geraken, al zijn onze motieven niet dezelfde. Ik noem mijzelf geen militair en gentleman, maar ik meen toch dat ik deze zaak zoo netjes mogelijk behandeld heb en met evenveel tact als zij zouden gedaan hebben. Ik heb er belang bij, dat deze zaak gesmoord wordt en dat wij tot eene schik king kunnen geraken, opdat ik weder iets over de landgoederen te zeggen krijg en opdat men er de waarde niet van verkleinen zou, als er soms nog van een proces sprake mocht zijn. Ik ben volstrekt niet op de hoogte van uwe wetten van eermaar ik heb mijne kaarten open voor u op tafel gelegd, zonder te vragen wat gij in uw hand hebt. gansche lichaam was vol lidteekens van bajonetsteken en kogels. In den Kaukasus had hij tot een vreedzaam volk behoord» maar in het geheim deed hij met vijan dige bergbewoners invallen op Russisch grondgebied. Ieder in de gevangenis hield van hem. Hij was altijd vroolijk en op geruimd, vriendelijk jegens allen, hij werkte zonder ooit te morren, kalm en opgewekt, hoewel hij dikwijls met afkeer op het smerige van het gevangenisleven neerzag en in woede ontstak over iederen diefstal en over bedrog en dronkenschap en in het algemeen voor alles wat onbetamelijk was zijn verontwaardiging toondehij zocht nooit met wien ook twist, maar verwijderde zich verontwaardigd. Gedurende zijne geheele gevangenisstraf stal hij niets en deed niets wat slecht was. Hij was buitengewoon godsdienstig. Zijn gebeden hield hij stipt; in de Vasten voor de Mahomedaansche feestdagen vastte hij als een geestdrijver en bracht heele nachten in het gebed door. Allen mochten hem gaarne en hielden hem voor eerlijk. „Nourra is een leeuwzeiden de gevan genen, en dezen naam hield hij. Hij was vast overtuigd, dat men hem na het einde van zijn straftijd naar buis in de Kaukasus terug zou zenden en die hoop gaf hem leven. Als men hem die benomen had, zou hij gestorven zijn. Reeds in de eerste dagen trok hij mij aan. Het was onmo gelijk zijn innemend gelaat tusschen de slechte, sombere gezichten der andere gevangenen niet op te merken. Toen hij in het eerste half uur van mijn verblijf in de gevangenis mij voorbijging, klopte hij mij op mijn schouder, terwijl hij mij goedig lachend aanzag. Eerst begreep ik niet wat dit beteekende. Hij sprak zeer slecht Russisch. Een oogenblik later kwam hij opnieuw in mijn nabijheid *en klopte mij weer op mijn schouder. Dit ging zoo verscheidene malen en moest beteekenen, dat het hem leed deed, dat mij de eerste kennismaking met het gevangenisleven moeielijk viel, en dat hij mij zijn vriend schap toonen wilde. De Tartaren uit Daghestan waren met hun driefin broeders. Twee van hen waren reeds bejaard, de derde, Alej, was niet ouder dan twee-en-twintig jaar. Zijn plaats op de brits was naast mij. Zijn vriende lijk, open, verstandig en goedig gezicht had op het eerste oogenblik mijn hart voor hem gewonnen en ik was recht ge lukkig dat het toeval juist hem en geen ander als mijn buurman had aangewezen. Zijn oudste broeder (hij had vijf broeders, twee anderen waren in de mijnen in Siberië) had hem op zekeren dag bevolen Gij hebt er belang bij, dat de zaak ter wille van bet meisje en van uw aanstaande schoon moeder gesust wordt. Gij kunt gemeenezaak met mij maken of tegen mijne plannen verzetten, precies zooals gij wilt." Hierop keerde hij zich om, liep naar het venster en liet Carroll midden in de kamer staan, die juist bij zichzelf overwoog dat Prince toch wel een flinke, trouwe en oprechte kerel was, die eerbied inboezemde. „Ik denk er niet aan, mr. Prince, om eenige aanmerking op uwe eerlijke wijze van zaken doen te maken," zei Carroll bedaard. „Gaarne stem ik toe, dat gij deze zaak beter behandeld hebt dan ik het zou hebben kun nen doen, en indien ik mij met u versta om het gebeurde stil te houden, dan heb ik ook geen recht uwe bedoelingen daarmede te beoordeelen. Wat denkt gij dat mij in deze te doen staat?" „De geheele zaak aan mevrouw Saltonstall bloot te leggen en haar te verzoeken de wettelijke aanspraken van den jongen man te erkennen, zonder dat er eene rechtbank bij gemoeid wordt." „Maar hoe weet gij dat zij dat niet doen wil zouder neem mij niet kwalijk zonder intimidatie?" „Wel, ik zou deuken, dat eene vrouw, die bij de hand genoeg is om zich van een millioen meester te maken, knap genoeg is om het tegenover anderen te beschermen en te verdedigen." „Ik hoop u te bewijzen, dat gij u vergist. Maar waar houdt zich die erfgenaam óp „Hier." „Hier?" „Ja, want de laatste zes maanden ia hij zijn sabel om te gespén en te paard te stijgen, om hem op een expeditie te vol- gen. De eerbied der bergbewoners voor hun oudsten broer is zóó groot, dat het bij den knaap niet opkwam naar het doel te vragen. De anderen hielden dit ook niet voor noodzakelijk hem dit te zeggen. Zij reden op roof uit om den karavaan van een rijken Armenischen koopman te plun- j deren en hem van alles te berooven. Dat gelukte hen werkelijk, zij versloegen het geleide, doodden den Armeniër en roofden zijn koopwaren. Maar de zaak werd ont dekt; men nam hen alle zes gevangen, bracht ze voor het gerecht en veroordeelde hen. Het vonnis, dat over hen uitgespro ken werd, luidde: verbanning naar Siberië om dwangarbeid te verrichten. De recht bank nam slechts voor den jongsteAlej heette hij verzachtende omstandigheden in aanmerking en legde hem kortere straf tijd op, een verbanning voor vier jaren. Zijn broeders hielden uitermate veel van hemhun liefde had meer van die van een vader, dan van een broeder. Hij was hun een troost in hun ballingschap, en hoewel zij somber en norsch waren, lachten zij altijd als zij hem maar aanzagenen als zij met hem spraken, helderden hunne ruwe gezichten op; ik geloof dat zij met hem schertsend praatten, als met een kind als hij hun antwoordde, wisselden de broeders een blik van verstandhouding en glimlachten vriendelijk. Hij waagde het nooit, uit zich zelf met hen in gesprek te komen, zoo ver ging zijn eerbied. Men kan zich niet voorstellen hoe dit jongmensch gedurende al den tijd van zijn dwang arbeid zijn fijngevoelig hart, zijn aange boren eerlijkheid, zijn opgedwongen harte lijkheid bewaren icon en niet ruw en verdorven werd. Overigens was hij krachtig en kloek van natuur. Hij was kuisch als een eerbaar meisje en iedere lage daad deed zijn schoone oogen fonkelen. Hoe wel hij niet behoorde tot hen, die zich ongestraft zouden laten beleedigen, ver meed hij twist en strijd, en verloor nooit zijn eigenwaarde. Indereen hield van hem en allen waren goed voor hem. Hij was in het begin slechts beleefd jegens mij, maar langzamerhand raakten wij 's avonds met elkaar in gesprekin luttel maanden leerde hij voortreffelijk Russisch spreken, wat zijn broeders in den geheelen langen duur van hun straftijd niet volkomen gelukte. Eens lag ik op mijn brits en gaf mij over aan zeer droeve gedachten. Het was juist een Mahomedaansch feest en Alej was gaan liggen met zijn hoofd tusschen zijn handen en scheen te mijmeren. Eensklaps mijn bijzondere secretaris geweest. Ik weet wat gij denkt, kapitein Carroll. Gij zoudt mijne handelwijze als indelicaat veroordeelen, niet waar? Juist, dat is het punt waarin wij verschillen. Door zoo te doen als ik deed, hield ik de geheele zaak in handen, belette hem in handen van zekere loervogels te vallen, en tevens neem ik mij voor hem zooveel van de feiten mede te deelen als hij noodig heeft, om zijne aanspraken te bewijzen. Welk een verdrag ik met hem sluiten zal is mijne zaak." „Vermoedt hij wie de moordenaar is „Neen. Ik achtte dit noch voor hem, noch voor mij dienstig. Hij kan duivels boosaardig zijn als hij wil, en aangezien de sympathie tusschen hem en den ouden man niet heel groot was, zou het niet veel te beteekenen hebben, als hij zich thans als wreker opwierp. Hij weet er niets van. Terwijl ik hem, in den tijd dat hij hier was, naging, kwam ik door een toeval op het spoor van den moordenaar." „Maar waarom heeft hij zijne ^aanspraken tegenover de Saltonstalls niet laten gelden Weet u zeker dat hij dit niet deed?" vroeg Carroll, wien het op eens te binnen schoot, dat daaraan Maruja's vreemde handelwijze wel toegeschreven kon worden. „O zeker. Hij is te trotsch om zijn aan spraken te doen gelden, vóórdat hij ze geheel en al bewijzen kan, en nog geen maand ge leden liet hij mij beloven de zaak stil te houden. Hij is te lui om zich ergens veel moeite voor te geven ten minste zoover ik het na kon gaan. Verdoemd mag ik zijn, als ik niet denk dat zijn landloopersberoep hem voor alles ongevoelig gemaakt heeft I vroeg hij mij„Zijt gij bedroefd Ik zag hem nieuwsgierig aande vraag van Alej, die altijd zoo kiesch was en zoo veel tact en hart had, scheen mij vreemd; maar toen ik hem met meer aandacht aanzag, las ik op zijn gelaat zooveel verdriet en verborgen smart ongetwijfeld opgewekt door de herinneringen, die bij hem opkwa men dat ik begreep dat hij op dit oogenblik zelf behoefte aan' troost had. Ik zeide hem wat ik dacht. „Je herinnert je zeker, Alejhoe men thuis bij je in Daghestan dit feest viert „Jaantwoordde hij met verrukking, terwijl zijn oogen schitterden. „Maar hoe weet u, dat ik daaraan denk?" „Hoe zou ik het niet weten Daar is het beter dan hier?" „O, waarom spreekt ge zoo „De bloemen in uw land zijn prachtig, niet waar? Het is een waar paradijs?" „O zwijg, zwijgik smeek het u." Hij was zeer aangedaan. „Luister eens, Alejheb je een zuster „Ja, waarom vraagt ge me dat?" „Als ze op jou lijkt, moet ze heel mooi wezen „Zijop mij lijken Zij is zoo mooi, dat in heel Daghestan geen mooier meisje is O, ze is zoo mooiZulk een schoon heid hebt ge nooit gezien. Mijn moeder was ook zoo mooi 1" „En hield je moeder veel van je?" „Hoe kunt ge dat vragen I Zij is van verdriet over mij gestorven. Ik was haar lieveling. Zij hield meer van mij dan van mijn zuster, meer dan van iedereen Van nacht heb ik haar in mijn droom gezien ze schreide over mij, haar tranen vielen op mijn hoofd." Hij zweeg en sprak geen woord meer. Maar van toen af aan zocht hij telkens met mij te spreken. ,^Hoor eens, Alej," zei ik op zekeren dag tot hem, „waarom leer je niet Russisch lezen en schrijven Dat kan je later in Siberië van groot nut zijn." „Ik zou het wel willen, maar wie zal het mij leeren?" „Er zijn hier weinigen, die kunnen lezen en schrijven. Zou ik het je mogen leeren." „O, leer het mij, toe en hij richtte zich van zijn brits op en vouwde zijn handen, terwijl hij mij smeekend aanzag. Wij maakten reeds den volgenden avond een begin. Ik had een Russischen bijbel het eenige boek, dat in de gevangenis 1 geduld werd. Zonder alphabeth leerde Alej in eenige weken uitstekend lezen. Hij leerde met hartstochtelijken ijver en buiten- i .gewone toewijding. Eens lazen wij samen de geheele bergrede. Maak u over hem niet ongerust. Hij schijnt j er niet erg op gesteld, om met de Saltonstalls om te gaan, want hij mag hen niet eu ging slechts eens naar hen toe. Instinctmatig of niet, maar de weduwe schoot niet te best met hem op en ik vermoed dat miss Maruja nog eene oude veete tegen hem heelt betref fende die waaier-historie op den weg. Zij is - geen meisje om iets te vergeven of te ver geten, hetgeen ik maar al te goed weet," voegde hij er met een weemoedig lachje bij. r Carroll was te vervuld met de gedachte aau het gevaar dat zijn vrienden scheen te dreigen, dan dat hij aan Prince's dwaze toe-1 speling veel waarde hechtte. Hij dacht aan Maruja's onheilspellende agitatie toen zij hem J bij dr. West's graf ontwaardde. „Zou nie- T mand hem herkennen vroeg hij snel. f „Hoe zou men? Hij draagt den naam van Guest, welke de ware naam van zijnc vader was, die hem, toen hij hier kwam:t wonen, in West veranderde. Niemand weet e dit. Wij zagen dit slechts uit de papieren. Het was alles geheel en al wettigal zijne e bezittingen had hij verkregen toen hij Westa heette." Carroll stond op en deed zijn overjas toe. i „Ik mag het er voor houden, dat u in staat1 zijt- voldoende bewijzen over te leggen van e alles wat u gezegd hebt?" „Zeker." n „Ik ga nu naar La Mision Perdida," zei d Carroll kalm. „Morgen zal ik u het ant--* woord brengen, 't zij oorlog of vrede." Hij- stapte daarop naar de deur, bracht zijn hanig aan zijn pet en verdween met een militairen'11 groet. (Wordt vervolgd.) ;r

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1891 | | pagina 1