NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 64. Woensdag 31 Mei 1893. Jaargang 51. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. Premiën. KR,JGSIGCHTEN EN J. H. VAN BALEN. De Veefokker. tiet uitrooien der Melk, Indisch Officier, Het Vaderlandt ghetronwe Blijf iok tot in den doot. Wilhelmutlied. ,En deseipercert nimmer!" Jan Piettri. Co et. Versoliljnt ledoron r>lnsaa«, Oonaerdag; en Zaterdaa:. Aboeaimentipriji per 8 Voor de eonrant binnen de gemeeente naar de orerige planteen ran Nederland alle landen, die in het pottrerdrag zijn opgenomen (inbegrepan Ooat-Indië en Amerika). Znid-Afrika f 0.70. met Jong Holland f 1.20 0.90, 1.40 1.75, 2.50, 2.60 4.— Prg» der Adr ntiën Molenplein.Helder. Van 15 regeli 50 cent», elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang ren de hoereelheid regel», aanmerkelijk lager. Adrertentièn voor liefdadige doeleinden per regel 6 Ct. Dienstaanbiedingen voor den werkenden (tandB De Advertentiën kunnen overal ivorden genlnatst tusschen den tekst. Voor de abonnés van ons blad zijn, tegen veel verminderde prijzen, ver krijgbaar de volgende werken: Aanteekenlngen van den fokker omtrent zijn melkvee, door H. B. Hylkema Directeur der Leeuwarder Melkinrichting. Prijs 40 cent, franco 50 cent. door H. BHylkema Directeur der Leeuwarder Melkinrichting. Prijs 20 cent, franco 25 cent. Het Geheim van den Toovenaar, door Andrê Laurie. Prijs 50 cent, franco 60 cent. Het bedrag kan per postwissel worden overgemaakt. Bestellingen, die niet vergezeld gaan van het bedrag, worden niet uitgevoerd. door E. Von Barfus. De overige manschappen lieten wij zoo lang mogelijk rusten en ik ver zocht ook den heeren Braun, de dames aan te raden, zich in het blokhuis ter ruste te begeventevens gelukte het mij hun een wenk te geven, dat ik hun nog iets had mede te deelen. Toen de dames zich verwijderd hadden, deelde ik den heeren Braun en zijnen ondergeschikten mede, dat wij den volgenden dag met het inval len der duisternis ongetwijfeld zouden worden aangegrepen en hoe ik de verdediging dacht te leiden. Ik stelde hun voor zicli in het blokhuis terug te trekken of zich bij de reserve van luitenant Rnhert aan te sluiten. „Met uw verlof, mijnheer Bertram," antwoordde de oudste der heeren Braun, „wij, vijf .Europeanen, mijn broeder, deze drie heeren van de factorij en ik, zullen ons met twaalf mijner bedienden onder bevel van den sergeant-majoor stellen, die zooals ge zelf gezegd hebt, slechts over weinig manschappen heeft te beschikken. Wij zijn allen van goede geweren en ammunitie voorzien en mocht het tot handgemeen komen, dan zullen ook onze hartsvangers hun dienst wei doen. Het zou een eeuwige schande voor ons zijn, wanneer wij ons bij de vrouwen in het blokhuis op sloten, terwijl gij met uwe soldaten voor onze veiligheid streedtO, neen, mijnheer Bertram, wij zijn bereid alle gevaren met u te deelen en als mannen onzen plicht te doen De oude heer was onder het spreken geheel in vuur geraakt en hij werd eerst kalmer, toen ik zijne aanbieding, om onder Schmidt's bevelen te strijden, onder warme dankbetuiging aannam, daar deze vermeerdering van strijd krachten mij werkelijk zeer van pas kwam. Middernacht was reeds voorbij en wij konden nog op twee uren mane schijn rekenen. Ik liet door mijn be diende koud vleesch en wijn brengen, wat algemeen in den smaak viel, daar wij sinds zes uur 's avonds nog niets gebruikt hadden en bij den ophanden zijnden strijd onze krachten zouden noodig hebben. Aan slapen was echter niet te denken en zoo lagen wij pratend en rookende tot twee uur 's morgens op onze matten. Ik liet nu alle soldaten wekken en voor het blokhuis aantreden, deelde hun mede, wat ons te wachten stond en koos uit de Javanen de vijf besten uit, die, met achterlating hunner geweren, opdat geen onvoorzichtig schot hen zou kunnen verraden, en slechts met de bajonet gewapend, op hunne gevaarlijke expeditie uitgingen. Terwijl Schmidt de ophaalbrug bezette, verdeelde de Koenens zijne manschap pen over de beide hem toegewezen zijden; luitenant Robert had de palis saden onderzocht en zooveel mogelijk versterkt. De sergeant over de artillerie was nauwkeurig door mij onderricht gewordenzoodra het naderen van den vijand bericht werd, moest hij verschei dene oude teertonnen, die van den bouw van het fort af hier in voorraad waren, in brand steken, om daarmede het omliggende terrein zooveel moge lijk te verlichten en dan met vierpon- ders een krachtig kartetsvuur op den vijand openen. Den soldaten en be dienden van de heeren Braun werd streng verboden te schieten, voor daar toe bevel gegeven was door de kleine uitgestrektheid van het fort zou men mijn stem overal kunnen hooren. Tot op het oogenblik van den aanval moesten allen zich voor de wallen neerleggen en niemand mocht zich daarop vertoonen. Ik zelf begaf mij op de brug om de eerste berichten af te wachten. Nauwelijks was de maan verdwenen, of de omgeving werd plotseling, zooals men dit in de tropen gewend is, in zulk eene duisternis gehuld, dat men tien schreden van zich af geen voor werp meer kon onderscheiden. Schmidt en ik luisterden met de grootste op lettendheid er verroerde zich echter geen blad en reeds begon ik mij onder dit ingespannen luisteren eenigszins zenuwachtig te maken, toen een don ker lichaam over den rand van het glacis kroop en zich kort voor ons op richtte met de woorden„Datang, datang, toewan l" (Zij komen, zij komen, heer1) Het was een onzer Javaaiische spionnen, die de volgende seconde door de vier anderen gevolgd werd. Snel en zoo stil mogelijk begaven wij ons nu in het fort en haalden de brug op. Toen snelde ik naar den sergeant der artillerie en gaf dezen fluisterend het bevel om de teertonnen aan te steken. In het volgende oogenblik sloegen de vlammen omhoog, het terrein voor het glacis tot op twee honderd schreden verlichtend mijne manschappen namen vlug hunne posten in en ik liet dadelijk het vuur openen, want de aanvallers, door het plotseling opflikkerende licht ACHTSTE HOOFDSTUK. Hoewel Lydia zich vast had voorgenomen, voortaan alleen te haten en niet meer lief te hebben, werd haar voornemen echter door Maurice de Roquière verijdeld. De openbare meening, welke hare kritiek over de menschen uitspreekt, bedriegt zich nooit geheel en er is altijd iets, wat haar uitspraak rechtvaardigt. De markies, die als hartenroover bekend stond, bezat voor dit beroep werkelijk talenten en eigenschappen en op zekeren dag moest de jonge gravin, niettegenstaande zij Roquière in den beginne voor geheel ongevaarlijk gehouden had, zichzelve bekennen, dat men niet ongestraft met vuur kan spelen. Zij brandde zich aan de vlammen, die zij met eigen hand had ontstoken terwijl zij trachtte Maurice tot haren slaaf te maken, had zij zich bijna geheel tot zijne slavin gemaakt. Zij had zich in hare eigen netten gevangen en de tooverdrank, die zij den jongen man toediende, oefende op haarzelve haar invloed uit. Zij kreeg een opwelling van hevigen toorn, maar spoedig begonnen hare zinnen te spreken en de hartstocht, die haar in de armen van Girani gevoerd had, bracht haar nu ook in die van Roquière. Zij was even verzot op den schoonen blonden man, als zij het vroeger op dien schoonen zwarten man geweest was, maar niettegenstaande dit alles bleef zij meesteres over zichzelve en bewaarde de helderheid harer gedachten. Zij handelde met overleg en liet niets na wat haar voor ontdekking kon beschermen. De ligging der kamers in de Rue Lubeck had haar veilig genoeg toege schenen en zij was er reeds viermaal geweest, zonder in of buiten het huis iemand te ontmoeten. Zij werd daarom hoogst onaangenaam getroffen, toen Samuel haar te verstaan gaf, dat zij gezien was geworden. De noodzakelijkheid, andere maatregelen te moeten nemen, lag voor de hand, want zij dacht er geen oogenblik aan, van Roquière afstand te doen. Bij iemand als zij kon er geen sprake van zijn, op den ingeslagen weg halverwege terug te keeren. Toch zou het meer dan gewaagd zijn, in de Rue Lubeck te 163 kalm en meester Van zichzelven, met eene niet te door gronden uitdrukking in haar brons gekleurd gelaat en wachtte af wat hij haar te zeggen had. Hij was meer verlegen dan zij; hij zou gaarne recht op zijn doel zijn afgegaan, maar hij gevoelde op welk een onzekeren grond hij stond en moest dus voorzichtig zijn. „Leïla," begon hij, „gisteren heb ik in de liefdadigheids- bazar mejuffrouw Therese ontmoet; zij is erg veranderd en zooals ge wel weten zult, bevindt zij zich in een klooster. Gij zijt de eenige, met wie ik tot nog toe niet over het gebeurde te Beaulieu gesproken heb en toch moet gij, die het volle vertrouwen uwer meesteres geniet, alles van die zaak afweten." De oogen der mulattin begonnen te leven en iets als een glimlach speelde om haar mondzij sprak echter geen enkel woord, nieuwsgierig om te vernemen, waarop haar heer doelde. Hij ging met spreken voort, maar eenigszins verlegen, dat hij tot zijne dienstbode moest afdalen en haar in het vertrouwen moest nemen. Vóór alles wilde hij ■echter zoo spoedig mogelijk aan dit onderhoud een einde maken. „Gij had toenmaals haar vertrouwen, want aan u richtte de Italiaan het eerst zijne brieven. Bestond er dan aan de kant van mejuffrouw Letourneur zulk een diepe hartstocht, welke haar misstap verklaren kan De geheele zaak komt mij zoo geheel onbegrijpelijk voor." De mulattin was nog niet tot spreken te bewegen. Rai- mond trad ontroerd eenige schreden op haar toe en ging voort „Placht zij reeds lang voor mijn terugkomst in den tuin en het kleine paviljoen met hera samen te komen? Ik vergis mij toch nietnietwaar, zoo droeg zich de zaak toe? Leïla kon nu niet langer zwijgen. „Het is u toenmaals alles verteld gewerden," zeide zij. „Zeker, Therese heeft mij alles bekend, alles maar op zulk eene trotsche wijze, dat ik mij afvragen moest, of zij soms geheime redenen had de schuld op zich te nemen.... Wees oprecht, Leïla! Hebt gij met eigen oogen The rese naar het rendez-vous zien gaanweet gij zeker, j opgeschrikt, waren te voorschijn ge- I sprongen en stormden met een gewel- 1 dige overmacht van drie zijden op ons los. Tevergeefs woedden de kartetsen in de dichte drommen en te vergeefs vielen geheele rijen aanvallers onder het le vendig, onafgebroken geweervuur. De woedende Maleiers stormden tot den rand van de gracht en wierpen de medegebrachte rijsbundels daarinvele van de voorsten sprongen zelfs onder gillend Allah- en Amok-geschreeuw in de tamelijk diepe gracht. Schmidt, wiens front nog niet aangegrepen was, bezette dadelijk de eene flank van zijn klein bastion, terwijl luitenant Robert met zijne manschappen ter hulp snelde en de twee andere flanken bezette, van waar zij de in de gracht gesprongen Maleiers, die tevergeefs tegen de palis saden trachtten op te klimmen, binnen weinige minuten neerschoten. Aan den rand van de gracht ontstond intusschen een verschrikkelijk rumoernog altijd drongen nieuwe troepen naar voren en wierpen hunne rijsbundels in de gracht, i niettegenstaande op dezen korten afstand ons geweervuur ontzettend onder hen woedde, zoodat ik het oogenblik zag komen, waarop de gracht geheel zou zijn aangevuld. Ik riep den sergeant der artillerie toe, handgranaten onder den vijand te werpen en dit scheen ook voor het oogenblik te helpende vijand week tot aan den voet van het glacis terug, maar eenigen der in het wit gekleede voorvechters sprongen opnieuw te voorschijn en vuurden de Atchineezen tot den aanval aan. Wer kelijk gelukte het een troep van tachtig tot honderd man, over de gevulde gracht tot aan den voet der palissaden door te dringende Koenens en ik lieten echter onze manschappen boven op den wal komen en de over de stormpalen klauterende vijanden met de bajonet afmaken. Het werpen der gra naten, het hevige geweervuur en het afmaken van de laatstgenoemde troep vijanden hadden ons eenigszins lucht verschaft en reeds meende ik, dat de vijand zich zou terugtrekken, toen ook aan de zijde van het zeefront schoten vielen en de oude heer Braun mij liet berichten, dat ook de steile wal aan de zeekant door een vijandelijke afdee- ling werd aangevallen. Ik riep Schmidt toe, met zijne lieden de zeezijde te gaan verdedigen, en te gelijkertijd liet ik den sergeant der artil lerie twee mortieren naar het bedreigde punt brengen ik verzocht vervolgens luitenant Robert zich gereed te houden om Schmidt te ondersteunen. Nog éénmaal deed de vijand een algemeenen aanval, toen zij hoorden dat het gevecht aan de zeekant gaande was. Waarschijnlijk waren de voor vechters reeds gevallen, of konden zij hunne vrees voor de granaten niet langer overwinnen, hoe het ook zij, eenige geweersalvo's en kartetsen, be nevens een paar dozijn handgranaten, waren voldoende om hen volkomen af te slaan en binnen een paar seconden waren zij uit het gezicht verdwenen. De luitenants Schmidt en Robert had den door een goed gericht geweervuur den vijand aan de zeekant terugge slagen. Er heerschte nu eene drukkende stilte, na het gewoel van het gevecht. Slechts uit de grachten klonk somtijds het steunen en kermen der gewonde Atjehers, wien men onmogelijk hulp kon verleenen. Ik gaf bevel dat ieder op zijn plaats moest blijven, want de vij and, die toch nog vijf maal zoo sterk was als wij, kon gemakkelijk een aan val wagen, daar over twee uur de dag eerst zou aanbreken. Ik deed snel de ronde, om mij van ons verlies op de hoogte te stellen, en hoorde tot mijne

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1