NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 88. Woensdag 26 Juli 1893. Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. EN J. H. VAN BALEN. NEDERLAND. liet Vaderlandt ghctrouwo Ölïjf iok tot in den doot. IF'ilhelm usli ed. „En d'»-iperrert nimmer!" Jan Pirteri. Corn. VersoJUJtLt lederen Dlnsdasr., Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per 3 maanden: Voor de courant binnen de geincecnte f 0.70, met Jong Holland 1.20 UITGEVER Prijs dar Advertentita j naar de overige plnataen van Nederland alle landen, die ia het postverdrag xijn opgenomen (inbegrepen 0.90, 1.40 Van 15 regels 50 cents, alke regel meer 10 cent. Bij abonnement, oatr gelang van da hoeveelheid regelt, aanmerkelijk lager. Oost-Indië en A.aerika). Znid-Afrika 1.75, 2.50, 2.60 V 4— Molenplein.Helder. Advertentién voor liefdadige doeleinden p«T regel 5 Ct. Dienstaanbiedingen voor den werkenden standI De Advertent.iën kunnen overal worden oeplaatst tnsschen den tekst. Van alles wat. 111-FnEIf-SSE, Mandarijn der laagste klasse. (Slot). Toen de mandarijnen die woorden van den vreemdeling hoorden, keken zij hem met stralende oogen aan en de oudste zeide „Spreek, o verheven vreemdeling, die van zoo verre zijt gekomen ons te helpen. Spreek, wat moeten wij doen Boycotten zeide de vreemdeling. •/Boycotten, heer? Wat is dat?" vroegen de mandarijnen verwonderd. //Dat zal ik u zeggen," hernam de vreemdeling. //Boycotten is: iemand uitsluiten van alle maatschappelijk ver keer, iemand als dood beschouwen en hem daardoor dwingen zijn biezen te pakken of zijn wandaden te laten varen. ,/Er was eens in Engeland, het land waarvan gij wel hebt hooren spreken, een man evenals die Ah-Pheh-Sse en toen de bewoners van de stad waar hij woonde alles beproefd hadden om van hem af te komen, zonder dat het hielp...." „Wat hadden zij dan beproefd, vreem deling?" vroeg een der mandarijnen, „wat was dat alles?" „Wel, zooals mijn vriend u eerst had aangeradenafranselen, in het water loopen en zoo al meer. Maar, zooals ik zeide, toen alles niet hielp, kwamen zij op de gedachte hem te boycotten. Zij begonnen met uit te vorschen wie de drukstukken van dien Ah-Pheh- Sse kocht en wie in zekere ruimten op die drukstukken zijne waren te koop aanbood, kortom, ieder die veronder steld kon worden dien Ah-Pheh-Sse te steunen. Van al die namen maakten zij een lijst en deelden den inwoners mede, dat zij vast besloten waren nim mer meer iets te koopen bij hen die de drukstukken van dien man lazen, of hunne waren daarin te koop boden. Zij besloten ook geen dienstboden meer aan te nemen die bij dien mandarijn van de laagste klasse gediend hadden, noch iemand die voor hem werkte voor zich te laten werken." De mandarijnen begonnen te begrij pen zij keken elkander glimlachend aan en knikten goedkeurend. „Daar nu die vereeniging gedurig meer leden kreeg, waren er gedurig minder die de drukstukken van dien man lazen of hunne koopwaren daarin aanbevolen. Vele winkeliers, die aan vankelijk de wensch van die goedge- zinden niet wilden opvolgen, zagen spoedig dat hunne zaken verliepen, want onder die goedgezinden die zich vereenigd hadden,waren de voornaamsten der stad en die hadden het meeste noodig. Konden zij de waren die zij noodig hadden niet bij menschen krijgen die geen aanhanger waren van dien misbruiker van de letterteekens, dan lieten zij ze uit andere plaatsen komen. Eindelijk lieten allen het na om met dien man om te gaan en hem iets te verkoopen, zoodat hij geen geld meer ontving en zijn zaak verliep. Zoo ge schiedde het in Engeland." De mandarijnen knikten goedkeurend en dankten den vreemdeling in hoog dravende taal voor zijne wijze raad. Eenige dagen daarna vertrok het schip uit de haven van Chou-fou-oi. Maar de mandarijnen voerden den gegeven raad niet uit, omdat de een voor, de andere na er niet mede durfde te beginnen. Zij praatten en babbelden er net zoolang over, tot het ook ter oore kwam van Ah-Pheh-Sse en deze begon nu op allen, die hij maar dacht dat geneigd waren den raad van den vreemdeling te volgen, te schelden en te schimpen en daardoor werden de mandarijnen en alle bewoners van Chou- fou-oi, die er eerst ooren naar hadden gehad, nog meer bevreesd. Doch zat men te Chou-fou-oi stil, niet alzoo aan het hof van den Keizer te Peking. Daar waren langzamerhand, in den raad der mandarijnen die alle wetten maken en besluiten nemen, vele mandarijnen gekomen, die vroeger tot hun verdriet te Chou-fou-oi geplaatst waren geweest. Zij hadden van die plaats niets anders bewaard dan onaan gename herinneringen, veroorzaakt door de handelingen van Ah-Pheh-Sse en als familieleden van die hooge manda rijnen verplaatst werden naar Chou- fou-oi beklaagden zij hen van harte. Eindelijk zeide een der mandarijnen, toen hun weder een euveldaad van Ah-Pheh-Sse ter oore kwam: „Hoogwijze mandarijnen, die het Rijk van het Midden rogeeren, ik stel u voor daaraan een eind te maken. Als de bewoners van Chou-fou-oi er niets op tegen hebben zich de huid vol te laten schelden door dien Ah-Pheh-Sse, moeten zij het weten, maar ik zie niet in dat wij er onze mandarijnen, officie ren en krijgslieden aan dien voortdu- renden smaad bloot moeten stellen. Nu de bewoners van Chou-fou-oi er niets tegen doen is het onze beurt er iets aan te doen. Wij hebben hun lang genoeg den tijd gelaten." „Hoelang?" vroeg een der manda rijnen. „Langer dan zeven jaren," was het antwoord. „Dan is het genoeg," zeide de man darijn, die over de soldaten en forten gezag had. „Meer dan genoeg," voegde de man darijn, die alle jonken van oorlog onder zich had, er aan toe. „Goed," zeide de eerste spreker. „Ik stel voor alle krijgers uit Chou-fou-oi terug te laten komen en ze op andere punten van het land te plaatsen en alle jonken van oorlog eveneens." „Maar hoe krijgen wij dat gedaan?" zeide een var. hen. „Gij, weet dat andere mandarijnen vroeger Chou-fou-oi heb ben aangewezen als eene gewichtige haven en een s'ation voor de schepen van oorlog en als eene plaats, die ten allen tijde moest kunnen verdedigd worden als de Engelschen of andere barhaarsche Westerlingen ons land mochten willen in bezit nemen." „Dat beteekent niets," zeide de eerste mandarijn, „wij zeggen den Keizer dat die mandarijnen niet goed gezien heb ben, dat er veel bétere plaatsen zijn om de oorlogsjonken gelegenheid te geven her- en derwaarts te varen en hunne manschappen te oefenen en dat de aangelegde versterkingen niet goed zijn en overbodig, omdat de Engelsche of andere barbaren toch nimmer zich durven wagen in die gevaarlijke zee waar elk jaar zoovele schepen stranden. Wij zuil .m bovendien de voordeelen op sommen, verbonden aan eene verplaat sing van al die inrichtingen naar eene plaats meer in het hart van het land, want dat wij toch breede en diepe rivieren hebben en een zee die tot midden in het land dringt." De mandarijnen knikten goedkeurend en waren zeer tevreden. Zij legden den zijn nederigheid en onderdanigheid toch de ruwheid op het gelaat te lezen is." „Ik geloof toch, dat ge den man te hard beoordeelt, lieve. Zijne aanhankelijkheid aan mijne familie is altijd oprecht geweest; hij heeft daarvan, tijdens mijn oom leefde, bewijzen genoeg gegeven. Ook is mij nog nooit iets nadeeligs betreffende zijn karakter ter oore gekomen en ik heb geen grond, aan zijne waarheidsliefde te twijfelen." „Nu, we zullen spoedig genoeg te weten komen, hoe het daarmede gesteld is. In de eerste plaats voel ik een levendig verlangen om onze omgeving een beetje te leeren kennen. Gaat ge mede een wandeling door het dorp doen?" „Als ge dat wilt, zeker maar met dit weer Edith haalde minachtend de schouders op. „Ik heb mij aan de kust nooit beter gevoeld dan in storm en regen. Hebt ge zelf niet gezegd, dat dit het feestkleed van de Oostzee is Gerard beijverde zich, haar zonder verdere tegenspraak haar mantel om te doen, drukte zijn jachtmuts diep in de oogen en gaf haar den arm, om haar langs de krakende houten trap naar beneden te brengen. De storm blies hier nog heviger om hen'heen als daar boven op het balcon, maar Edith liep zoo vast en licht aan de zijde van haar man voort, als had zij niet den minsten hinder van den wederstand, die overwonnen moest worden. Zij gingen over het harde, scherpe duingras naar het strand, tot de op het strand stortende golven hunne voeten beroerden en de vlokken schuim hun in het gezicht werden geslingerd. Een paar honderd schreden gingen zij op deze wijze voort over het zand, dat tengevolge van het besproeien met jeewater, de elasticiteit van een zacht tapijt had aange- 35 vrees ook niets voor u, mijn lieveling, zoolang ik aan uwe zijde kan zijn. Maar dat zal juist niet altijd mogelijk zijn, want hier op Groenheide is nog veel te doen wat een landheer zelfs bij de beste bediening nog onder zijn eigen oogen moet laten doen. Nu en dan moet ik u dus wel eenige dagen alleen laten en ofschoon ik er geen oogen- blik bevreesd voor ben dat men feitelijkheden jegens u bedrijven zal, zou ik het toch niet kunnen verdragen dat men u door ruwe woorden of hatelijke blikken beleedigde." „Bah 1 Ik heb niet zoo'n nuffige opvoeding gehad, dat ik in onmacht zal vallen door ruwe woorden of booze blikken van visschers en ik brand juist nu van verlangen om dezen apostel van Sakran van aangezicht tot aange zicht te leeren kennen. Wie weet of hij mij ook misschien nog niet bekeert. Ik heb altijd veel sympathie gehad voor menschen die zich van hun juk trachten te bevrijden en werkelijk, sinds ik hier te Groenheide ben....* Zij brak midden in den zin of, omdat zij nog op het laatste oogenblik gevoelde hoe doodelijk het hem zou krenken, als zij dat uitsprak. Daar hij haar argeloos vra gend aankeek, voegde zij er haastig bij „In één woord dushet is u niet gelukt mij van mijne strandydille af te brengen en ik ben er volkomen zeker van dat de booze luimen der Sakraners mij aan lichaam noch ziel schade zullen doen." „Nu, als gij de zaak zoo vroolijk opneemt, zal ik er mij niet langer tegen verzetten. In Godsnaam, dan maar naar Sakran Maar den eerste die het wagen durft je on eerbiedig te behandelen, zal ik tusschen mijn handen nemen dat hem hooren en zien vergaat al ware het ook de hooggeroemde vrijheidsapostel in eigen persoon. Keizer het besluit voor en wisten den „Zoon van de Zon" te overtuigen dat het goed was. Maar lachte men in Peking in zijn vuistje over het gewichtige besluit, de burgers van Chou-fou-oi zaten nu in zak en asch, want door dat besluit des Keizers was de groote havenstad als met een pennestreek gemaakt tot een armoedig visschersdorp. „Vroeger," zoo sprak men, „heeft men de stations der groote handelsschepen, die de bewoners van het Hemelsche Rijk naar alle oorden der wereld brach ten, verlegd naar eene andere plaats, meer in het midden van het land. Men heeft toen ook geen medelijden gehad met onzen toestand. Van eene wel varende fstad wer 1 Chou-fou-oi eene krijgsstad, die wel niet alles, maar toch veel verloor. Maar thans is alles ge daan, de armoede en ellende staan voor de deur. En dat alles is onze eigen schuld. En toen de bewoners van Chou-fou-oi de oude jonk met de gele vlag met den zwarten draak in top zagen vertrek ken en met haar alle andere jonken, die hen zoolang gevoed hadden, en de soldaten en de mandarijnen, toen ston den zij dat alles bleek en met tranen in de oogen aan te zien en mompelden „Het is alles onze schuld, onze schuil. Hij die op zijn brood spuwt is een hond En toen dachten zij op het allerlaatst nog aan den raad, die de vreemdeling eens had gegeven en zij riepen Dat alles i3 de schuld van Ah-Pheh-Sse, laten wij doen zooals de vreemdeling zeide en hem boycotten. Maar de ver- standigen zeiden: „Waartoe? Het is te laat." Want Ah-Pheh-Sse, die zeer goed voorzien had wat er gebeuren zou, had in alle stilte Chou-fou-oi ver laten, uit vrees voor de wraak van de bevolkingen als eene bespotting aan de domine menschen, die hem rijk en zich zelf arm hadden gemaakt, had hij een met groote letters bedrukt stuk zijde op de deur zijner woning geplakt en daar stond met letters die hen in de oogen brandden tc lezen Kl-joli.u-li-fjison (Hij, die op zijn brood spuwt, is een hond l) HELDER, 25 Juli. Offlciëele berichten uit de „Staatscourant". Hij Kon. besluit is aan V. Van Trnijen, ontvanger der gemeente Wijk aau Zee cn Duin, toestemming verleend om van 1 Augus tus 1893 #f te Beverwijk te wonen. De gewone audiëntie van den Minister van Oorlog zal op Donderdag 27 dezer niet plaats hebben. De Staatscommissie voor het Zuidcrzee- vraagstuk hield jl. Vrijdag te 's Gravenhagc een voltallige vergadering. Haar arbeid vor dert goed. Als candidaten voor de aa. staande verkiezing van een lid der Prov. Staten van Noord-Holland, in plaats van den hetr M. De Jong, die tot lid der Eerste Kamer werd verkozen, worden te Hoorn genoemd de heeren J. Groot Jr., eerste wethouder en dijkgraaf van Drechtcrland A. E. Zim- merman, burgemeester van HoornC. Spaans, burgemeester van Avenhorn cn H. W. J. Salines, notaris te Hoorn. De „N. R. Ct." meldt, dat eenige vermogende Israëlieten, te Rotterdam en te Amsterdam woonachtig, het plan hebben geopperd het eiland Schiermonnikoog te koopen, ten einde aldaar een kolonie voor Russische uitgewekenen te vestigen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1