NIEUW EDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 70. Woensdag 14 Juni 1893. •ïJfc? Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. Premiën. EN J. H. VAN BALEN. De Veefokker. Het uitroomen der Melk, De Referendaris. KRIJGSTOCHTEN Indisch Officier, Het Yaderlamlt ghetrouwe Blijf iek tot in don doot. Wilhelmuslied. „En dempereer! nimmer!" Jan Pit! er*. Co en. Vorsoüljnt locloron Dlnsdae, Donderdag ea Zaterdag. Abonnementepriji per 3 Voor de courant binnen de gemeeente j ntftr de overige plaateeu vau Nederland alle landen, dio in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost-Indië en Amerika). Znid-Afrika f 0.70. met Jong Holland1.20 0.90, 1.40 1.75, 2.50, Pr(j. Advertentie Molenplein.Helder. Van 15 regels 60 cents, elke regel meer 10 cent. hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Advertentiën voor liefdadige doeleinden Dienstaanbiedingen voor don werkenden stand Bij abonnement, naar gelang vee de per regel I Ct. De Advertentiën kannen overal worden geplaatst tasschen den tekst. Voor de abonnés van ons blad zijn, tegen veel verminderde prijzen, ver krijgbaar de volgende werken: Auntcckcnliigcii vau deu fokker omtrent zijn melkvee, door 77. B. Hylkema Directeur der Leeuwarder Melkinrichting. Prijs 40 cent, franco 50 cent. door 77. BHylkema Directeur der Leeuwarder Melkinrichting Prijs 20 cent, franco 25 cent. Het Geheim van den Toovenaar, door André Laurie. Prijs 50 cent, franco 60 cent. Oorspronkelijke (Haatsite Roman, door J. STORM. Prijs 50 cent, franco 60 cent. Het bedrag kan per postwissel worden overgemaakt. Bestellingen, die niet vergezeld gaan van het bedrag, worden niet uitgevoerd. van een door li. Von Barfus. De nacht ging ongestoord voorbij. Toen ik den volgenden morgen op het dak kwam, kon ik aanvankelijk niets van den vijand ontdekken. Het bin nenste van bet fort was geheel ledig; alleen de lijken der gevallen vijanden en Javanen lagen overal verstrooid over en naast elkander, maar allen ont- hoofd, daar de Batta's onze gesneuvelden volgens hunne gewoonte den kop ge- sneld hadden. De Maleiers hadden zich aan den uitersten rand van het j fort ingegraven en lagen daar veilig I voor onze schoten. Alleen de schut- ters van Tam-Alan waren tot aan den voet van het glacis voortgerukt en schoten van daar uit op een ieder, die zijn hoofd boven de borstwering van j het dak uitstak. Terwijl ik r.og met mijne inspectie bezig was, verscheen een ongewapende Maleier op den wal, strekte de hand uit met de handpalm naar ons gekeerd 1 en maakte een beleefde buiging, ter- j wijl hij met de andere hand een brief in de hoogte hield. Ik riep hem toe den brief tot aan een der bressen te brengen en zich dan weder te verwijderen. Het was een schrijven van Tam-Alan in de Hollandsche taal. De Radjah vorderde mij op het fort over te geven, daar verdere tegenstand onmogelijk was, nu de wal in zijne handen was. Hij zou niet zoo dwaas zijn om het blokhuis door zijne lieden te laten bestormen, maar zou mij zoo nauw insluiten, dat ik mij bij gebrek aan water en levens middelen toch zou moeten overgeven. Als ik hem het fort met den vierpon- der en de wapens wilde overgeven, zou hij mij met al mijn volk in zijne prau wen tot in de nabijheid van Padang laten brengen. Wilde ik dit voorstel niet aannemen, dan moest hij mij wel aan de wraak zijner landgenooten over laten. Toen de Maleier een poosje later op de wallen verscheen om antwoord, riep ik hem toe, dat hij aan zijn Radjah kon zeggen, dat ik geen antwoord op zijn brief had. De dag verliep zeer rustig. Ik liet de bewoners van het huis op het dak komen om wat frissche lucht in te ademen en liet op aanraden van den dokter ook de gewonden boven brengen, voor wie in een hoek van de borstwering een leger was gereed gemaakt. De kelder werd gesloten en de sergeant majoor aangewezen tot liet toezien op den voorraad en het uitdeelen van water, hetwelk nu zulk een kostbaar artikel voor ons was. Op het dak werd een beschutte hoek tot vuurhaard ingericht, waar eenige Javaansche vrouwen thee, rijst en ding-ding voor de geheele bezetting moesten koken. Wij, officieren, gaven onzen voorraad over aan de Hollandsche dames, die voor den maaltijd der Europeesche heeren zouden zorgdragen en daar wij een aanzienlijken voorraad geconserveerde levensmiddelen, goeden rooden wijn en jenever bezaten, was ons eerste diner in het blokhuis recht vroolijk. Het meerendeel van ons verscheen wel is waar met een verminkt gelaat of een arm in een doek, van tijd tot tijd viel er ook wel eens een schot, of van het dak óf van den vijand, inaar dit stoorde ons niet en de tijd ging tot den avond onder vroolijk gesprek snel voorbij. Zoodra het donker begon te worden moesten de vrouwen en kinderen en ook onze dames zich op het dak op matten uitstrekken en zich zoo stil mogelijk houden, terwijl ik de schiet gaten beneden door de bekwaamste schutters liet bezetten, wien de grootste waakzaamheid werd aanbevolen, daar ik vreesde, dat de Maleier3 zouden be proeven het blokhuis in brand te steken, of ons door rook zouden dwingen dit te verlaten. Werkelijk werd ook ge durende de duisternis door eenige At- jehers pogingen gedaan tot aan den voet van het reduit te naderenzij vielen echter allen onder de schoten onzer waakzame schilwachten. Vier dagen waren reeds verloopen, zonder door den in onze nabijheid ge- legerden vijand te zijn lastiggevallen; er kwam echter binnen ons toevluchts oord een andere vijand, waaraan wij reddeloos zouden zijn overgeleverd, wanneer wij in de volgende twee dagen geen hulp van buiten kregen. De ge ringe voorraad water, welken wij nog hadden, was vuil en onbruikbaar ge worden Ik had wel is waar het res tant laten afkoken om het weer eenigs- zins drinkbaar te maken, en liet de kleine rantsoenen, welke de gezonden kregen, met wat jenever vermengen, maar de gewonden riepen voortdurend om water en dit moest hun gegeven worden. Met de grootste spaarzaamheid hadden wij nog voor twee dagen water. Kwam er dan geen hulp van Fort de Cock, dan moesten wij trachten door 190 op touw gezet wordt? Dat gebeurt eenvoudig zoo: „De directie van het „Comptoir" koopt met haar eigen kapitaal hare eigene aandeelen op. Omdat ik mij tot zulke zwen- delarij niet wil leenen, ben ik er uit gegaan. De kas is vol aandeelen, die op kosten van de vereeniging zijn gekocht. Maar eene dergelijke handelwijze loopt eindelijk spaak en op den dag dat dit gebeurt, zal de schandelijke zwendelarij aan het licht komen en de boel vallen. „Daar heeft de raad van toezicht geen denkbeeld van.' „Dat weet ik weldat komt omdat die raad is samen gesteld uit menschen, die van speculeeren niet het minste begrip hebben. Het zijn lui van goeden naam, die zich door een paar waaghalzen laten leiden, welke geheel de werktuigen der directie zijn.' „Maar de directie dan?" „Daar wil ik liever niet over spreken." „Wat bewijst nlïj, dat gij goed onderricht zijt?" „Eigenzinnig menschKom ik dan niet uit het roo- vershol Nu begon Ploërné na te denken. Hij trad op Bernheimer toe, die tegen de ruiten trommelde, en zeide „Mag ik mijnen vrienden vertellen, wat gij mij hebt gezegd „Om 's Hemels wil niet! Wilt ge hebben, dat men mij morgen beschuldigt een paniek te hebben veroorzaakt Ik geef u alleen mijn raad, richt u daarnaar, maargij alleen." „Het is mij onmogelijk mijne vrienden op zoo'n oogenblik in den steek te laten." „Verliest ge geheel het verstand?" riep Bernheiiner uit. „Het betreft hier eene beurszaak, geen vriendenkwestie. Wilt ge voor martelaar spelen Denkt ge dat men u voor een verrader houden zal, omdat ge uw geld intijds gered hebt?" „Ja, terwijl ik mijne vrienden in het verderf laat loopen." „Zij zijn niet te raden. Ik heb het uiterste beproefd om hun de oogen te openen, maar zij bespotten mij en scholden mij uit. Laten zij zich voor mijn part opknoo- penZij moeten elk voor zich maar weteu wat zij doen. Maar u wil ik in ieder geval redden. Kom, wees niet zoo hardnekkig en schrijf de paar regels, die u er 187 „Wees niet bevreesd," zeide hij, „maar bedenk dat niets zoo zeker is dan uw kapitaal in die cassette bij u te hebben. Wees verheugd, dat ge zooveel hebt gewonnen en zet geen cent meer op het spel." Hij stond op om heen te gaan en nu kwam plotseling de vrees bij haar op, dat hij beleedigd heenging. Zij stond haastig op en zeide: „Laten we liever niet meer van zaken spreken deze afschuwelijke getallen werpen op alles een schaduw. Wees nu eens een beetje aardig; geef u een beetje moeite mij te bevallen." „Ik heb alles gedaan wat in mijn vermogen was. „Gij hebt uiv slechten dag vandaag." „Neen, volstrekt niet." Lydia fronsde de wenkbrauwen, want zij was niet gewoon aan een tegenstand, zooals Bernheiiner nu bood. Inwendig was zij woedend op hem en plotseling werd zij weder ijzig koel. Zoo scheidden zij. Nauwelijks was echter de deur achter hem dichtgevallen, of Lydia brak in een honend lachen uit. „Óude domkop!' riep zij, „als ik slechts wilde; met één beweging van mijne hand had ik u weer aan mijne voeten. Maar ik heb toch uit u gehaald wat ik wilde voor 't oogenblik ten minste Een vermogen Dat is het werkelijk. En nu behoef ik ten minste voor de toekomst geen zorg meer te hebben." Zij opende de cassette, telde de banknoten en sloot toen alles weg. Toen Bernheimer uit Lydia's salon kwam, vroeg hij of Ploërné tehuis was en op het toestemmend antwoord van den bediende liet hij zich bij hem brengen. Ploërné zat te schrijven en stond snel op, toen Bernheimer binnen kwam. „Ha, zijt gij het, mijn waarde," zeide de graaf. „Wat verschaft mij de eer van uw bezoek? Meest valt die eer mijne vrouw te beurt. Wees voorzichtig, Bernheiiner, anders richt ge riog een onheil aan." „Ik kom juist van de gravin," zei Bernheimer, „maar ik wilde u ook nog spreken." „Mijn God, er is toch geen zwarigheid „Ge hebt aandeelen in het „Coinptoir", nietwaar, en nog den vijand heen te breken naar Tapa- noeli, hetgeen wel een vertwijfelde onderneming, maar toch ons eenige redmiddel was, want zonder water was het bij die verschrikkelijke hitte niet mogelijk het ook inaar één dag uit te houden. Bij het gebrek aan drinkwater kwam ook nog de ontzettende stank van de lijken der gevallenen, welke wij in het fort hadden moeten laten liggen, daar wij het niet durfden wagen net blok huis te verlaten en de lijken te begraven. Wij trachtten door voortdurend tabak- rooken den stank tegen te gaan, maar dit was een zwak behoedmiddel. Negen dagen waren reeds verloopen sedert het vertrek onzer boden naar Fort de Cock en vol verlangen verwachtten wij ieder oogenblik de eerste schoten i van de ter hulp snellende versterking te zullen hooren, maar alles bleef stil. Op den morgen van den tienden dag, kort na zonsopgang, zag ik Tam-Alan zelf met een sterke macht uit het woud op het fort toesnellen en tegelijkertijd stortten zich ook al de daaromheen gelegerde Battas en Atchineezen op het blokhuis. Van uit de schietgaten en van het dak schoten wij met onze ge weren op de aanvallers en wierpen handgranaten onder hen, terwijl zij in hunne razende woede beproefden langs de gladde wanden op het dak te klim men en met bijlen de hechte van eikenhout vervaardigde deur te ver brijzelen ook legden zij vuur aan, maar het harde hout verijdelde al hun ne pogingen. Uit de zij-kazematten kon men de muren van liet blokhuis naar alle zijden bestrijken, waardoor de dolzinnigen de een na den ander onder de welgerichte schoten uit de schiet gaten vielen, terwijl zij, die aan I de voorzijde het blokhuis trachtten i te beklimmen, door de bezetting van liet dak met de bajonet werden terug geworpen. Ik kon mij in den beginne dezen aanval bij het aanbreken van den dag, een zeer ongewonen tijd, in het geheel niet verklaren en vooral niet de hart- nekkigheid, waarmede Tam-Alan j steeds versche troepen tegen het blok huis liet aanrukken, totdat na een goed uur in het oostelijk van het fort ge- i legen woud zich schoten lieten hooren, i welke spoedig daarop dooreen levendig I geweervuur gevolgd werden. Het was de zoo vurig verlangde versterking uit Fort de Cock. De Radjah had reeds voor zonsopgang van de nadering dezer troepen bericht ontvangen en zich door een krachtigen aanval van het blokhuis en de zich daarin bevindende amunitie en wapenen willen meester maken. Toen hij nu inzag, dat hij het reduit niet zou kunnen meester worden en het voorste gedeelte der troepen reeds uit het woud te voorschijn kwam, gaf hij liet teeken tot de terugtocht en in wei nige minuten waren al de Maleiers uit •den omtrek van het fort verdwenen. Ik ga de vreugde voorbij, waarmede wij het enge blokhuis verlieten, de ophaalbrug neerlieten en onze bevrij ders tot aan het glacis tegemoet snelden. Het waren twee compagnieën met ver scheidene stukken geschut, welke door den commandant van 1* <»rt de Cock ter hulp waren toegezonden en die Fort Hendrik ook voorloopig zouden blijven bezetten, terwijl ik eenige .dagen na onze bevrijding met mijne zeer verminderde, maar dappere bezet ting, de twee heeren Braun en de Hol- tlandsche dames naar Fort dc Cock terugkeerde. Gedurende den opstand van Radjah Tam Alan had ik nog dikwijls gelegen heid, hem in het gevecht tegenover mij te zien, maar nooit onder zulke vertwijfelende omstandigheden als bij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1