NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 61. Woensdag 24 Mei 1893. Jaargang 51. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. Premiën. tietiiitröafnenderiell, De Veefokker. Het Vaderlandt ghetroawe Blijf iok tot ia den doot. Wilhelmutlied. EN „En deseapereert nimmer 1" Jan Pieten. Ce en. Verschijnt lederen Dlnsdtas, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per 3 maanden: Voor do con ant binnen de geineeentef 0.70, met Jong Holle nd 1.20 UITGEVER Prqa der Advartentiea: naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen 1.40 J. H. VAN BALEN. Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang van de hoeveelheid regela, aanmerkelijk lager. Oost-Indië en Amerika). 1.75, Zuid-Afrika2.50, 2.60 4.— Molenplein.Helder. Advertenticn voor liefdadige doeleinden per regal 5 Ct. Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand5 De Advertentiën kunnen overal worden geplaatst tusschen den tekst. Voor de abonnés van ons blad zijn, tegen veel verminderde prijzen, ver krijgbaar de volgende werken Aantcekeningc» van den fokker omtrent zijn melkvee, door H. B. Hylkema, Directeur der Leeuwarder Melkinrichting. Prijs 40 cent, franco 5j cent. door H. B. Hylkema Directeur der Leeuwarder Melkinrichting. Prijs 20 cent, franco 25 cent. Het Geheim van den Toovenaar, door André Laurie. Prijs 50 cent, franco 60 cent. Het bedrag kan per postwissel worden overgemaakt. Bestellingen, die niet vergezeld gaan van het bedrag, worden niet uitgevoerd. Het kiesrecht. Bij de onlangs in druk verschenen memorie van antwoord betreffende de Kieswet is de termijn van invoering bepaald op 1 Januari 1894. De kiezers lijsten kunnen dan zegt de minister Tak zoodanig worden opgemaakt, dat de nieuwe verkiezingen in Mei of Juni zullen kunnen plaats hebben. De Regeering heeft alsnog enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van de kenteekenen voor geschiktheid en welstand. Deze worden nu, in art. 3 en 4, aldus omschreven „Deze wet houdt voor kenteeken van geschiktheid, de kennis van lezen en schrijven. //Zij acht het bezit van dit kenteeken bewezen door een eigenhandig geschreven aanvraag om op de lijst der kiezers te worden geplaatst. „Deze wet houdt voor kenteeken van maatschappelijken welstand, het voor zien in eigen onderhoud en dat van het huisgezin. //Zij acht het bezit van dit kenteeken aanwezig bij hem, die voorkomt op de krachtens wettelijk voorschrift aange legde en bijgehouden bevolkingsregisters en gedurende het laatstverloopen bur gerlijk jaar geen onderstand heeft genoten van eene instelling van wel dadigheid of van een gemeentebestuur. //Onderstand aan de vrouw of minder jarige kinderen verstrekt, wordt geacht door den echtgenoot of vader te zijn genoten." Bij art. 3 teekent de minister aan „De minister kan deelen in de mee ning, dat de vorm der aanvrage en de wijze van inlevering beter geregeld worden bij de wet. De daartoe strek kende bepalingen zijn opgenomen in de artikelen van het wetsontwerp, dat de uitoefening van het kiesrecht regelt, waaraan nu formulieren zijn toege voegd." Art. 4 is aangevuld, zoodat daaruit duidelijk blijkt, dat alleen zij, die op de bevolkingsregisters voorkomen, ge acht worden het kenteeken van maat schappelijken welstand te bezitten. De minister erkent als juist de opmer king, dat, nu de bevolkingsregisters den grondslag zullen uitmaken der kiezers lijsten, de inrichting en bijhouding van die registers door wettelijke bepalingen moeten worden geregeld. De bestaande regeling echter, krachtens de wet in het leven geroepen, behoeft daarom geen wijziging tc ondergaan. „Eene aanvulling der bepalingen schijnt echter wenschelijk, opdat van den inhoud der bevolkings- enverblijf- registers steeds door een ieder kosteloos kennis genomen en, tegen betaling der kosten, afschrift kunne worden bekomen, en opdat tevens ten aanzien der plaat sing en der afvoering op de registers een openbaar reclamerecht worde ge schonken, zoodat de gemeentebesturen daaromtrent worden gesteld onder toe zicht van het hoogere gezag. Een wetsontwerp van deze strekking zal, onmiddellijk na aanneming van de tegenwoordige wetsvoordracht, aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. Om de redenen, in het Voorloopig Verslag aangevoerd, is de minister van oordeel, dat aanmelding om onderstand bij een arm- of gemeentebestuur niet met bedeeling kan worden gelijkgesteld. Hoe ware ook de aanmelding voor elk geval te constateeren En wat, wanneer nader blijkt, dat de aanvrager wél voorzien kan in eigen onderhoud en in dat van zijn gezin en daarom geen onderstand behoeft? In de algemeene beschouwingen zegt de Regeering o. a. „Wel verre van den gang der par lementaire werkzaamheden te komen verstoren, zal de nieuwe kieswet een uitganspunt zijn van vruchtbaarder parlementairen en wetgevenden arbeid, dat zoo spoedig mogelijk dient te wor den bereikt. Nu de herziening onzer organieke wetten, en daarmede ook de blijvende regeling der gemeente-finan- cien, eerst na de afdoening der kieswet mogelijk is, kon eene vertraagde in diening der voordracht tot regeling van het kiesrecht in geen geval aan eene bespoedigde voorziening op het stuk der gemeente-financiën ten bate komen. En de omvang der maatregelen van wetgeving, welke gedurende de voorbereiding en afdoening der kieswet konden worden tot stand gebracht, moest van de beschikbare tijdruimte en het verloop van den wetgevenden ar beid afhankelijk zijn. Dien omvang te vergrooten door uitstel van de vast stelling der kieswet, ware in strijd te achten met 's lands belang. „De juistheid der meening, dat eene ingrijpende hervorming van het kies recht in een tijd van Regentschap hoogst bedenkelijk zou wezen, moet ten stelligste worden betwist. Onnoodig uitstel van noodzakelijke hervormingen, bestendiging van ongezonde toestanden, zijn meer dan ooit bedenkelijk in tijden van Regentschap. Juist dan klemt te meer de stellige plicht der Regeering om datgene te beramen en tot stand te brengen, wat strekken kan om te vredenheid te kweeken, het volksleven 154 vangt." Als dus Roquière in het oog moet worden ge houden, dan moet die dame in de Rue Lubeck bij hem komen en dat is dan ook wel zoo, anders zoudt gij, bij het noemen van den naam dier straat, niet zoo driftig zijn geworden." „Het is inderdaad een zonderling toeval," zeide Bern- heimer met nadruk. „Een vingerwijzing der voorzienigheid." „Wanneer is Roquière daar komen wonen?" „Voor ongeveer drie weken, maar veertien dagen lang kwam hij er niet. Sedert acht dagen pas komt hij er." /Eiken dag?" vroeg Bernheimer met ontroering. „Dat weet ik niet," zeide Bricolier ernstig en zonder lachen, daar hij er nu niet meer aan twijfelde, dat Bern heimer deze nasporingen in zijn eigen belang in het werk stelde en dat die beste vriend, wiens geluk op het spel stond, slechts een praatje was. „Ge weet nu in ieder geval dat eene bewaking van dat huis onnoodig is," zeide Bernheimer. „Wat ik wilde weten, weet ik nu. Hetgeen nog gedaan moet worden, moet door ons gedaan worden." „O! Kan ik u soms ergens in van dienst zijn?" „Ge zijt vandaag slecht van begrip!" riep Bernheimer uit. „Gij hebt deur aan deur een meisje, vlak bij dat nest der verliefden, dat ik wil bespieden en dan vraagt ge nog of ge mij kunt helpen. Dat spreekt toch vanzelf. Is uwe vriendin een slim ding?" „Zeer slim." „Kan zij zwijgen?" „Zij bemint mij." Bernheimer keek zijn secretaris bijna met bewondering aan. Hij benijdde hem zijne zegevierende jeugd. Wat zou hij er niet voor gegeven hebben, evenzoo van Lydia te kunnen spreken als Bricolier van zijne beminde. Hij kon echter nauwelijks denken, dat zij hem ooit zou kunnen liefhebben en toch zocht hij in zijne vertwijfeling naar de bewijzen dat zij een ander beminde. „Welnu, mijn beste, ge wilt zeker wel zoo goed zijn uwe vriendin met een paar regeltjes bij te u noodigen, en haar op het hart drukken van heden, af de oogen goed 151 zou aantreffen in het Théatre Francais, daar zij de Dinsdag avond-voorstellingen nooit verzuimde. In drie minuten tijd wist hij dan de waarheid. Wanneer Lydia werkelijk den namiddag in de vergadering had doorgebracht, dan hadden zijne oogen hem bedrogen en loog de jonge vrouw hem niet voor. Hij brak daarom zoo spoedig mogelijk het gesprek met Lydia af, schudde Itaimond de hand en ver wijderde zich. 's Avonds begaf hij zich gedurende een tussehenakte naar de loge van vorstin Stollberg en informeerde bij haar dadelijk' naar de vereeniging, welke haar zoo na aan het hai't lag. Hij nam voor vijf-en-twintig louis d'or tombola- loten van haar en vernam, dat die „verrukkelijke kleine Ploerné", die zooveel met de zaak op had, 's middags de vergadering had bijgewoond. Dikwijls verwekt een te nauwkeurige overeenstemming der daadzaken eerst recht mistrouwen. In weerwil van het bewijs dat Lydia niet in het bewuste gedeelte van de stad had kunnen zijn op dat oogenblik en tevens de ver gadering had kunnen bijwonen, had Samuel de overtuiging dat zij het uitstekend verstond hare gangen te verbergen en hij bedacht daarbij, dat eene oude daine als de vorstin niet met zulke scherpe oogen kijkt als een ijverzuchtige verliefde. Den geheelen nacht dacht hij er over na, stond geheel verslagen op en ergerde zich dat hij niet had ge slapen. „Dat is voor mij vergift," dacht mij„op mijn leeftijd moet ik mijn rust hebben. Dan maar in eens zekerheid verkregen." Hij schelde en gaf bevel den heer Bricolier te verzoeken bij hem te komen. Toen werd hij kalmer, dronk zijn thee en las zijn couranten. Het was tegen den middag, toen zijn journalistischen secretaris zich liet aandienen. Bricolier was zeer elegant gekleed en gefriseerd, alsof hij zoo uit de handen van den kapper kwam. Bernheimer keek l^em met welgevallen aan, want hij stond er zeer op dat men er goed uitzag. „Wat is er voor nieuws, Bricolier?" vroeg hij, den jon gen man een stoel aanbiedend. „Dat Jean Berneret gestorven isde schilder de beide stukken die gij van hem hebt, zijn nu opeens het dubbele waard, want hij kan nu geen nieuwe meer te versterken en daardoor tevens het gezag der Kroon te bevestigen. Omtrent den leeftijd zegt de minister „In de bepaling van den leeftijd voor het kiezerschap zal binnen zekere gren zen iets willekeurigs lijn gelegen. In de omliggende Staten loopt zij uiteen van 21 tot 25 jaren. Een eisch van dertigjarigen leeftijd ware niet verde digbaar. Hij zou de jeugdige kracht en opgewektheid, die evenzeer als mannelijke ernst en bedachtzaamheid in het kiezerskorps moet worden aan getroffen, daaruit verbannen. Welke leeftijd tusschen 21 en 25 jaren in volstrekten zin de voorkeur zou ver dienen, valt moeielijk te bepalen. Be staat er dan voldoende reden om niet vast te houden aan den drie-en-twintig- jarigen leeftijd en de kiesbevoegdheid niet, ook in liet vervolg, met de bur gerrechtelijke meerderjarigheid te doer! samenvallen En ten opzichte van het kiesrecht voor de gemeenteraden merkt de Re- geering o. a. op, dat het Voorloopig Verslag erkent dat, terwijl ook de kieswet van 1850 de regeling der kiesbevoegdheid voor deze raden aan de Gemeentewet overliet, de tegen woordige Grondwet aan den wetgever meerdere vrijheid schenkt en hem be voegd maakt, voor de gemeentelijke verkiezingen geheel andere regelen te stellen dan voor die der Tweede Kamer. Daarvoor bestond trouwens afdoende grond. „Deze verkiezingen zegt de Re geering missen het staatkundige karakter, eigen aan de keuzen voor de Staten-Generaal en Provinciaal. Zij bewegen zich op het gebied van de gemeente en van hare huishouding. De groote staatkundige vraagstukken liggen daarbuitende zorg voor een richtig dagelijksch beheer der plaat selijke belangen treedt daarbij op den voorgrond. Dat de eischen, welke hierdoor aan het kiesrecht voor de gemeenteraden worden gesteld, eene afzonderlijke overweging en regeling medebrengen, heeft de grondwetgever te recht inge zien. Om van de door hem geschonken vrijheid gebruik te maken, bestaat thans bovendien een overwegende reden. „Terwijl de werkkring der provin ciale besturen ook voor het vervolg in aard en wezen weinig van den tegen- woordigen zal kunnen verschillen, dient de taak en inrichting der gemeente besturen opzettelijk te worden over wogen en opnieuw te worden omschreven. Waarom zulks noodig is, werd door de Regeering reeds vroeger aangetoond. Niet om wegens uitbreiding van het kiesrecht de controle van het hooger gezag te versterken of de autonomie der gemeentebesturen op eenige andere wijze te beperken. Integendeel, deze autonomie is voor een opgewekt en degelijk gemeenteleven onmisbaar. En wanneer hier verbetering niet lang meer kan uitblijven, is zulks juist, opdat het gemeenteleven bevrijd worde van den druk en de lasten, welke, aan de plaatselijke huishouding vreemd, door den Rijkswetgever daarop in de latere jaren onnoodig en veelal onbillijk zijn gelegd. „De gevaren, welke werden gevreesd van eene regeling der kiesbevoegdheid voor de gemeenteraden door de Kamer, onder de werking van het nieuwe kiesrecht samengesteld, kunnen moeilijk ten gunste eener gelijktijdige regeling van het kiesrecht voor de algemeene provinciale en plaatselijke vertegen woordiging worden aangevoerd. Be stonden die gevaren werkelijk, dan zou de gewenschte samenkoppeling ze niet uit den weg ruimen. Wanneer de nieuwe Kamer een uitgebreider kies-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1